De historie vanden vier heemskinderen
(2005)–Anoniem Vier Heemskinderen, Vanden– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 171]
| |
Dat XVIII capittel. Hoe coninc Karel coninc Yewijn ontboet doe hi hof hilt, ende hoe hi coninc Karel beloefde dat hi Reinout met zijn broeders met verradenis leveren soude in coninc Karels gewelt om een somme gelts, twelc hi niet volbrengen en mocht, want doen hijse verraden had, vochten die broeders haer selven daer uut. Ende souden gebleven hebben, en hadse Maeldegijs niet ontset.Ga naar voetnoot+1Om te achtervolgen onse materie: als Reinout ende MaeldegijsGa naar voetnoot1 2dus vanden coninc gescheiden waren ende hem die crone ont-3voert was, doe was die coninc seer droevich dair om, want hetGa naar voetnoot3 4began Pinxter te naken, dat die coninc hof houden soude so hi 5gewoenlic plach te doen, so most hi met haesten een ander doenGa naar voetnoot5 6maken. 7Coninc Karel ontboet alle zijn vrienden ende magen ende alle 8sijn baroenen die hem lief hadden of sijn leen ontfingen, endeGa naar voetnoot8 9onder hem waren geestelic ende waerlic. Ende hi ontboet sonder-Ga naar voetnoot910linge coninc Yewijn dat hi tot hem quaem, twelc hi dede. Als 11coninc Karel alle die heren te hoef had de hi begeerde ende feest-12hilt met vroechden ende als die maeltijt gedaen was, stont coninc 13Karel op ende riep Yewijn tot hem ende ghinc daer mede in een 14kellenair ende seide tot Yewijn: ‘Ic woude u wel bidden dat gi miGa naar voetnoot14 15wout leveren Reinout mit sijn broeders - ic soude u geven vier 16paerden geladen met goude - dat ic mocht wreeken mijns soens 17doot, twelc mi seer op therte leit.’ Als coninc Yewijn dat hoerde, 18wert hi verwonnen overmits dat goet, twelck hi seer minde endeGa naar voetnoot18 19seide: ‘Heer coninc, wildi mi vier paerden geven geladen met 20goude, ic sal u leveren mijn swager Reinout met sijn broeders.’Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 172]
| |
21Coninc Karel antwoerde: ‘Soudise mi mogen leveren sonderGa naar voetnoot21 22deren van uwen live? Want si sijn so vroem ende stout datse nie-Ga naar voetnoot2223mant crencken en mach.’ Doe seide coninc Yewijn ende loech: 24‘Heer, des weet ic wel raet: ic sal u die vier ridders leveren elc op 25een muijl sonder wapen bij die stede van Vaucoloen, niet anheb-Ga naar voetnoot25aant.26bende dan haer clederen ende een mantel daer over. Doeter dan 27uwen wil mede.’ Als coninc Karel dit van Yewijn hoerde, wert hi 28verblijt ende custen an sinen mont. Coninc Yewijn seide: ‘Heer 29coninc, laet ons keren in die sael, dat ons opset niemant en ver-Ga naar voetnoot2930neme diet Reynout segge. Want vernaemt Reinout, hi soude miGa naar voetnoot30 31doden. Ende als ghijse hebt, siet dat ghijse bewaert, want ont-32gaen si u, Reynout soude mi doden of hangen, dat weet ick wel.’ 33Coninc Karel seide: ‘Heer coninc, gi en dort u duchten noch om-Ga naar voetnoot3334mesien, want comen die broeders in Vaucoloen, daer en keerter 35nemmermeer geen weder, want ic en lietse mi niet ontgaen om 36geen goet.’ Ende coninc Karel ende Yewijn hebben aldus haerGa naar voetnoot36 37raet ghesloten ende sijn in die sale gecomen. Ende alle de heren 38die inde sael waren, deden Karel reverenci. Ende Yewijn heeft 39terstont an coninc Karel oerlof genomen, ende ander sommige 40vanden heren die daer waren reden met haesten tot haren lande. 41Ende die ander heren, die doe bi coninc Karel gebleven waren, 42namen oerlof aen coninc Karel ende wouden elc tot haren lande 43keren. Doe seide coninc Karel: ‘Gi heren, ic en laet u niet reysen, 44want ghi moet alle varen te Vaucoloen ende wachten mi daer 45Reynout ende sijn broeders mede, want ic hebben teghen coninc 46Yewijn sijn swager gecoft dat hijse mi daer leveren sal om xxGa naar voetnoot46 47dusent cronen te Vaucoloen, sonder hernas oft wapen ende elcGa naar voetnoot47aant. | |
[pagina 173]
| |
48een mantel omhebbende. Ende als si daer comen, siet dat ghise 49dan vanct. Ende condi mi leveren die hoefden der jongelingen, ic 50salse u vierwerf met goude opwegen.’ Die heren warens blijde 51van des conincx woerden, want si hadden tgoet lief. Coninc Ka-52rel seide tot Foukijn: ‘Ic make u conincxstavel vanden here.’ DoeGa naar voetnoot52 53seide Fouken: ‘Heer coninc, ic salder mijn best om doen uwe wil 54te volbrengen.’ Terstont maecten hem die heren rede met haer volc 55ende reden nae Vaucoloen met bliden sinnen om Reynout met 56sijn broeders te wachten. 57Coninc Yewijn, de dese verradenis plegen soude, is in Gas-58coengen gecomen ende is gereyst na Montalbaen om Reinout mit 59sijn broeders daer te vinden, de hi dair niet en vandt, want si wa-60ren te Bordele int wout jagen om wilbraet te vangen. God ver-61sacht dat si vingen so veel als si op vier paerden laden mochten, 62ende hier mede keerden si na huys. Ende als si aldus buten dat 63foreest quamen riden, sagen si een teyken, want Reynout liet sijnGa naar voetnoot63 64hoeft hangen op sijn schilt. Doe seide die coene Adelaert: ‘Segt 65mi, Reinout broeder - dat di God eer - waer om sidi dus be-Ga naar voetnoot6566droeft?’ Doe antwoerde Reinout: ‘Ic seg u, broeder, dat mijn 67hoeft mi so wee doet dat ick niet en weet waer bliven.’ AdelaertGa naar voetnoot67 68seide: ‘Broeder, ten is gheen wonder, want wi hebben die jacht te 69lange gheplegen.’ Dus reden si soe lange dat si quamen bi Mon-70talbaen. Doe sach Reinout opter tinnen veel volcx leggen. Doe 71seide Reinout: ‘Help, Maria, Gods Moeder, wie mach wesen op 72Montalbaen de daer herbergen wil? Waer mach wesen Claradijs, 73mijn vrouwe, ende mijn oem Maeldegijs?’ Als Reinout in desen 74clagen reet, so heeften daer en binnen versien een ridder van 75Montalbaen ende ginck terstont ende bescreet een paert ende 76reet met haesten Reinout te gemoet. Ende als hi bi Reinout quam, 77seide hi: ‘Reinout, edel grave, sijt niet vervaert. Coninc Yewijn is | |
[pagina 174]
| |
78tot u gecomen om te sien wat gi doet.’ Doe seide Reinout: ‘Wel-Ga naar voetnoot7879coem moet hi wesen.’ 80Als Reinout tot Montalbaen quam, soe quam hem coninc Ye-81wijn te moet ende Reinout dede hem reverenci ende seide: ‘Heer 82coninck, welcoem.’ Yewijn antwoerde: ‘Reinout, ic hebs wel teGa naar voetnoot82 83doen.’ Reinout seide: ‘Here coninc, haddi mi ontboden, ic ware 84met mijn volc garen bi u gecomen, als met dertich hondert man-85nen.’ Doe seide Yewijn ende louch: ‘Trouwen, Reinout, dat be-Ga naar voetnoot8586trouwe ic u wel, mer dair en is geen beter boetscap dan een man 87selve doet. Ende oec mede hebbe ic u boetscap trouweliken ge-88daen anden mogenden coninc Karel, want ic heb u pays ghemaectGa naar voetnoot88 89an coninck Karel.’ Als Reynout sijn swager dese woerden hoerde 90seggen, verhoechde hem thert ende zijn moet. Hi antwoerde wij-Ga naar voetnoot9091selijc, seggende: ‘God si daer of u loen! Soe en was ic nye mijn 92leven so blide of nye en quam mi so blijden mare als vanden paysGa naar voetnoot92 93van minen oem, des moechdi mi wel geloven.’ Doe seide die jon-94gelinc: ‘Segt mi, heer coninc, wat soen sal ic mijn oem geven? SalGa naar voetnoot94 95ic hem een voetval doen?’ Doe antwoerde die coninc Yewijn: ‘Gi 96sult tegen den coninc versoenen te Vaucoloen. Daer suldi hem 97versoenen wollen ende bervoet.’ Als coninc Yewijn dit seide, 98woude Reinout hem cussen an sinen mont. Doen seide Yewijn: 99‘Reinout, en cust mi niet, want mijn hoeft sweert mi so seer, ic enGa naar voetnoot99 100mach geen cussens dogen.’ Doe seide Reinout: ‘Ic sal varen in 101Vaucoloen ende nemen met mi xv hondert mannen, ter aventureGa naar voetnoot101 102oft soe quame dat men verraet op mi socht, dat mijn volc mi ende 103mine broeders te hulpe quamen.’ Doe seide coninc Yewijn: ‘Rey-104nout, dat en mach niet wesen, want ghi moet met u broeders | |
[pagina 175]
| |
105alleen varen ende gi en moet oec niet medenemen Beiaert, u goe-106de ors, of ridder of sciltknecht, want u pays is so gemaect tegen 107coninc Karel als dat gi met u broeders oetmoedelic moet rijden 108op mulen van Argoen sonder wapen in u cleder.’ Reinout seideGa naar voetnoot108 109weder: ‘Des en doe ic niet, die woerden sijn voer niet: soude ic 110alsoe in Vaucoloen varen, dat seg ic u voerwaer, ende mijn pays 111niet gemaect en ware tegen den coninc, al waer ick so groot als 112een berch, ic en ontginge niet.’ Die coninc seide: ‘Ic seg u bi al dat 113leeft, u pays die is ghemaect.’ Reinout seide weder: ‘Here, ic sals 114mi gaen beraden.’ 115Ende hij ginc met zijn broeders in een steenen earner, daer hi 116vandt sitten sijn vrouwe Claradijs. Reinout seide: ‘Vrouwe, nu 117wilt ons helpen raden, want u vader is gecomen uut Vrancrijc 118ende seyt dat myn pays ghemaect is teghen coninc Karel ende dat 119ic ende mijn broeders moeten varen in Vaucoloen ende soekenGa naar voetnoot119 120daer des conincs oetmoet in onse mantelen van sceerlaken, wol-Ga naar voetnoot120121len ende bervoet. Ende waert warachtich dat mijn pays gemaect 122waer, ick en ware niet so blide, al gafmen mi half Vrancrijck, als 123dat ic vrede had met minen oem.’ Vrouwe Clarisse seide: ‘Here, ic 124rade u dat ghi daer niet en vaert, want inder waerheit segge ic u, 125hoert en weynich na mi: te nacht als ic lach opt bedde, soe dochtGa naar voetnoot125 126mi dat ic sach in minen droem, daer ic groten anxt of hadde, so 127dat onse goede ors Beiert gewont was in erren moede. Daer om 128heb ic groten anxt dat ghi daer sijt verraden. Daer om here, blijft 129in u casteel, so en dordi nergent voer sorgen. Ende sendt een ver-130spier in Vaucoloen. Die sel u wel vernemen of gi daer vry varenGa naar voetnoot130 131moecht of niet.’ Doe seide Reinout: ‘Vrouwe, ic en doe des niet. 132Mi comer of dat mach, ic sal varen in Vaucoloen ende soenen te-Ga naar voetnoot132133ghen den coninc. Des en laet ic niet.’ Die vrouwe, dit horende, | |
[pagina 176]
| |
134was daer om seer droevich ende seide: ‘Edel here, doet dan dat ic 135u seggen sal: bidt minen vader dat hi met u vare met alle sijn rid-136ders wel gewapent tot inden lande van Vaucoloen, so en mach uGa naar voetnoot136 137niet misschien. Want ic groten ducht voer u, edel here, heb. Ende 138ist dat hi met u wil riden, so moechdi in Vaucoloen vrilic riden, 139ghi ende uwe broeders mede, ende ist dat hi des niet doen en wil, 140so vaerter niet: het staet mi voer dat u die vaert berouwen sal.’ 141Met desen woerden keerden si alle te samen uuter camer in die 142sale, dair si Yewijn, den valschen coninc, vonden. Reinout seide: 143‘Heer coninc, ic bid u dat ghi met u ridders mi geleit in Vauco-144loen, so mach ic met eeren wederkeren, behouden mijn lijf ende 145eere.’ Die coninc seide weder: ‘Edel ridder, dat en mach ic nyet 146doen, want u pays is alsoe gemaect tegen coninc Karel dat gi 147alleen moet varen met u broeders, ende en moet hebben wapen 148noch swaert noch Beyert. Ic sal uwes ontbeyden hier ende waer-Ga naar voetnoot148149nemen totten casteel, ghij en suit nerghent voer sorgen.’ 150Als de vrouwe dese woerden haer vader hoerde spreken, trac siGa naar voetnoot150 151bet naerder ende seide: ‘Reinout, ic bid u dat gi daer niet en trect. 152Ic seg u voerwaer, ic hoer wel dat myn vader u verraden heeft, 153ende gi weet wel dat hi tgoet seer mint.’ Als Reinout zyn vrou 154dese woirden hoerde spreken, wert hij toernich ende sloech haer 155met sinen hantscoe voerden mont so dat haer dat bloet ten mont 156ende ter nose uutspranc ende hij seide: ‘Wat ist dat gi segt? Ic en 157gelove u niet. Waer om soude u vader mi verraden tegen minen 158oem? Wat heb ic hem misdaen? Want ic heb so schone kinder bi u 159die u vader lief heeft, ende ic seg u, vermaledijt sijn si alle dye 160quaet segghen van haren vader. Ic seg u vrouwe, ic ende mijn 161broeders sullen alle in Vaucoloen varen ende een voetval doen.’ 162Met desen woerden nam Reinout oerlof, ende coninck Yewijn 163dede die mulen halen ende die mantels daer si in riden souden | |
[pagina 177]
| |
164ende die heren saten op haer mulen ende wouden riden na Vau-165coloen. Als dit de vrouwe sach, was si seer droevich ende had om 166Reinout groten vair ende riep tot hair Ridtsaert ende seide: ‘AyGa naar voetnoot166 167edel coene ridder, ic bid u, neemt dese vier swaerden ende voertse 168heimelic met u, want ic seg u, wistet Reinout, gi en soutse niet 169medenemen. Ic ducht dat gijse noch wel te doen sult hebben endeGa naar voetnoot169 170niet ontberen om geen goet.’ Ritsaert, horende die woerden van 171die vrouwe, dancte haer seer ende nam die swaerden van haer 172ende hieltse heimelic onder zyn mantel ende seide: ‘God danc u, 173vrouwe, dat gijse bedocht ende mi die brocht so heimelic. Ic salseGa naar voetnoot173 174garen medenemen.’ Hier mede namen si alle oerlof ende lieten 175Montalbaen, Reinout ende zijn broeders. De goede vrouwe 176weende seer ende dreef groot misbaer ende bat datse God in 177zijnre hoede naem. 178Als Reinout een stuc gereden was, hief hi op een liedekijn omGa naar voetnoot178 179dat hem thert verfrayen soude. Doe seyde die stoute Adelaert: ‘Ic 180seg u, broder Reinout, een man de in dus swaren oerloge leit ende 181perikel, en hoert niet te singen.’ Reinout seide weder: ‘Broeder, 182myn hert is so swaer, ic en weet niet wattet beduden mach. Ic bidGa naar voetnoot182 183Gode dat hi ons beware voer scade of scande.’ Doe seide Ade-184laert: ‘Hoe ist, lieve broeder, is u yet anders dan wel?’ Doe seideGa naar voetnoot184 185Reinout weder tot Adelaert: ‘Broeder, mijn hert en seit anders 186niet dan goet. Dus laet ons in Godes name varen. God geve ons 187alle dinc te goede.’ Aldus reden si so lange datse bi Vaucoloen 188quamen. 189Ende mettien heeft Reinout Fouken van Morlioen versien. 190Doe seide Reinout: ‘Help, Heilige Cruys! Mi dunct wi varen alle 191in onse doot: ic hebbe versien Foukijns standert.’ Doe waren die | |
[pagina 178]
| |
192broeders alle weemoedich ende seiden: ‘Reinout, laet ons vlien, 193want coninc Yewijn heeft ons verraden ende vercoft.’ Doe seide 194Reinout: ‘Ic hope ane Gode dat den coninc Yewijn alsulc verraet 195niet en soude willen doen.’ Als de broeders dese woerden onder-196linge hadden, heeft Fouken versien Reinout ende riep: ‘Gi heren, 197elc make hem gereet: ginder comt die grave Reinout met zyn 198broeders gereden op mulen van Argoen!’ Fouken was stout ende 199van moede groot. Hi spranc op zijn paert met sporen ende reet 200wattet paert lopen mocht na Reinout. Ende als hi bi Reynout 201quam, seide hi: ‘Reinout, ghevet u ghevanghen, want gi Beiaert, u 202goede paert, met quaden raet aftergelaten hebt, want nu sal ic u 203alle vangen ende senden u den coninc van Vrancrijc, die u sal 204doen hangen.’ Als Reynout dit hoerde, seide hi: ‘Ic hope dat gi 205niet en sult ende bi u woirden suldi bedrogen worden, ende van 206alsulcken doot wil ons God bescermen.’ Doe seide Reynout: ‘Ic 207bidde u, Fouken, wildi mi helpen ane minen pays tegen den 208coninc, ic wil u geven vier dusent cronen ende Beyaert mijn goede 209paert, ende mijn casteel van Montalbaen wil ic ontfangen van u 210te leen.’ Doe seide Fouken: ‘Wat mij daer of comt, gi bidt om niet. 211Gevet u met haesten op, want ghi moet gevangen wesen.’ Rei-212nout seide: ‘Fouken, laet mi doirriden dat ic den coninc te voet 213vallen mach.’ Doe seide Fouken van Morlioen: ‘Ic seg u, Reinout, 214uwen coninc Yewijn, u wijfs vader, hevet u verraden, want hi 215hevet u vercoft om xx dusent cronen.’ Als Fouken dese woerden 216tot Reinout gesproken hadde, seide hi: ‘Reinout, gi moet gevan-217gen met my varen totten coninc van Vrancrijc.’ Reinout seide: 218‘Ghi sult daer om liegen, also help mi God. Eer gi mi met crachte 219vangen soudt, ic hadde mi liever doot te vechten, dat segge ic u.’ 220Als Fouken Reinout dese woerden hoerde spreken, wert hi met 221toerne ontsteken ende liet zijn spere sincken ende woude Reinout 222doersteken. Reinout dat siende, en dorst die steke niet verbeidenGa naar voetnoot222 223ende gleet besiden den mule neder. Nochtans geraecten Fouke | |
