worden opgehemeld, dan kan ik een gevoel van wrevel niet onderdrukken en zou aan de tijdgenooten het woord van den dichter Fred. van Eeden willen toeroepen:
‘(Ge) trapt een diamant in 't zand, en blikkert met wat glas!’ en dan moet ik onwillekeurig de vraag stellen en trachten te beantwoorden:
‘Wat is toch de reden, dat zulk eene eminente persoonlijkheid niet meer invloed heeft uitgeoefend?
Draagt haar intellekt de schuld? Haar karakter?
Men heeft aan Elise van Calcar inkonsequenties, vooral wat theologische opvattingen betreft, verweten. Voor de rechtzinnigen ging zij te ver, voor de vrijzinnigen niet ver genoeg.
Het zij zoo. Maar weet men wel, hoeveel moeite het kost, zich aan de suggestie van eeuwenoude denkbeelden ook maar eenigszins te ontworstelen? En zouden die konsequente geesten het ooit zoo ver hebben gebracht, wanneer niet minder konsequente voor hen de baan hadden gebroken?
Elise van Calcar had eene enorme wilskracht en is van de fouten, die daarmee bijna onafscheidelijk gepaard gaan, niet vrij gebleven. Zij had eene ontzachelijke werkkracht (meer dan honderd geschriften zijn door haar uitgegeven) maar de opmerking schijnt ons gegrond toe, dat zij te veel heeft willen doen en vaak ook de uitwerking van datgene overnam, waarvan zij niet dan de leiding had moeten op zich nemen.
Wij durven de kritiek onder de oogen te zien, in de vaste overtuiging, dat eene eminente persoonlijkheid er door wint. Zoo ooit, dan geldt hier het schoone Turksche spreekwoord:
‘De sultan is rijk genoeg om nu en dan een slag te verliezen.’
Het zijn trouwens ook niet de gebreken, waardoor Elise van Calcar den afkeer van zoo velen heeft opgewekt. Met meer gebreken en minder gaven wordt men nog algemeen bewonderd. De reden van de schromelijke verguizing dier groote vrouw ligt - wij weten het maar al te goed - in hare bemoeiingen op spiritistisch gebied. En daarom juist treft ons die verguizing zoo smartelijk. Want al verwerpt men het principe, waarvan zij uitging, of al oppert men bezwaren tegen hare wijze van uitwerking, dit ontslaat niemand van de plicht, om voor de geestkracht, waarmee de schrijfster onder financieele opofferingen en lichamelijk lijden den ongelijken strijd voor wat zij als waarheid beschouwde, acht en twintig jaren lang, tot aan haar einde toe heeft gevoerd, den diepsten eerbied te betoonen. En al vindt men haar geloof, dat een ieder na den dood zich tot geluk en zaligheid kan opwerken en dat niemand voor eeuwig verdoemd is, verschrikkelijk, dat is geen reden, om haar naam als schrijfster in een uithoekje der litteratuurgeschiedenis te stoppen (zoo ze er al inkwam!), want het maandwerk ‘Op de Grenzen van Twee Werelden’ bevat ook uit een letterkundig oogpunt voortreffelijke stukken, en een roman als ‘De tweede Pinksterdag’, even treffend van realisme als boeiend van verhaaltrant, weegt tegen geheele paketten van ‘sexuaal-psychologie’, zooals auteurs van moderne denkwijze ze produceeren, op.
Geen eenzijdige voorliefde doet mij zoo spreken, maar de meest nuchtere ondervinding. Ik heb bovenvermelden roman aan mijne kennissen, en die weer aan hunne kennissen uitgeleend; het boek heeft al eenige jaren bij ik weet niet hoevelen de ronde gedaan, en iedereen heeft het bewonderd. Ook zij, die aan de orthodoxe richting waren toegedaan. En terecht. Waarom zou men alleen maar van ‘Spiritisten’ het goede niet op prijs stellen? Men moet dit immers met auteurs van alle mogelijke richtingen, om een voorbeeld te geven, met Goethe. Maar weet ge ook wel, lieve lezers, hoe Goethe zich over het Christendom en over Jezus heeft uitgelaten? Kent gij het epigram:
‘Jeglicher Schwärmer schlägt mich ans Kreuz im dreissigsten Jahre. Kennt er die Welt erst, so wird aus dem Betrognen ein Schelm.’
Die uiting staat volstrekt niet alleen. En toch zijn de gedichten van dien anti-christ ook in de handen van orthodoxen. Waarom dan zouden de werken van Elise van Calcar, die overal met vereering van Christus getuigt, niet in ieder Christelijk Nederlandsch huisgezin een plaats vinden?
Het doet ons daarentegen genoegen te kunnen zeggen, dat de verdiensten van de overledene op het gebied van paedagogie wél gewaardeerd worden, en zelfs in die mate dat wij hier dienaangaande niet behoeven uit te weiden. Slechts één feit willen we releveeren.
De ‘Biblioteca pedagogica antica e moderna Italiana e straniera’, een publicatie van het uitgeversgenootschap ‘Dante Alighieri’ te