‘Geen Tijd’.
(Naar aanleiding van het veelbesproken versje van P.K.: ‘Ma moet uit.’)
‘Zeg Liesje, ga je met mij mee,
Het is zulk heerlijk weer,
Ik heb een boodschap in de stad
En morgen kan 't niet meer.’ -
‘Maar moeder, vraag nu dat toch niet,
'k Maak notulen, zooals U ziet.
Vraagt U het maar aan tante Jet,
Die heeft toch niets, wat haar belet.’ -
‘Zeg Liesje, heb je 't al gehoord,
Je moesje wil zoo graag er heen;
'k Wou, dat je 't schikken kon.’ -
‘Neen, moeder, houdt U maar uw mond,
Ik heb dien avond “Kinderbond”.
Maar 'k weet een meisje van der Speldt,
Dat graag U daarheen vergezelt.’ -
‘Zeg Liesje toe, doe me 't plezier
Ik heb zoo'n kiespijn, net vandaag,
Nu zij zoo koortsig is.’ -
‘O, moeder, dat kan immers niet,
'k Moet naar de Zondagschool subiet.
Zeg 't liever aan de kindermeid,
Die heeft juist overvloed van tijd.’ -
‘Zeg Liesje, 'k weet een heerlijk nieuws;
Eerst stil naar buiten, en dan nog
Naar Brussel en Parijs.’ -
‘Wel, moeder, 'k wensch U veel geluk,
Maar ik heb 't heusch weer veel te druk
Want op 't Congres, dat nu begint,
Spreek 'k over ‘Rechten van het kind.’
19-10-'04.
M. ESCHER.
|
|