[pagina 179]
| |
224metten spere wel drie vinger diep ende zijn spere was al bloedich. 225Als Adelaert dat sach, seide hi: ‘Reinout is doot!’ Reinout spranc 226met haesten op ende seide: ‘Swijge, du scalc, ic en heb geen noet.Ga naar voetnoot226 227Het is gelogen dat gi segt.’ 228Ridtsaert, dit siende dat Reinout gequetst was, spranc voertGa naar voetnoot228 229ende gaf Reinout in die hant Florenberge, dat goede swaert. Doe 230seide die vrome Ritsaert tot sinen broeder Reynout: ‘Dat sendt u 231mijn vrouwe Claradijs. Hadde gi gedaen haren raet, het waer ons 232te goede vergaen, want si kende haren vader den coninc bet dan 233gi, broeder Reynout.’ Als die edele Reinout sach Florenberge, 234verlichte hem thert als den dach. Doe seide Reinout: ‘Waer sidi, 235Fouke van Morlioen? God geve u scande ende verdriet, gi en doetGa naar voetnoot235 236dat u Karel ghebiet. Gi waent ons te vanghen ende te binden ende 237te senden coninc Karel. Ic heb Florenberge in die hant ende 238anders geen wapen. Sidi so koen, coemt naer!’ Als Fouken Rey-239nout dese woerden hoerde spreken, keerde hijt paert met haesten 240ende reet op Reinout met grammen moet. Hier en binnen had 241Ridtsaert elc een swaert gegeven. Ende Fouke waende Reinout 242met cracht te doerrijden. Reynout nam tot Fouken groten hoede 243ende hielt hem de spere ontween ende nam Foukens paert bidenGa naar voetnoot243 244toem ende seide: ‘Florenberge, wat condi nu doen? Sidi nu niet 245goet, so en prijs ic u niet.’ Mettien sloech hi Fouken boven opten 246helm ende doersloech den helm van stale soe dattet swaert inginc 247totten kinneback, ende viel doot vanden orsse voer zijn voeten.Ga naar voetnoot247 248Des was Reinout blide ende seyde: ‘God vermaledide di. Du en 249sultste niet wesen de geen die ons hangen sal oft gevangen leveren 250den coninc.’ Ende mettien spranc Reynout op Foukens ors, dat 251seer starc ende groot was ende menich merc waerdich was.Ga naar voetnoot251 252Binnen dien dat Reynout Foukens ors bescreden had, so heeft 253elc van sijn broeders een Fransoys vanden paerde gevelt ende rie- | |
[pagina 180]
| |
254pen: ‘Slaet voert! Mer broeder Reynout, laet ons deser noot ont-255riden. Want worden wi gevangen, wi bliven doot. Die coninc 256Yewijn heeft ons vercoft ende met verradenis gebrocht in dese 257last.’ Doe seide Reynout: ‘Swijcht broeders, ic heb Florenberge in 258mijn hant. Wijke ic huden enich man, God moet my verbieden 259sijn hemelrijc.’ 260Doe worden dese vier broeders seer stoutelic anbevochten 261ende daer was dat geruft ende gecrijsch seer groot. Daer vacht 262Reinout, de stoute jongelinc, gelijc een leeu ende alle zijn broe-263ders des gelijcs. Aldus die vier broeders stonden tegen die Fran-264soysen, dye op hem waren fel ende wreet, ende weerden hem 265mannelijck, want si slogen grote slagen ende die veel. Aldus 266vochten si van des morgens tot over middach. Doe seide die edele 267grave Reinout: ‘Mi verwondert dat wi sonder wapen sijn endeGa naar voetnoot267 268noch leven. Daer om treet van uwen paerden ende doet an die 269wapen (het is ons noot) van die gene die daer verslegen legghen.Ga naar voetnoot269 270Ick sal u wel bescermen metten swaerde ende sulcke plaets hou-271den dat u nyemant misdoen en sal, of hi salt metter doot beco-272pen.’ Metdesen woerden traden Reinouts broeders vanden paer-273de ende wapenden hem met groter haest ende nament thernaes 274van die edelingen die daer verslagen waren, dat si antogen. Ende 275tvierde gaven si Reynout, dat hijt andoen soude. Adelaert seide: 276‘Ic bid u, broeder, treet van uwen paerde ende trect dese wapen 277an. Wi sullen u mitten swaerde so bescudden dat u niemant mis-278doen en sal.’ Mittien saten die drie broders weder op haer paer-279den ende hielden hem vaste bi malcander om Reynout te bescer-Ga naar voetnoot279280men, die vanden paerde getreden was om thernas an te doen, 281twelc Reinout andede met groten haest, want hi en had niemant 282die diende. 283Ende eer Reinout die wapen andede, quam op hem Werrijn 284van Morlioen met twintich hondert mannen, alle wel versien van | |
[pagina 181]
| |
285wapen. Ende hi sloech mit alle sijn volc crachtelic op die heren. 286Ende eer Reinout te paerde conde comen, was Adelaert sijn hals-287berch doerslagen ende Wridsaert seer gewont ende Ridsaert 288gevangen van Werrijn van Morlioen. Doe seide Werrijn tot Rid-289saert: ‘Ic sal u terstont senden den coninc van Vrancrijc, die u niet 290en gaf om al tgoet vander werelt, ende hi sal u doen hangen aen 291die galghe te Montefaucoen.’ Ridsaert seide: ‘Werrijn, dat is mi 292leet.’ Doe hiet Werrijn xxxiiii ridders dat si scarp toesagen tot 293Ridsaert, die hem gevangen voeren souden in Vaucoloen. 294Als Reynout gewapent was ende op sijn paert sat, sach hi al 295om ende miste sijn broeder Ritsaert, daer hi met haesten nae 296vraechde. Doen seide Adelaert: ‘Hi is gevangen van Werrijn van 297Morlioen.’ Als Reinout dat hoerde, was hem wee te moede ende 298seide: ‘Laet ons riden ende bescutten hem.’ ‘Wat soude ic bedri-299ven?’ seide Adelaert. ‘Mijn halsberch is doerslagen ende ic weet 300wel dat hi so seer gequetst is, ten doe Gode, hij moeter om ster-Ga naar voetnoot300301ven. Daer om ist beter Ridsaert alleen verloren dan wi alle.’ Als 302Reynout dit hoerde van Adelaert, wert hi toernich ende seide: 303‘Wat segstu, valsche katijf?! Sullen wi dat liden datmen RidsairtGa naar voetnoot303 304voer onse ogen gevangen wech voeren soude ende senden den 305coninc, die hem hangen soude, waert dat hien conde gecrigen? 306Oft noch so quaem dat wi onsen pays geraecten tegen coninc 307Karel, so soudmen segghen: “Siet waer riden Aymijns kinder, dieGa naar voetnoot307 308tegen coninc Karel striden wouden, daer si grote scande ende ver-309lies of hebben, want coninc Karel heeft een broeder doen hangen 310an die galghe te Montefaucoen.” Waer dit niet grote scande, 311waer men daer of seide?’ 312Met desen woerden stac Reinout sijn ors met sporen dat hi op 313Fouken wan, datmen prijsde waert te wesen m pont, mer het 314dochte Reinout seer traech ende quaet te wesen, want tdochteGa naar voetnoot314 | |
[pagina 182]
| |
315hem niet waerdich te wesen een mite, so veel was Beyaert starkerGa naar voetnoot315 316ende snelre. Hier en binnen hebben de xxxiiii ridders Ridsaert 317gevangen gestelt op een paert ende bonden sijn beenen an die 318steghereep ende reden daer mede na Vaucoloen ende gaven hemGa naar voetnoot318 319menigen slach ende seiden smadeliken tot Ridsaert: ‘Nu sidi 320gevangen ende gi en moget niet ontgaen of verdingen, al bade 321voir u half die menschen vander werelt. Wij sullen u cortelic leve-322ren den coninc van Vrancrijc, die u sal doen hangen.’ Doe seide 323Ritsaert in hem selven: ‘O genadige God, die hemel ende aerde 324gescepen hebt, ontfermt u mijnre, want mijn leven is ghedaen. Ay 325Reynout, mijn lieve broeder, ic bid Gode dat hi u bewair van mis-326valle ende alle mijn broeders. Mi en siedi nu nemmermeer.’ Met-327tien dat Ritsaert dese woerden gesproken hadde, quam Reynout 328na, niet als een mensche mer als die duvel ende riep lude: ‘GhiGa naar voetnoot328 329felle bose truwanten, gi moet u roef hier laten!’ Mettien sagen die 330ridders om ende waren van Reinout seer vervaert ende seiden tot 331malcander: ‘Ginder coemt Reinout in een gedaent oft een duvel 332waer. Hi is seer toernich ende verbolgen. Laet ons vlien, het is tijt, 333of wij bliven alle doot.’ Reinout, comende biden ridders die Rit-334saert gevangen hadden, sloech die eerste daer hi bi quam an twee 335stucken ende noch twee doot. Die ander en boden geen weer: als 336si dit sagen, gaven si die vlucht. Aldus verloste Reinout sijn broe-337der ende seide: ‘Hoe ist, broeder? Sidi seer gewont of hebdi enich 338letsel?’ Ritsaert antwoerde weder: ‘Neen ic broeder, ick ben ge-339sont, God si geloeft.’ Reinout seide weder: ‘Du bloede catijf!Ga naar voetnoot339 340Waer om lietstu di vangen sonder enige weere? Ick segt inder 341waerheit, het is grote scande dattu di soe vangen liets. Dese reise 342sal ict u vergheven, mer God moet mi verdoemen, gevaltet uGa naar voetnoot342 343meer, of ic na u sie of bescudde.’ Doe seide Ritsaert: ‘Broeder, ic | |
[pagina 183]
| |
344en mochtes niet beteren, want mijn ors bleef onder mi doot. EndeGa naar voetnoot344 345eer ic op comen conde, was mi mijn swaert benomen. Aldus was 346ic gevaen.’ 347Ende als si dus tegen malcander spraken, had Werrijn Reynout 348verre vervolcht dat hi bi hem quam, ende reeter met cracht op 349ende sloech Reinout onversien met een eynde van een speer so 350vreselic dat hi al verdoeft sat in die sadel ende seide: ‘Du valsche 351tyran! Du hebste mijn swager verslegen, den edelen Fouken van 352Morlioen. Qualic moetstu sterven! Nu sal ic u binden ende van-353gen ende senden u coninc Karel, de u an Montefaucoen sal doen 354hangen met uwen broeders.’ Binnen dien is Reynout becomen 355ende verhief sijn swaert met sulcker cracht ende sloech Werrijn 356dat hoeft an twe stucken so dat hi doot ter aerden viel. Doe seide 357Reinout: ‘Werrijn, hoe ist? Dede ic u seer? Suldi mi vangen ende 358binden ende senden den coninc, dat hij mi met mijn broeders 359hange? Ic wane gi en sult niet.’ Als dat Werrijns volc saghen, be-360gonden si te beclagen haren here ende seiden: ‘Wi sijn nu al verlo-361ren, want Werrijn, onse heer, is doot. Dat heeft de vrome Rey-362nout gedaen. Hi waende Reinout te vangen ende senden coninc 363Karel, mer tis om niet, hi heeftet metter doot becoft.’ Doe sloegen 364Werryns volc op Reinout seer vreselic, so dat de histori seit dat 365Roelant, Olivier oft Ogier nye so vrilic of heerlic en vochten alsGa naar voetnoot365 366dese broeders deden, mer Reinout vacht principael boven hemGa naar voetnoot366 367allen. 368Doe quam die grave van Calons met zyn volc toegheslegen 369ende die grave reet op Reinout ende stac hem sijn ors doot. Des 370was Reinout droevich ende sloech den grave, daer hi zijn cracht 371toe dede so dat hi vanden orsse viel. Ende Reinout spranc weder 372op dat ors. Aldus hadde Reinout twee orssen van dien dage. Doen 373reet hi daer hi theer dicste sach ende scoerde haer bataelgen. DieGa naar voetnoot373 | |
