leven van den jongen man en dat van de jonge vrouw verder in de wereld verloopen.
De jongeling, die het ouderlijk huis verlaat, ondervindt thans den vollen druk van het systeem van opvoedig, waaronder ook hij was grootgebracht. Was de gelegenheid tot ongedwongen verkeer met meisjes van zijn leeftijd en stand vroeger niet bijster groot; zij wordt nog minder nu hij op eigen wieken drijft, en verdwijnt soms geheel en al. Niet dat hij uit het gezelschap van dames gebannen is: maar dit zoekende heeft hij vaak zoo'n vervelenden weg van allerlei convenances af te leggen, dat hij er spoedig toe komt er den brui van te geven. Hij trekt zich terug in zijn jonggezellenleven, verdeelt zijn tijd tusschen zijn arbeid, koffiehuis, schouwburg, bezoekt en ontvangt vrienden, gaat met vrienden uit, en - wanneer het hart hem eindelijk overloopt - loopt naar gemakkelijker te bereiken vrouwen: beneden zijn stand of beneden het normale peil van zedelijkheid.
Eenmaal zoover gekomen, sluipt egoisme in zijn gemoed. Hij beschouwt de vrouw als genotschepsel, waardeert haar met een en dezelfde maat, nl. die van de lichte of onbeschaafde vrouw, of wel hij overdrijft aan den anderen kant, hij beschouwt de evenboortige, beschaafde vrouw als te hoog verheven voor zijne wenschen en begeerten.
Jaren gaan over zijn hoofd voorbij; hij wordt moede van de ‘vie de bohême’, die hij leidt; hij denkt er aan zich een huiselijken haard te stichten. Hij staat nu aan een kruispunt van zijn leven; welken kant zal hij opgaan?
Velen blijven vrijgezel tot hun laatsten snik. Wij laten daar degenen die om pecuniaire redenen een huwelijk niet aankunnen of aandurven. Maar er zijn er die vrouwenwaarde niet kennende, het ten slotte maar veiliger achten, te blijven wat zij waren, nl. jonggezel. Anderen stuiten tegen den muur, waarvan wij boven gewaagden en zien geen kans dien over te klimmen. Weder anderen hebben den rechten toon bij den omgang met eerbare vrouwen verloren en komen er niet toe het hart bloot te leggen aan de vrouw die hunne keuze zou zijn.
De meesten echter bereiken het matrimonium; hetzij dat zij dien muur van daareven toch weten over te klimmen; dat zij hun verworven schuchterheid ten laatste overwinnen; dat zij maar nemen wat zij krijgen kunnen, zonder hun hart te laten medespreken; hetzij eindelijk dat zij het modernste middel onzer moderne eeuw: de advertentie hebben te baat genomen. De lieve Natuur helpt ook mede; zij schept toevallen, onverwachte gelegenheden.
Den lezer zal het wellicht toeschijnen dat wij overdrijven; dat wij, een ongunstig begonnen en voortgezet leven schetsende, dit als norm hebben voorgesteld van een onder normale omstandigheden opgebrachten normalen man. Hij zou zijne meening kunnen staven door te wijzen op tallooze verkeeringen, verlovingen, echtverbintenissen, waarbij niets te bespeuren valt van belemmeringen van omgang, van financieele overwegingen, van wanverhouding in zake beschaving en leeftijd. Wij zeggen daartegen: gelukkig dat deze voorbeelden ons tegengeworpen kunnen worden; ware het anders, de ondergang van onze maatschappij ware zeer zeker nabij; maar is daarom alles daarin goed, omdat zij nog niet op het punt staat van ten onder te gaan? Men bedenke ook dat het herstellingsvermogen der Natuur ook in de menschheid werkt, hierin veel goed maakt, wat de mensch zelf bederft.
Wij overdrijven echter niet. Worden huwelijken niet veelal laat gesloten, vooral aan den kant der mannen? Is het niet waar dat oude vrijers en vrijsters bijna uitsluitend voorkomen in den beschaafden stand? De prostitutie, waar vindt men de mannen door wie zij voornamelijk gevoed wordt? Niet in de lagere klassen der bevolking; daar is er geen geld genoeg voor.
En nu het leven der vrouw uit dezelfde klasse?
Het eenige dat zij vermag is den man te verlokken, zich aan al die hinderlijkheden te onderwerpen, welke etiquette tusschen beiden gesteld heeft, om zich bij haar te voegen. Hierbij zij zij echter zeer voorzichtig; zij wachte er zich voor te verlokkend te zijn; de wereld zou dreigend den vinger tegen haar kunnen opheffen. Vooral hare zusteren heeft zij te vreezen; zij zijn hare strengste en ongenadigste rechters.
In den eersten bloei harer jonkvrouwelijkheid, zeker van de macht harer jeugd en bekoorlijkheden, gelooft zij dat zij zich te vertoonen heeft om spoedig mannen tot zich te trekken; om van dezen den beste onder de besten aan zich te kluisteren. Zij ‘gaat uit’ daarom: d. i bezoekt allerlei partijen, neemt deel aan allerlei vermakelijkheden, doet mede aan fancy fairs, werkt mede aan philanthropische en niet-philanthropische festiviteiten, bezoekt badplaatsen, gaat uit logeeren, nu hier dan daar en... verliest, met het vorderen harer jaren, hare illusies. Zij weet genoeg mannen van haren stand en leeftijd; kent ze bij naam; verscheidene van hen ziet zij om zich heen, niet weinige die haar ‘hommage’ bewijzen - maar immer staat die scheidsmuur van convenances tusschen haar en hen; het komt niet tusschen haar en hen tot een ongedwongen verkeer. Heeft er een hare bijzondere aandacht getrokken, nog een of tweemalen zal zij hem na kennismaking misschien tegenkomen, veel kans hem te veroveren bestaat er niet; tenzij ook zij een zoodanigen indruk op hem maakte, dat hij zich gedrongen gevoelde haar te zoeken. Zoo iets komt in romans wel vaak voor; doch in de werkelijkheid slechts zelden.
Allengs krijgt zij besef, als opvoeding het haar reeds niet geleerd heeft, dat haar slechts een gansch passieve rol is toebedeeld; haar hart legt zij het zwijgen op en koestert van nu af aan slechts één wensch nl. niet te lang onbegeerd te blijven zitten. Den eersten man, die haar nu wil, volgt zij. Duurt het te lang, zij schrijft op een advertentie of plaatst er zelf een in de courant. Helpt dit niet of wil zij dit niet, gelaten gaat zij het dorre bestaan en de kwellingen van de oude vrijster te gemoet. Of wel zij tracht zich diets te maken dat zij per slot van rekening den man niet noodig heeft om door het leven te komen; dat zij evengoed als de man kracht heeft om alleen te staan; dat het huwelijk, om zijne zorgen, eigenlijk het begeeren niet waard is.
Wel mogen wij meewaren hebben met deze onuitverkorenen. De man wordt oude vrijer,