Hedendaagsche toestanden.
Namens ‘drie huismoeders’ schrijft mevrouw W.J. mij onder meer het onderstaand verzoek:
‘Wij, als moeders, echte Holl: huisvrouwen, vragen ons bezorgd wel eens af “Waar moet dat alles heen?” Niets schijnt de tegenwoordige dames, ieder is liefst immer dame, er toe te brengen om hunne kinderen te leiden en te verzorgen en op te voeden. Ieder dier dames verlangt zelfstandige dienstboden en juffrouwen! Wij nemen aan, dat er nog uitzonderingen zijn. Wij zelven (een viertal) zeggen met trots en voldoening, dat wij, evenmin als onze moeders het hadden, er kinderjuffrouwen of nurses op nahouden; wij verzorgen onze kleintjes zelve, en gaan te voet nooit per rijwiel uit! Maar zelfs in den burgerstand moeten er huishoudsters en kinderjuffrouwen wezen, en niet altijd worden juist daar de kinderjuffrouwen, soms van “beter komaf”, het aangenaamst behandeld.
Nu ook in den laatsten tijd zoo velen zich laten, of zelve noemen met titels die hun niet toekomen, bespraken wij zoo, of er niet eens een “stoot” aan kon gegeven worden, dat iedere getrouwde vrouw, of zij in een klein winkeltje of groot magazijn woont, als mevrouw wordt aangesproken, de vrouw van den aannemer, evengoed als de vrouw van den arbeider, want de grens is heusch moeilijk te vinden; en is het Madame ook niet bij onze vreemde naburen in gebruik?’
Hoe ik het vind, dat dames, en die daarvoor willen doorgaan, zich bij voorkeur bedienen van vreemden en gehuurde hulp, in plaats van zelf hun huishouding te doen, zelf hunne kinderen te verzorgen, zelf te naaien, te koken, wat dies meer zij, hoe ik het vind, dat ieder die een zieke in huis heeft zich gemakshalve van een pleegzuster voorziet, onder het schoonschijnend motto, dat dit voor de zieke beter zou zijn... hoe ik al deze genotzucht en zelfzucht, die zich bij de moderne vrouw op onrustbarende wijze ontwikkelt, vind... ik heb het reeds in menig artikel en menige correspondentie verteld, en ik heb er mij den vurigen haat mee op den hals gehaald van die schuldbewuste, kakelende, vergaderende, kunstdoende, en in vooruitstrevende vrouwenblaadjes pennende vrouwenbent, die het niet velen kan, dat er, uit hun midden-zelf, iemand is opgestaan, die óók schrijft, (en dus in hunne oogen van rechtswege een medestandster moest zijn), die den eerlijken moed heeft hun de waarheid te zeggen, namelijk dat zij de malle en beklagenswaardige uitzonderingen zijn, die, in plaats van dit in te zien, der gewone, met haar lot en haar leven tevreden vrouw het hoofd op hol trachten te brengen, door haar tegenzin in te boezemen tegen haar echtgenoote- en moederplichten...
Daar het intusschen geen kwaad kan steeds weer op hetzelfde gevaar met nadruk te blijven wijzen, wil ik gaarne nogmaals mijn instemming betuigen met het hierboven geschrevene. Het eene kwaad volgt uit het andere. Als Mevrouw voortdurend vergadert, Club-houdt, tentoonstellingen-afdraaft, en zich zelve amuseert met alle mogelijke pretjes en ‘nuttigheden’, dan volgt daaruit, dat zij kinderjuffrouwen etc. moet aanstellen om haar verwaarloosd huishouden waar te nemen, en haar kinderen op te voeden(?). Maar er volgt ook uit, dat dit alles veel geld kost, en, waar dit niet voorhanden is, wordt er dus beknibbeld op de loonen, op de slaapgelegenheden, op het eten, in een woord op alles en nog wat, betreffende de bedienden; want, nietwaar, ‘Men moet de zuinigheid toch ergens in vinden’. - En als dan die bedienden - die toch reeds uit den aard der zaak al niet veel sympathie voelen voor dergelijke uithuizige mevrouwen, wier lasten op hunne schouders worden geschoven, - natuurlijk zoo spoedig mogelijk een anderen dienst zoeken, of wel achter den rug om van meneer en mevrouw zichzelf schadeloos stellen, dan heet het, onder jammergeroep en hemelend oogvertrekken, ‘Dat er tegenwoordig geen goede dienstboden meer zijn,’ enz. enz.
Een huisvrouw, die aanspraak erop maakt