[pagina 184]
| |
374porsse wort seer groot op Reinout ende hi sloeger menich doot. 375Onder des wort Writsaert soe amachtich dat hi hem niet verwe-376ren en mocht, want het bloet ontginc hem vander herten so dat 377hem sijn leden begaven ende hi viel in onmacht. Als dit versach 378Reinout, was hi droevich ende riep: ‘Waer sidi, broeder Adelaert? 379Hier leit verslagen onsen broeder Wridsaert! God wil zijn siel 380ontfermen.’ Doe seide Adelaert: ‘Aylacen, God laet daer ons wra-381ke of doen.’ Die grave van Calon bevacht Reinout seer scarpelic 382ende dede hem verdriet te voet ende te paerde. Die doe Reinout 383had mogen sien vechten ende hem selven bescermen vander doot, 384men soude hem geprijst hebben boven enich ridder. Adelaert 385vacht mede als een vroem ridder. So dede mede Ritsaert. Dus 386vochten si met vromer herten, mer de macht van de grave Calon 387was so groot dat sijs niet wederstaen en mochten: groot volc 388quam hem te hulpe. Als Reinout sach dat hi den grave Calon 389ende zijn volc niet wederstaen en mochten, so nam hi sijn broeder 390op sinen hals ende liep met haesten na een roetse die daer bi stont 391ende was van mormersteen. Sijn broeders volchden hem, als Rid-Ga naar voetnoot391392saert ende Adelaert, om te beschermen, dat si hem niet en misde-393den, ende Reinout brocht hem op de roetse ende leide hem daer 394neder op een platte steen. Ende als si alle bi malcanderen op die 395roetse waren, daermen niet wel op comen en mochte dan een 396nauwe wech (ende dair was veel steen op, die drogen si bi een), 397daer worden si vervolcht totter roetsen toe ende worden strenge-398lic bevochten. Dair weerden hem die drie broeders tegen dat heer. 399Ende Reynout werp so vreselic dat die roetse nyemant genakenGa naar voetnoot399 400en mocht, si en bleven doot. Als die grave Calon sach dat hi de 401roetse niet winnen en mocht, was hi droevich. 402De grave Ogier was mede inden velde ende seide in hem selven: 403‘Ay soete neven, gi moecht wel clagen vriendeloes, want si bege-Ga naar voetnoot403 | |
[pagina 185]
| |
404ven u, ende dat doer bedwanc van coninck Karel, die hem onder-405danich zijn. Ic soude u gaerne helpen, mer ic en dar niet doer ont-Ga naar voetnoot405406sicht vanden coninck, twelc mi seer deert. Ende na dat ic u niet 407helpen en der, so en wil ic u niet deren, mi comer of dat mach.’ 408Een verrader de dit horende was, seide tot Calon ende Calon riep 409doen tot Ogier: ‘O edele grave Ogier, gi sijt een verrader!’ Ogier 410wert toernich als hi dat horende was ende seyde met grammen 411moede: ‘Calon, gi lieget daer an. Ic segge u dat ic nemmermeer 412verrader wesen en sal. Mer ontsage ic den coninc niet, so waer uGa naar voetnoot412 413evel geschiet, want ick soude hier u hoeft ofslaen, dat gi nemmer-Ga naar voetnoot413414meer man verradenis an en teecht.’ Doe seide de grave ander-415werf: ‘Ick seg u, Ogier, dorsti wel, gi sout verradenis plegen.’ 416Ogier keerde hem om ende began in grammen moede te sien op 417die grave Calon seer grijselijc, want hy en mocht de woerden niet 418langer verdragen ende seide: ‘Noch seg ic u, en ontsage ic den 419coninc niet, so soude u evel geschien: ic soude u met myn swaert 420in twee stucken cloven, soe dat ghi nemmermeer man en beteecht 421met verradenis.’ Die grave Calon balch hem seer ende seide: ‘Gi 422hebt den coninc tot menigen stat getrouwelic gedient ende nu fal-Ga naar voetnoot422423gierdi.’ Ogier antwoerde: ‘Ic seg u, heer grave, het ware mesdaen 424dat ic soude vangen mijn magen datse die coninc hangen soude, 425so waer ic arger dan een dief. Mer beliefdet u, soe woude ic tot 426hem gaen ende vragen hem of si hem wouden opgeven of langer 427strijden.’ Doe seide Calon: ‘So doet. Ic sel mijn volc doen achter-428wairt trecken van der roetsen, so salmen varinc sien of ghi verra-Ga naar voetnoot428429denis pleecht of niet.’ Doe dede die grave Calon al sijn volc van-430der roetsen trecken ende Ogier reet totter roetse. 431Ende als Ogier so na quam datmen hem verstaen mocht, riep 432hi lude: ‘O Reinout neef, ic bid u, en werpt niet, want de grave | |
[pagina 186]
| |
