reed zijn in het eerste hotel; zij krijgt dagelijks voor ieder koninklijk theater twee vrij-biljetten op den eersten rang.’
Henriette Sontag was een beeldschoone vrouw met een bescheiden, lief karakter en een fijnen, beschaafden geest. Fabelachtig is de invloed dien zij uitoefende in Parijs, Londen, Weenen en Praag, waar zij herhaaldelijk gastrollen gaf. Aanzienlijke kringen, destijds hermetisch gesloten voor een ‘komediante’, rekenden het zich tot een groote eer, gastvrijheid te mogen verleenen aan de diva. De gevierde, bewierookte kunstenares beheerschte de mode. Hertoginnen en vorstinnen kapten en kleedden zich à la Sontag. De minister-dichter Goethe sloofde zich uit in eerbetuigingen, toen de zangeres in Weimar toefde. Hij noemde haar: ‘mijn lieve, fladderende nachtegaal’. Haar heerlijk geluid en haar zeldzame bedrevenheid in dramatische kunst, streelden den dichter en aan mooie vrouwen was ‘Seine Excellenz’ nooit uitgekeken. Haar vurige vereerder, koning Friedrich Wilhelm IV verhief haar in den adelstand, schonk haar de vereischte kwartieren en titels, ten einde zijn beschermelinge toegang te geven tot de hofkringen.
De geestdriftige kritiek, die de jeugdige journalist Ludwig Börne over Henriette Sontag schreef, toen zij in Frankfort a/Main was opgetreden, vestigde zijn naam. Feitelijk boette hij een tijd lang zijn familienaam in, maar hij was de held van den dag. Iedereen sprak over ‘den man die over Sontag geschreven heeft’. Zijn vrienden dachten er niet meer over, hem onder zijn eigen naam aan vreemden voor te stellen, maar als ‘de man, die over Sontag geschreven heeft’. Snikkend vielen sommigen die de Sontag-vereering geducht te pakken hadden, Börne om den hals en riepen uit: ‘Sontag! - goddelijk!’
De éénige man die Sontag een tijdlang dwarsboomde, was de koning van Sardinië. Hij weigerde beslist toestemming te geven tot het huwelijk van zijn te Berlijn toevenden gezant, graaf Rossi, met de gevierde zangeres.
Rossi hield vol; smeekte zijn souverein zijn wensch in te willigen.
Toen kwam de toestemming tot het huwelijk, onder voorwaarde, dat Henriette niet meer voor het publiek zou optreden. De trouwlustigen gaven toe, en traden in den echt.
Jarenlang was gravin Rossi de lieveling der Berlijnsche aristocratie en der hofkringen. Zij zong toen als de vogels, uit puur behagen en lust tot zingen, voor niets, tevreden met de bewondering harer toehoorders. Goud stroomde haar niet langer toe. Platter en platter werd haar gravinne-beurs, want, graaf Rossi was een liefhebbend echtgenoot, maar een slecht financier. Hij bewonderde de schitter-feesten, de Italiaansche nachten bestaande in fantastische tuinverlichting, heerlijke muziek en gezang opklinkend uit donkere, niet kunstmatig verlichte bosschages; zijn toegevende bewondering herleidde zijn fortuin tot een minimum. De verwende en weelderige zangeres was volslagen ongeschikt armoetje te spelen, en onder tranen en tobben met een schijntje geld, scharrelend rond te komen. Daar dácht zij niet over. Zij lachte om haar ontredderde financiën, herinnerde zich plots de goudmijn in haar keel, sedert zoo langen tijd niet geëxploiteerd, en na een rusttijd van ongeveer twintig jaar zong en speelde zij weer voor een publiek dat haar met verrukking ontving.
Als ruim veertigjarige vrouw kreeg zij een engagement bij een Italiaansch operagezelschap, waarmee zij naar Mexiko vertrok, de verre gewesten vanwaar zij nimmer zou wederkeeren. Een 23jarige, warmbloedige Italiaan, de ténor van het gezelschap waarbij gravin Rossi gastrollen vervulde, zong tallooze verliefde duetten met de diva, hield haar minziek omstrengeld in zijn armen, haar kopje vleiend gedrukt op zijn bonzend hart. Die lyrische partijen werkten zoo suggestief op het ontvankelijk gemoed van den jongen zanger, dat hij in het gewone leven de verliefde rol voortzette.
Een doodgewoon verschijnsel in de plankenwereld, het in-lichter-laaie staan van jonge acteurs voor hun volrijpe kunstzusters.
Hier waren kapers op de kust. Woedend betwistte men den verliefden ténor het doen-gelden van eigendomsrecht op de aangebeden prima donna. Volgens officicele opgaven stierven de beide artisten aan cholera die destijds, in 1854, in Mexiko heerschte.
Vrienden van gravin Rossi geven van haar plotselingen dood een gehéél andere lezing. Men beweert, dat de geliefden vergiftigd zijn. Beiden waren op een buiten-partij genoodigd. Onmiddellijk na den maaltijd werden zij ten doode krank. Zij alléén. Geen der andere gasten. Dáárom lag het somber vermoeden voor de hand. Stervend werden de arme menschen naar hun woning vervoerd.
Théophile Gautier, de Fransche dichter en