len, bloemen geuren, het water bruist, sterren flonkeren, het onweer dondert.’
Voilà du génie.
Hoe grooter haar triomfen echter werden, des te dieper werd haar intiem lijden. Haar Europeesche vermaardheid maakte de innerlijke ziele-verlatenheid slechts grooter. Dit schijnt het onvermijdelijk lot der tragédienne. Ze geeft het beste wat ze heeft, het heilige mysterie van haar ziel, en zelf gevoelt ze zich eenzaam en verlaten.
Het dagboek toont hoe diep dit gewonde vrouwenhart heeft geleden. Op 23 jarigen leeftijd had ze alle illusies der jeugd verloren. Soms denkt ze een verwante ziel te ontmoeten, doch telkens wordt ze teleurgesteld. Dergelijke diepe machtige naturen begaan gewoonlijk onherstelbare fouten en vergissingen. Het groote drama wachtte haar op 39 jarigen leeftijd.
In 1843 leerde ze een Saksisch officier kennen, Döring, een vermetel, cynisch gelukzoeker.
Physieke bekoring begoochelde de beroemde zangeres. Hij wist haar hartstocht op te wekken. Ze verwoestte haar gezondheid en werkte voortaan slechts voor hem. Aan die liefde en dit schijnbaar geluk klampte ze zich vast. Volslagen verblind onderwierp ze zich aan al zijn grillen.
De liaison duurt 5 jaar. In 1848 zou het huwelijk voltrokken worden. Den dag, voorafgaand aan de trouwplechtigheid, ontvangt Wilhelmine Schöder een brief van den groothertog van Mecklenburg om haar het huwelijk te ontraden met den ellendeling. Een pakket is er bijgevoegd: de talrijke bewijzen van zijn schanddaden.
Ze gooit het pakket ongelezen in het vuur en teekent even later een contract, dat Döring haar voorlegt, waarin ze alles afstaat wat ze bezit en de helft van het jaargeld dat ze ontvangen zou van het theater in Dresden. Geen enkelen blik werpt ze in het contract. Truth is far more strange than fiction.
Tijdens dit rampzalig huwelijk was de beroemde vrouw aan onwaardige ketenen gebonden. Haar man bespotte haar om al haar opofferingen. ‘Hij was een duivel,’ schreef ze.
In 1847 speelde ze de Romeo in Riga, weinig vermoedend dat dit haar laatste optreden zou zijn. Nog in 1848 scheidde ze van Döring. Haar ziel was doodelijk gewond, doch ze was vrij.
Haar kracht was gebroken, maar de artiste behield haar idealen. Voor de planken deinsde ze echter terug.
Eenige jaren daarna huwde ze een Italiaansch edelman, die haar voor gebrek behoedde. Later dreef heimwee haar naar Duitschland en haar kinderen terug. Een vreeselijke ziekte tastte haar aan.
In de lange lijdensuren trok haar gansche leven aan haar stervende geest voorbij. ‘Ik heb mijn hart gezongen,’ riep ze in haar koortsdroomen, ‘en wat blijft er over? Al mijn wenschen en idealen neem ik mede in het graf.’
Soms klonk haar lach schel en schril door het vertrek. ‘Ik lach om de menschen om niet te schreien.’
Doch ook haar laatste oogenblikken waren aan haar ideaal gewijd: ze herleefde de heilige uren van haar jeugd, als haar reine, blanke ziel zich gaf in het gebed.
Een van de laatste dagen voor haar dood, liep ze met lijkwit gelaat onrustig de kamer op en neer, met vreemd-zachte stem den zwanezang uit Lohengrin neuriënd. In een soort extase ging ze op haar rustbank liggen. Uren bleef ze onbeweeglijk. Al de figuren die ze had geïncarneerd, trokken voorbij haar stervend oog. Ze zag een park met geurige bloemen en schoone beelden die haar tot zich wenkten, doch ook naargeestige groepen in sombere kloostergangen langzaam voortbewegen.
‘Waar gaat ge heen?’ vroeg ze.
‘Naar de vergetelheid,’ klonk het antwoord, terwijl ze de armen naar het gewelf uitstrekten.
De laatste figuur was een heerlijke, van zonneglans stralende verschijning.
‘Wie zijt ge?’ vroeg ze wederom.
‘We zijn uw toekomstige scheppingen. Ga met mij mede.’
Eindelijk had de diep-beproefde ziel rust en vrede gevonden. Den dag voor haar dood, sprak ze: ‘Ik heb mijn gansche leven herleefd. Ik ben nu overtuigd dat onze ziel niet sterft met den dood.’
‘Alles is groen om me heen,’ fluisterde ze. Toen sloot ze de groote, blauwe oogen.
Dit was 26 Januari 1860. De beroemde zangeres werd begraven te Coburg. Vrienden lieten op het kerkhof een pyramide van bloemen plaatsen en een zuil van graniet.
In de steen had kunnen gegrift staan:
Ich habe nach dem Höchsten gestrebt.
ANNIE DE GRAAFF.