433Calon heeft mi tot u gesent ende doet u vragen, neve, of gi u opge-434ven wilt.’ Reinout seide weder: ‘Verrader, hoe moechdi mi bege-435ven ende mijn broeders mede? Ic seg u, mach ic vanden stride 436keren, gi sult een viant an mi hebben. Treet achterwaert, heer 437Ogier. So helpe mi God, ic werpe u met een grote steen dat ghi 438ende u paert beide doot blijft.’ Doe seide Ogier: ‘Neve, so dedi 439quaet, want ic seg u inder waerheit, dat u misquame, dat wair miGa naar voetnoot439 440leet.’ Doe sach Ogier dat Reynout met sijn broeders over zijn 441knien lach. Doe seide Ogier: ‘Edel grave Reinout, rust u wat, 442want mi dunct dat gi moede sijt.’ Doe seide Reinout weder: ‘Ver-443rader, hoe moechdi u magen begeven? Wacht u, gi sult mi viantGa naar voetnoot443 444wesen.’ Doe seide Adelairt: ‘Vaert te Gode, neve, dat u God eere,Ga naar voetnoot444 445want gi en begaeft ons nye ter noot sonder nu, dat is mij leet. 446Ogier, gi weet hoet staet met ons. Mochte gi ons nu vercrigen 447vrede tegen den grave Calon, dat bidden wi u vriendelic, wi wil-448len hem gairne dienen.’ Doe seide Reinout: ‘Broeder, gi en ver-Ga naar voetnoot448449staet u des niet. Wi sijn so na den verrader Ogier dat hi ons metGa naar voetnoot449 450recht helpen soude. Nu seit hi: “Ic en derf niet vanden coninc.” 451Daer om seg ic hem, ende hij mach daer toe tiden, ist dat mi GodGa naar voetnoot451 452spaert ende vanden strijde wederkere, enen dootviant heeft hi an 453mi.’ Ogier seide: ‘Blijft met Gode, mijn lieve neven, ende wat ghi 454doet, en ruymt ijmmer de roetse niet.’ Doe seide Adelaert: ‘God 455die doer ons sterf, moet u geleiden.’ Hier mede is Ogier gesceidenGa naar voetnoot455 456vanden roetse ende reet totten grave Calons. 457Ende als hi bij hem quam, seide die grave Calons: ‘Ic sie wel, 458Ogier, ghi wilt verradenis plegen.’ Ogier seide: ‘Ghi liecht daer 459om, valsch grave,’ ende doersach den grave met een wreet gesicht 460an. ‘Ic seg u, en ontsage ic niet den coninc, des mocht gi vry we- | |
[pagina 187]
| |
461ten, ic soude u thoeft vanden buke slaen. Mer ist dat u goet dunct, 462ic woude vertrecken ende gi sout selve met u volc trecken an de 463roetse ende vragen mijn neven of si die roetse wouden opgeven. 464Ende ic sal met mijn volc gaen leggen op geen ander berch endeGa naar voetnoot464 465wachten of hem enich hulpe oft secours comen sal. Ende comt 466hem enich hulpe, ic salse met mijn volcke so doerslaen dat hem 467gruwen mach, ende salse alle slaen of vangen, ist in mijnre macht.’ 468Als Calon desen raet hoerde, dochtet hem goet, ende Calon be-469leide den berch met zijn volc. Ende Ogier vertoech met sijn volc 470op een ander berch om de passagy te wachten. 471Als Reinout dus belegen was met sijn broeders in groter noot, 472so hadde hi een clerc, tot Montalbaen gebleven was ende de hem 473seer lief hadde, sach dus des nachtes inder sterren dat Reinout 474belegen was ende waert datmen hem geen ontset en dede met zijn 475broeders, hi moste verloren bliven ende sterven. Want dese clerc 476was een vroet astronomus, ende vant oec inder sterren dat si van 477coninc Yewijn verraden waren. Als die clerc dit aldus doersien 478hadde, was hi bedroeft ende ginc in de sale tot Montalbaen. Doe 479sach hi Maeldegijs uut een camer comen, die riep totten cock 480ende drossaet seggende: ‘Gi heren, siet dat gi tavont genoech 481bereyt, want noch tavont sal Reinout met sijn broeders thuys 482comen. Aldus legget in elcke scotele een swaen ende putoer, eenGa naar voetnoot482 483craen of reyger.’ Als die clerc dit Maeldegijs hoerde seggen, seide 484hi tot Maeldegijs: ‘Ick seg u inder waerheit dat Reinout noch 485tavont niet en comt. Want te nacht als ic inder sterren sach, vant 486ic an die teyken vanden hemel als dat Reinout met sijn broeders 487verraden sijn ende op een berch belegen is. Ist datmen hem nyet 488geringe en ontset of te baten comt, si bliven daer alle doot. EndeGa naar voetnoot488 489desen berch is gelegen bi Vaucoloen.’ Als Maeldegijs dit hoerde, 490wert hij met rouwen bevangen ende toech een mes ende woude | |
[pagina 188]
| |
491hem selven van weemoedicheit doden. Als die clerc dit sach, 492spranc hi mit haesten toe ende hielt Maeldegijs die hant dair hi 493tmes in had ende ontwranc hem uuter hant met gewelt. Doe 494seyde die clerc: ‘Maeldegijs, wat wildi doen? Al haddi u selven 495gedoot, nochtans en waren u neven niet uut haren noet verlost. 496Mer gaet ende maect u seyn als coninc Yewijn met zijn volc sla-Ga naar voetnoot496aant.497pen is, ende vergadert dan al u vrienden die u helpen willen ende 498doet u wapenen aen, ende rijt dan met haesten hem te helpen, 499ende neemt Beyaert met u.’ 500Dit dochte Maeldegijs goet raet, ende als coninc Yewijn slapen 501was met sijn volc, ghinc Maeldegijs ende blies den horen ende 502vergaderde al zijn volc dat hij crijgen conde. Ende alst al gedaen 503was, ginc hi in die stalle daer Beiert stont. Ende als Maeldegijs 504Beyert sach, sloech hi na hem ende Maeldegijs spranc afterwaert. 