zijn promotie, geplaatst als adjunct-commies op het Departement, waar hij nu nog werkzaam is? Recommandeerde hem hiervoor niet - meer dan één professor? En vernam hij later niet, dat - indien Waterstaat maar niet zoo vlug was geweest - men hem den volgenden dag aan het Ministerie van Financiën had benoemd?
O, nog herinnert ze zich de blijdschapstranen harer moeder, den trotschen glimlach van den vader.! Ja, ze weten dat hun jongen iets bijzonders wordt..
Zij kennen óók den innigen, hechten liefdeband, die bestaat tusschen hem en haar, zijn tweelingzuster..
Toch - hoe zij ook met hem dweept en tot hem opziet - heeft ze één grief tegen hem..
Ze weet het immers zoo goed - door haar vader, die in zijn laatste levensjaren lid was van den Raad van State - dat de weg, dien haar broer bewandelt, niet is die om het ver, heel ver te brengen in de maatschappij.. Het is, als hoort ze het den ouden heer nóg zeggen: ‘Werken aan een ministerie? Goed om mee te beginnen, hoor, wanneer men toch nog niet kan solliciteeren. Maar niet voor op den duur. Referendaris is immers het hoogste, wat men er kan worden? Secretaris-Generaal? Nu ja. Maar zoo is er immers maar één? Hoevelen moeten dus referendaris blijven?’
Och, ze weet zoo héél precies welke loopbaan haar vader prefereerde. ‘Solliciteeren in de rechterlijke macht,’ zou hij zijn jongen raden. ‘Wanneer je b.v. eenmaal substituut-griffier bent bij een rechtbank, staan later alle wegen voor je open. Je kunt dan worden, wat je maar wilt. Rechter b.v. - in een groote stad. Of raadsheer. Officier van Justitie - kamerlid - minister - commissaris der Koningin. En eindigen bij den Hoogen Raad of den Raad van State..’
Het is nu vijf, bijna zes jaar zelfs geleden, dat haar broer promoveerde. Waarom solliciteert hij niet? Het maakt haar zoo verdrietig soms. En zij begrijpt het niet. Hij, die haar al zijn gedachten zegt, is op dit punt zoo gesloten.. Waarom? Wat is er toch, dat zij niet weten mag..?!
Enfin, er over tobben wil zij niet. Liever - hopen, dat hij nog eens Secretaris-Generaal mag worden..
Wel ja. Waarom niet? In elk geval: niet door vruchteloos getob zich elk levensgenot vergald. Ten slotte moet hij zelf toch ook maar weten, welk leven hem 't best bevalt..
Al peinzend, heeft ze 'n heel eind afgelegd. Het Plein 1813 stak ze over, de Parkstraat ging ze door. Nu is ze op den Kneuterdijk.
En met trots - diep inademend de geurige, frissche boomenlucht - merkt ze bij zich zelve op, welk een heerlijke stad Den Haag toch altijd is, 's zomers zoowel als 's winters. Waar toch vindt men zóóveel boomen, zóóveel schaduw..?
Neen, ze hoopt niet, haar geliefde residentie - waar ze haar geheele leven sleet en dus al haar kennissen heeft - ooit te moeten verlaten..
Doch eensklaps.. schrikt zij - van die gedachte.! Want - indien haar wensch aangaande haar broer nog eens wordt vervuld.. moet dit immers?
Doch onmiddellijk glimlacht ze weer - gerustgesteld. Wat zijn voor haar de genoegens van het Haagsche leven, vergeleken bij de liefde tot haar broer?
Haar wandeling geldt ook nu natuurlijk weer: haar broer. Ze haalt hem af van zijn Departement, om samen naar de Tent in het Bosch te gaan.
Op het Binnenhof treedt hij haar reeds te gemoet..
Dadelijk ziet zij aan zijn gezicht, dat er iets bijzonders is. Zijn oogen stralen, als van geluk. En toch ligt op zijn gelaat iets weifelends, dat strijd en kommer verraadt..
Zij versnelt haar pas en knikt hem vriendelijk toe. ‘Zoo, ben je daar? En - wat is er? Waarom lach je zoo?’
Hij glimlacht en zijn oogen glinsteren nóg meer. ‘Ik vertel 't je straks,’ belooft hij haar. ‘Als we uit de drukte zijn. - Zooveel bijzonders is het niet,’ laat hij er snel op volgen.
Zij is niet tevreden en brandt inwendig van begeerte, om het geheim te zien ontsluierd. Zwijgend loopen ze door, ieder van eigen gedachten vervuld.
Doch hij kán niet zwijgen.. En op de Heerengracht, onder de boomen, barst hij eensklaps uit: ‘Ik heb 't gedáán.!’
Zij schrikt op uit haar gepeins, niet begrijpend.. Doch op eens - verstaat ze hem.
En in heur ziel wordt het eensklaps licht..
In vervoering staat ze plotseling stil en legt opgewonden haar hand op zijn arm. ‘Heb je - heb j'r met den minister over gesproken..?!’
Ze jubelt meer dan dat ze spreekt.
Hij glimlacht. ‘Met den minister nu juist