‘Und sie hat auch Gefühl?’ door E.R.
(Zie mijn corr: aan E.R.)
Redactrice.
‘Dag Anna! Hoe gaat 't je?’
‘“Dank je wel; dat is goed, dat je me eens op komt zoeken. Geef hier je hoed en mantel s.v.p, dan zal ik die twee op de kapstok deponeeren.”’
‘Neen zeg, liever niet - 'k zal ze hier maar bij me op den stoel leggen, als je 't goed vindt, want 'k heb niet veel tijd en dan heb ik ze straks dadelijk.’
‘“Nu zooals je wilt, maar 't treft anders mooi, mijn man is uit.”’
‘Zóóóó,! en voor wie treft 't dan mooi voor jou of voor mij?’
‘“Voor mij natuurlijk, want anders zat ik alleen.
Je drinkt toch een kopje thee?”’
‘Heel graag!’
't Was voor Bé wel een kleine teleurstelling dat Anna's man niet thuis was.
Ze kon heel goed met hem overweg.
Als ze kwam bleef ze meer gezellig den avond passeeren, en dat was met Anna alleen, wel wat taai.
A. had maar weinig nieuws te vertellen. Als ze een meid naar haar zin had, dan was 't voornaamste onderwerp van discours de kinderjurkjes en eigen garderobe; verder wat kletsica; de rest liet A. koud.
Kon Bé alleen met haar 't gesprek al eens op iets anders brengen, dan wist ze
handig tot haar geliefkoosde onderwerpen terug te keeren.
Bé was er alleen niet tegen opgewassen. Iets anders was 't, als vader thuis was.
Die en Bé konden gezellig redeneeren over alles en nog wat.
En A. mocht er wel eens graag naar luisteren, maar 't verveelde haar toch gauw.
Ze zat er in hare gedachten dan bij, als 't vijfde rad aan den wagen en ze zorgde wel de kinderjurkjes weer op 't tapijt te brengen, die ze, 't zij gezegd, snoezig kon maken.
Bé bewonderde ze oprecht en gaf haar menig pluimpje.
‘“Ja, zei A., mijn man is uit. We hebben ruzie gehad.”’
‘Hè, antwoordde Bé, denkende, dat 't misschien zoo erg niet kon zijn, ‘en hoe kwam dat?’
‘“Je ziet mijn schrijfbureautje wel?”’
‘Ja, beeldig!’
‘“Dat is nu mijn verjaardag....” Nu.... en men ziet een gegeven paard wel niet in den bek, maar.... we zijn man en vrouw hè?.... Nu en toen kwam ik van de week in den winkel van A. en daar zag ik zoo'n beeldig bureautje staan.... en toen vroeg ik hem wat dat koste.... en toen was 't veel goedkooper dan het mijne.
En daar hebben we ruzie over gekregen. Maar hij zal meteen wel thuis komen. Hij zoekt zijn vriend in 't hospitaal op.”’
‘'k Had er toch niets van gezegd, als 'k jou was,’ waagde Bé.
‘“Ja, dat kan je wel zeggen, maar als 't nu goedkooper gekund had en we 't hadden kunnen ruilen?”’ -
Bé kon die zuinigheid in A. niet uitstaan. Vooreerst niet, omdat 't niet noodig was en dan, omdat ze er 't leven van haar man door bedierf. Ze kon gewoon geen ding aanzien of berekende dadelijk of 't niet goedkooper gekund had, dan de prijs, die er voor besteed was.
Als ze inkoopen ging doen, had ze geregeld een gezicht of ze naar een begrafenis ging en de toon waarop ze den leverancier vroeg: ‘hoe duur is dit?’ kwam 't meest overeen, met dien waarop een zorgvol hart informeert naar een zwaren patiënt.