Old maid door J.W.E.
O, lach nooit, jonge menschen, om een oude juffrouw met een kat. Gij, die nog jong zijt, een hart vol idealen, een hoofd zonder zorgen, een gelaat één en ál zonneschijn, gij weet niet, het hartverscheurende wee, dat ligt achter de schijnbaar belachelijke vereering, die ‘zij’ voor haar poes heeft. Zij was ook eens jong als gij, vroolijk als gij, zorgeloos als gij, en.... ja misschien lachte zij ook eens als gij om een oude vrijster met een kat.
Maar het leven heeft haar gaandeweg alles ontnomen, waar ze zoo volkomen recht op scheen te hebben, wat ze aanvaardde zonder er om te denken, dat het haar maar tijdelijk geschonken werd, en ze zag ze gaan haar idealen, één voor één, als verdorde bladeren afgerukt door den herfstwind, het laatste nog een poos krampachtig vasthoudende, totdat ze ook dat moest laten vallen.... strijdensmoe....
Maar toch, in haar hart bleef de drang om lief te hebben, waaraan ze nooit had mogen toegeven, een drang zoo nameloos groot en voortspruitende uit haar schoone ziel, die behoefte had zich te wijden aan een wezen, heelemaal, zonder terughouding.
En ze deed, wat reeds velen voor haar deden, ze plaatste haar Liefde op een redeloos dier, dat haar zorgen behoefde, dat 't middelpunt werd van haar gedachten en 't eenige zonneschijntje in haar kleurloos bestaan.
O, zeg haar niet, dat een kat valsch is, want ze zou u vertellen met starre oogen, de lippen fier getrokken om haar schrijnend leed onder een masker van onverschilligheid te verbergen, hoe de valschheid van menschen haar gemaakt heeft tot wat ze is.... een oude juffrouw, alleen, moederziel alleen, schuw.... menschenhaatster.