‘Ja, - neen - ja - neen.’
‘Wat doet ze toch,’ vroeg het stekeltje.
‘Ze raadpleegt het bloemen-orakel en als ze nu met het laatste blaadje “ja” zegt, dan zal ze heel blij zijn, let maar eens op, want dat beduidt dan, dat ze mag rekenen, op hetgeen ze hoopt.’
Daar begreep het stekeltje nu heelemaal niets van. Maar het zag toe, en hoorde: ‘ja - neen - ja.’
Haast was 't kransje witte blaadjes afgetrokken... nog drie... nee - ja - nee... en met een nijdigen ruk gooide het meisje het gele hart van de marguerite op den grond. - Met haastigen tred liep ze door. -
‘Dat is geen lief mensch, is 't wel beukje?’
‘Neen, zeker niet, kleine vriend, dat is een boos, leelijk karakter wat dat meisje bezit - jammer voor haar, - zij zal alleen lief en aardig zijn als 't haar goed gaat in de wereld... Zag je wel hoe wreed ze die bloem afrukte? en hoe driftig gooide ze haar neer! -
“Arme marguerite” fluisterde het stekeltje, wat ligt ze nu met haar gouden hart op den zwarten grond. Dat dit nu het einde moet zijn van die mooie bloem!...’
Met een groene bus aan een lint in de hand, kwam toen een meisje door 't bosch en plukte nu dit, dan dat plantje, welke ze dan zorgvuldig in de bus wegbergde.
‘Dat is eene geleerde juffrouw,’ onderrichtte het beukje, dat kun je wel zien aan haar deftig-langzaam en nauwkeurig doen en aan die twee glaasjes op haar neus vooral, dàt is het echte teeken voor geleerdheid.’
Pas had 't beukje dit verteld, of daar kreeg het meisje de margueriten in 't oog, - - - en de mooiste der drie werd door haar heel voorzichtig met een mesje afgesneden - vlug in de bus gedaan en iets verder bukte zij weer naar een varenplantje. Het stekeltje was zóó ontsteld... 't kon niets zeggen... Dat blanke, scherpe voorwerp, wat zoo maar ineens die bloem zonder knak af deed tuimelen... ‘Wat is dat, beukje’ vroeg het bevend.
‘Dat is een mes, eigenlijk een mesje, maar - als je wist wat in de menschen-wereld met messen gebeurde, dan zou je nog anders beven, stekeltje.... want heel vaak dooden de menschen elkaar met een mes....’
Het stekeltje zei niets hierop; het dacht na over de menschen en over de bloemen, die zooveel overeenkomst met elkaar schenen te hebben. -
Langen tijd stonden ze in droef-stil gepeins.
Toen kwam er wéér een meisje aanloopen, hard, en riep vol blijdschap tot eene, die zoo hard niet had meegekund: ‘o, kijk eens hier, wat heerlijk! twee heele groote witte bloemen, - wat ben ik blij!’ En voorzichtig plukte ze de twee overgebleven margueriten. -
Het andere meisje scheen ook erg verheugd met deze vondst en zei:
‘Wat zal hij verrast zijn; echte groote bloemen zoo mooi als uit een bloemen-winkel. Gauw, gauw nu naar huis’....
En de meisjes waren spoedig uit 't gezicht. -
‘Wat zou dit beteekenen’, vroeg het stekeltje.
‘Ik weet het niet, maar ik veronderstel iets goeds want de oogen der meisjes stonden vol tranen - èn ze waren blijde en gelukkig tegelijk, toen ze de margueriten zagen, dus, dat móét goed zijn. Weet je stekeltje, we zullen het aan de maan vragen, als ze vannacht voorbij glijdt. De maan weet alles, we zullen 't haar vragen, dat beloof ik je.’
Tegen den avond kwam de uil vanuit zijn schuilhoek voor den dag; en - het beukje en 't stekeltje nog wakend ziende, vroeg hij:
‘Waarom slapen jullie nog niet?’
‘Och, zei het beukje, we wachten op de maan, straks gaat ze over ons heen, en we willen graag weten, wat er met de twee 't laatst afgeplukte margueriten is gebeurd.’
‘Hé, viel toen de uil in, terwijl hij zijn ronde oogen opensperde; zijn die margueriten dan alle vier al weg? En ze bloeiden vandaag voor 't eerst!’
En het beukje vertelde wat het er van wist.
‘Ja, zei toen de uil, 't is maar onbestendig, het ondermaansche geluk; hij die meent te staan zie toe, dat hij niet valle, en vooral die trotsche houding der margueriten hinderde mij zoo, want wat de een voor heeft aan uiterlijk schoon mist hij soms aan innerlijke mooiheid. Maar och, dat is in de menschenwereld precies eender zoo.’
‘Zijn daar dan óok mooie en leelijke?’ vroeg het stekeltje.
‘Nòu, èn òf’ - zei de uil met grooten nadruk.
En de uil, die wijs is van nature, begon:
‘Ja, daar zou ik nu wel een jaar lang over kunnen redeneeren, stekeltje, en dan kon ik weer opnieuw een tweede jaar ingaan, want men raakt nooit uitgepraat over dat onderwerp. - De een zegt b.v. het leven is een droom - een lange, bewuste droom, want wat zijn de jaren van een menschenleven tegenover de eeuwigheid? - Niets. - Een drupje aan den emmer, - een stofje aan de weegschaal... de ander zegt....
‘Wat noemt u eeuwigheid? mijnheer de uil,’ vroeg het stekeltje, want och, wat wist het van leven en menschen en dood! -
De uil, verteederd door het woordje ‘mijnheer’ vergat het stekeltje te beknorren om het in de rede vallen en antwoordde: