En dien heelen, eersten, blijden dag van beterschap - een mooi-zonnige dag in begin-Augustus - werd hij gevoerd met de lekkerste koekjes en beschuitjes en de liefste woordjes van teederheid en dankbaarheid.
Hij was zoo vroolijk dien dag. Iedereen kwam hem begroeten, want allen wisten, hoe 'n voornaam lid van het huisgezin hij was.
Ze hadden hem gemist in zijn ziekte en waren nu allen blij met zijn herstel.
Dien middag deed hij weer een wandeling met zijn baas en baasje, voorzichtig aan een band vastgehouden.
Maar de dag, volgend op dien blijden dag van beterschap, werd zijn sterfdag.
Toen de vrouw hem 's morgens roepen kwam, bleef hij maar stil in 't mandje liggen.
Het regende dien dag, een zachte, warme zomer-regen.
Begeleid door den woud-wind melodieerde de regen gestadig neer. Maar toen om twaalf uur de zon door de verlichte wolken schitterde, kroop arm Puckje voor 't eerst uit zijn mandje, om in de serre een zonneplekje op te zoeken.
Daar legde hij zich doodstil neer.
Weer werd het kleedje over hem gelegd en terwijl hij daar zoo droef te kwijnen lag, gingen allerlei herinneringen uit zijn mooi, zesjarig leven door de gedachten van de vrouw, die onbeweeglijk-stil op hem staarde, de handen werkeloos in den schoot.
Wat had hij heel veel van haar gehouden en op hoeveel lieve wijzen zijn liefde getoond!
Altijd, wanneer zij zich gereed maakte, om uit te gaan, was hij op zijn post. Dan kwispelde hij van ongeduld met zijn staartje en trippelde om haar heen, haar aankijkend, alsof hij zeggen wilde: - 't Duurt me te lang. Toe ga nu, als 't u belieft, mee.
Hoe goed kende hij al haar gewoonten!
's Morgens voor het ontbijt maakte zij altijd een wandeling door het bosch. Geduldig bleef hij voor haar kamer liggen, totdat zij gereed was; maar nauwelijks had hij haar gekleed gezien, of hij juichte: - gelukkig, nu gaan we!
En als zij een enkele maal geen lust of gelegenheid had uit te gaan, dan bleef hij maar, teleurgesteld, om haar rouddraaien, kijkend, alsof hem veel te kort werd gedaan.
Maar ook, wanneer het regende of stormde, donker of koud was buiten en geen ander hem uit zijn warm hoekje krijgen kon, wanneer de vrouw nog even uit moest, hij stond gereed.
Voelde hij misschien, dat de vrouw bij avond en ontij niet onnoodig de deur zou uitgaan?
Zoo'n trouw, lief hondje!
Wat was hij wanhopend, wanneer hij een heel-enkele keer niet mee kon gaan - alleen, wanneer de vrouw met den trein mee moest.
Of ze ook al probeerde hoed en mantel aan te doen, zonder dat hij het bemerkte, het baatte niet; hij had dadelijk den reuk beet, van wat gebeuren ging.
Dan huilde en jankte en werkte hij met zijn pootjes tegen de deur, totdat hij zich een uitgang had weten te verschaffen. En daarna ging het met gestrekten draf recht op zijn doel af.
Hij wist het station wel te vinden, bleef wijs-onderzoekend voor de afsluit-boomen staan, totdat hij zijn vriendin in 't oog kreeg. Maar wanneer de vrouw dan afkeurend tot hem sprak, dat het heusch niet ging en dat hij nu dadelijk naar huis moest gaan, dan schudde hij treurig zijn kopje, alsof hij haar begreep. En nog zette de trein zich niet in beweging en had hij 't laatste wuiven waargenomen, of gelaten ondernam hij den terugweg, zich heel eenzaam voelend.
Dan hoorde ze later, dat hij den ganschen dag treurig voor haar kamer had gelegen.
Wanneer zij dan thuis kwam, kende zijn vreugde geen grenzen.
En eens - het was een feestdag, waarop zij op reis was gegaan - toen het dienstmeisje ook uitging en hem aan een touw had meegenomen, was de vrouw nog niet terug in huis gekomen, of hij krabde aan de deur.
Hoe hij dat te weten was gekomen, of hij 't voelde bij intuïtie; ze heeft het nooit begrepen.
En toen de vrouw verhuisde en zij hem den eersten nacht nog niet in de nieuwe woning kon hebben, ging hij toch niet naar het oude huis terug, maar bleef, lieve, trouwe wacht, onvermoeid voor de achterdeur liggen.
En toen de vrouw 's morgens vroeg de vensters opende, keek hij haar aan, alsof hij zeggen wilde: - Zie je wel, hier ben ik. Wij hooren bij elkaar.
Wat was hij dapper!
Hij hield niet van den hond uit het ouderlijk huis van de vrouw. Maar toen hij hem eens in gevaar zag, nam hij, klein, lief dier, zonder aarzelen zijn partij op tegen een veel-grooteren hond.