mij met haar gezond, blozend gezicht, en knap, rank figuur. Dat ze als meidhuishoudster diende, deed mijne keuze, uit vijftien sollicitanten, op haar vallen.
Charlotte had een betrekking gehad in Rotterdam en dien laatsten dienst verlaten omdat haar heer hertrouwen ging.
'k Kreeg per omgaande antwoord op mijn vraag om getuigen van de jonge Mevrouw (die nog wel eens in stijl- en spelkunst les mocht hebben genomen naar mijn bescheiden meening). Doch de getuigen waren bijzonder mooi, wat kon ik dus meer verlangen?
Van het dagmeisje, dat tegelijk met Charlotte hare intrede bij ons deed, hoorde ik ook niets dan goeds. Hare mevrouw, een oude dame, kreeg zelfs tranen in de oogen, toen zij mij vertelde, hoe het haar speet, dat 't lieve kind haar huis uitging. Maar er waren omstandigheden......
't Lieve kind heette Anne, en zelden zag ik bij dame of dienstmeisje mooier gezichtje. Nooit heb ik ook grooter nest met meer verbeelding en eigenwaan ontmoet. Overal trok Anne 't mooie neusje voor op. Schoenen poetsen, ba! Trappen vegen, wat een werk! De schel poetsen (met handschoenen aan) deed ze graag en er kon nooit te veel gescheld worden, naar haar zin. De drempel aan de open voordeur was haar dorado. Nu, dat vond Charlotte ook een uitgezocht plekje. Samen stonden ze net zoo lang aan de voordeur, als mijn geduld duurde, in eindeloos gesprek met fruitvrouw, slagersknecht of loopjongen. Trok Anne norsch de schouders op, wanneer ik knorde en boos werd, Charlotte had altijd een verontschuldiging bij de hand, of zweeg beschaamd, en dacht ze: ‘mevrouw is niet boos meer’, dan kwam ze haar spijt betuigen en beloofde beterschap.
Nooit kreeg ik een brutaal of ongepast antwoord. In haar werk was ze vlug en keurig netjes, en 't koken ging ook vrij goed, als zij er op wilde letten. Want, zag ze haar kans schoon, dan was ze boven op haar kamertje, bezig zich 't haar te friseeren of uit 't raam met de buurmeisjes te babbelen. Langzamerhand ontdekte ik al deze tekortkomingen; 't ergste was echter, dat ik Charlotte absoluut niet vertrouwen kon. Nooit kwam ze op tijd thuis; ging ze een dag uit stad, dan kon ik, trots alle beloften, er vast op rekenen, dat ze uren later terug kwam, dan afgesproken was.
Dikwijls waren bij onze onverwachte thuiskomst, Charlotte en Anna verdwenen, en eens, toen ik vroeger dan anders beneden kwam, vond ik niemand en bleek naderhand, dat beide meisjes met 't mooie weer een wandeling in het ‘Bosch’ hadden gemaakt. Natuurlijk gaf dit aanleiding tot een zeer onaangenaam tooneel, en besloot ik voor den zooveelsten keer 't niet langer met Charlotte aan te zien.
Het meisje zelve wilde niet bij ons vandaan; onophoudelijk betuigde zij, toch zoo dankbaar en gelukkig te zijn, het zoo goed in hare nieuwe betrekking getroffen te hebben. En dan had zij iets bijzonder liefs en hartelijks over zich, zoodat ik mij aldoor weer liet inpakken en aan haar gehecht raakte.
Met Anna kon Charlotte 't ook uitstekend vinden. Dat was me een pret, een lachen en gieren in de keuken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. En een vrienden en aanloop als 't meisje had! Er werd zeker driemaal zoo dikwijls voor haar gescheld als voor ons, en zij had den brievenbesteller wel een extra zomerfooi mogen geven, zooveel als de man haar meebracht.
Met al hare openhartigheid had Charlotte toch iets over zich, wat ik niet te best vertrouwde, en dat mij dikwijls intrigeerde; ik hield mij overtuigd, dat er in haar leven dingen waren gebeurd, die zij zorgvuldig verborgen hield. Nu denk ik dikwijls: ‘hoe is 't mogelijk, dat je je zoo bij den neus liet nemen.’ Wat moet die ondeugende meid zich dikwijls heerlijk vermaakt hebben ten koste van haar domme mevrouw. Eindelijk kwam geheel onverwacht, de waarheid aan het licht en wisten we precies, wat we aan Charlotte hadden.
't Had mijn attentie getrokken, dat Charlotte meer dan ooit op zolder zat, en de deur van haar kamertje gesloten hield, ook als zij beneden was. Op een middag had ik Anna uitgestuurd, en daar Charlotte, haar pot ‘à l'abandon,’ latend, weer boven was, wilde ik toch eens zien, wat ze uitvoerde en liep zacht de zoldertrap op.
Tot mijn groote verbazing hoorde ik fluisterend spreken. Charlotte's kamerdeur stond op een kier, ik duwde haar open en.... daar zat Charlotte in druk gesprek met een man, die het midden hield tusschen een heer en een werkbaas.
‘Maar Charlotte!...’ ik kon niet meer spreken van ergernis.
‘O, mevrouw, mevrouw, 't is zoo erg niet als u denkt. Dit is mijn man, hij moest mij