onderscheids’ en ‘flirtte’ hoofdzakelijk met bouw-, beeld- en schilderkunst. Was bovendien verliefd op de romantiek van Oscar Wilde, Couperus, Bourget en Lemonnier en vertoonde zich nu eens te Parijs, dan eens te Rome en dan weer aan de ‘meren’ en in den laatsten tijd nog het liefst in Den Haag (waar zij coureuse d'atelier was geworden) als zij zich bij een enkele goeie vriendin, tot wie Esther behoorde, over al haar ‘misères’ kòn uitspreken. Daartoe rekende zij ook een drieweeksch engagement met een Italiaanschen Jan Toorop, wien zij - te Rome tijdens zijn zesmaandschen proeftijd vóór de verloving - conversatie-les gaf in het Nederlandsch, terwijl zij die van hem in het Italiaansch nam. Het Fransch diende als brug.
Lang was het stilzwijgen geweest dat op den zucht volgde van freule Margot. Er scheen tusschen de beide vrouwen een wolkje van stroefheid te drijven, dat eerst door een andere aandoening verglijden moest. Margot zag Esther, die evenals zij in haar peinsleven had gestaard, met weemoeds-oogen aan, met den blik eener boeteling, die aan zich zelve een mea culpa heeft gestameld. Fluisterend begon Esther te spreken. Fluisterend als de zucht van het elzenloof aan hun voet. De horizon glinsterde ná in glanslichtjes die op de duintoppen verflauwden tot fletse schaduwtinten. Uit de schemerende verte wiekte de zeebries aan, sidderend langs berkenblad en bremstruik. De reine stem van Esther was in samenklank met den toon van den zomeravond.
- ‘Dat bén ik,’ - O, lieveling, als je daarvan diep overtuigd was.... je zoudt dan wel anders zijn.
- Anders zijn? Anders zijn? Wie is nu ooit in staat, zijn ‘naturel’ te veranderen? Niemand, niemand. Al kon hij er de zaligheid mee koopen, zeî Margot hartstochtelijk.
- Ieder die wil, klonk het plechtig als een orgeltoon.
- Je meent het niet?
- Zoo waarachtig als ik veel leed heb gehad, ritselde het voort. Wederom een stilzwijgen en dan een dur-accoord van Margot:
- En geloof jij dan nog aan iets anders dan het blinde noodlot, dat blindelings over je geheele zijn, je geheelen aard, je geheele toekomst beschikt?
- Ik geloof aan de kracht van mijn eigen wil; aan de kracht van den dagelijkschen dwang.
- Nou ja, dat is een slavenjuk en ik dank God, dat ik althans daar bevrijd van ben gebleven door mijn fortuin. Zooals jij hield ik het geen dag, misschien geen uur uit.
- Weet je wat je bent? Een gelukzoekster van de ergste soort. Er zijn verschillende soorten. Maar die niets doen, in genieting op genieting zwelgen en geen gedwongen arbeid hebben, die vermoeien zich het meest, ‘in het zweet huns aanschijns’ naar het geluk te zoeken. Dat is een heel vermoeiende bezigheid, dat zie ik nu zooveel jaren aan jou, Margot. Jij bent een treurig exemplaar van de soort, lieveling.
- Sublieme theorietjes, maar practische middelen voor het geluk zijn er niet.
- Die zijn er wèl, geloof ik voor mij.
- Sinds wanneer poseer jij als geluksmodel?
- Sinds ik het opgaf naar 't geluk te zoeken, en mij spiegelde aan jou en de verdere heeren en dames gelukzoekers, van wie Den Haag krioelt.... als het duinzand.
- Dat ligt geheel in je natuur. Jij kreeg een tevreden gestel. Je hebt een goeie gezondheid. Succes in je werk. Succes bij je vrienden en vriendinnen. Dus jij hebt ook niet te zoeken.
- 't Is aardig dat jullie bij anderen altijd vindt, wat je voor je zelven altijd zoekt. Ook een theorie, lieve kind.
- Ja we leven in theorieën, maar de practijk valt bitter, bitter tegen.
- Aan wie de schuld? Jullie, die de onmogelijkste eischen aan het leven stelt, en wanneer het die niet vervult, het gaat uitmaken voor alles en nog wat, permitteer me, lieve kind, jullie doet, bij gebrek aan beter, veel te veel sport met je bijzonder vertroeteld ikheidje. Je lijkt wel een baker uit den goeien ouwen tijd met kornet en zwartzijden boezel....
- Allons donc, comme Madame est gracieuse!
- Jullie sust en streelt en wiegt je dear little self, dat het een bedorven bakerkindje wordt, dat altijd drenst. En verwende lievelingen zijn altijd lastig. Vandaar dat jullie zooveel last van je zelf hebt. Jullie overlaadt je geestelijk ik met te veel genot van allerlei soort, jullie zwelgt in émotie en klaagt dan over indigestie. Jullie zoekt, en zoekt naar geluk, zooals een ander naar duinbloemen. Maar een bouquet krijg-je zelden en als je die hebt.... dan rafel jullie die bloemen uit tot er niets overblijft, en dan beginnen jullie weer te zoeken, te zoeken. Arme zoekers, willooze creaturen die nooit wèl doet en altoos