505Doe nam Maeldegijs een sadel ende waendese op Beyert te wer-506pen, mer Beyert en woudes niet hebben ende sloech teghen die 507sadel so dat Maeldegijs vloech tegen een balc ende viel in on-508macht, van hem selven niet wetende. Ende als hij bequam, spranc 509hi op met toernigen moede ende greep een stoc in sijn hant ende 510sloech Beyert dat hi op sijn afterste voeten sat. Ende Beyaert 511spranc weder op ende liep na Maeldegijs, ende waer hi nyet ont-512lopen, het hadde hem verbeten. Doe seide Maeldegijs met eenGa naar voetnoot512 513toernigen moede: ‘Beyert, lachter ende oneer moet di geschien 514dattu mi dus verbijtste ende slaetste, want Reinout, die edel 515grave, die di veel doechden gedaen heeft, is in groten noet ende 516moet dair tlijf verliesen, ist dattu hem niet en helpste.’ Als Beyert 517dit verstont, knieldet voer Maeldegijs. Doe Maeldegijs dit sach 518dat hem Beyaert niet en weerde met slaen of biten, nam hi den 519sadel ende werpen op Beiert ende gorde de sael met vier banden.Ga naar voetnoot519 520Ende als Beyairt gesadelt was, ginc Maeldegijs ende wapende 521hem seer cierlic. Ende als Maeldegijs gewapent was, spranc hi op 522Beyert ende nam een scilt ane den hals ende een starke glavie in | |
[pagina 189]
| |
523die hant ende reet met sijn volc met groter haest na Vaucoloen. 524Hi hadde versaemt in sijn hulp xv hondert mannen, die alle 525heerlic opgeseten waren ende vrome mannen ter wapen ende wel 526versien van harnas, die alle begeerte hadden om Reinout te ont-527setten. Maeldegijs en conde Beyert niet bedwingen, ten spranc 528altoes tegen sinen danc. Aldus quamen si rijden soe lange met 529haesten dat si int dal van Vaucoloen waren. Ende Maeldeghijs 530was met Beyaert twee grote boechscoten voer die ander. 531Reinout met zijn broeders, die op de roetse belegen waren 532ende dicwijl anegevochten waren, hadden hem so lange geweert 533dat si hem niet meer weren en mochten met werpen noch met ste-534ken of slaen, ende souden die roetse opgegeven hebben, want si 535en mochtens niet langer houden, des si alle droevich waren, endeGa naar voetnoot535 536meenden alle te sterven. Als si aldus in desen druc waren, sach 537Reinout beneden int pleyn Maeldegijs comen rijden met Beyaert. 538Des was hi blijde ende seide: ‘Gi heren, weest vrolic ende sonder 539anxt, want ic sie Maeldegijs comen rijden op Beyaert ende heeft 540groote begeerte ons te helpen! Ende mi verwondert dat ic nye-541mant en sie van mijn volc. Wat macht beduden dat mijn oem 542Maeldegijs alleen coemt? Gave God dat ic hier hadde myn volc 543van Montalbaen, si souden ons te hants wel uuter noet helpen.’ 544Wridsairt, de dair lach ter airden of hi doot geweest had, als hi 545Reinout hoerde vermanen van Beyert, hief hi sijn hoeft op endeGa naar voetnoot545 546seide: ‘Reinout, broeder, ic bid u, en hoerde ic niet nomen Bei-547aert? Ic ware gesont.’ Doe antwoerde Reinout: ‘Ic sien comen in 548genen dale. Ende Maeldegijs sitter op ende brencten herwairt. 549Mer ic duchte voer Ogier dat hi Maeldegijs mochte slaen.’ Ade-550laert seide: ‘Broeder, laet die sorge bliven: al hadde Ogier hem 551gevangen, hi soude hem wel ontgaen bi zijnre consten.’ Doe seide 552Wridsaert: ‘Helpt mi, broeder, dat ic op mijn beenen stae ende 553laet mijn Beiaert ende Maeldegijs sien.’ Doe trat Reinout voert | |
[pagina 190]
| |
554ende nam Wridsaert in zijn armen ende hielten op sijn benen ende 555voeten staende. Doe sach Wridsaert neder int dal daer Beiert liep. 556Hi wert blide ende seide met soeten woerden: ‘Broder, nu ben ic 557genesen.’ 558Als Maeldegijs dus quam riden met haesten, wert hi Ogier 559gewaer ende reet op hem wat dat Beiert lopen mochte ende stacGa naar voetnoot559 560op Ogier zijn spere ontween. Doe seide Ogier: ‘Ic ben u viant.’ 561Maeldegijs antwoerde: ‘Verrader, dat u God scende! En siedi niet 562hoe u magen in groten noot belegen sijn op die roetse ende in 563sorge van haren live staen? Ende ghi en wiltse niet helpen, twelc u 564grote onnere is. Ic seg u, wacht u voert, ic ben u viant.’ Ogier 565seide weder: ‘Ic seg u, Maeldegijs, en ontsage ic niet u toverie, so 566waer u evel van mi geschiet: ic soude u vechtens so moede maken 567dat u verdrieten mochte.’ Maeldegijs was toernich ende toech 568sijn swaert mit grammen moede ende gaf Ogier sulcken slach dat 569hij en hoerde noch en sach. Als Ogier becomen was, trac hi uut 570sijn swaert ende soude Maeldegijs ghesleghen hebben, mer Bey-571ert ondroech hem uuten slage ende liep ter roetsen wert. 572Ende Reinout sach neder ende sach sijn volc comen, des sijnGa naar voetnoot572 573hert vervroechde, ende seide: ‘Ic heb mijn volc versien, die ons nu 574wel in staden sullen staen. Nu laet ons nedergaen hant an hant,Ga naar voetnoot574 575recht of wij ons gevangen wouden geven. Want Calon en weet 576niet datter beneden geschiet is.’ Aldus namen si malcander bider 577hant ende gingen nederwaert. Dit sach de grave Calons, dat Rei-578nout met sijn broeders nederquamen ende seide: ‘Mi dunct dat 579Reinout met zijn broeders hem opgeven willen. Nu sal icse vaen 580ende voerense in Vrancrijc tot coninc Karel. Ic weet wel, hi en 581lietse niet verdingen om geen goet.’ Met desen woirden reet 582Calon, de grave, ten roetse waert. Ende met dien is Beiert an de 583roetse gecomen ende heeft Reinout versien ende ontdroech Mael-584degijs tegen sinen danc ende liep Reinout tegen. Als Maeldegijs | |
[pagina 191]
| |
585sach dat hi Beiert niet wederhouden en mocht, wranc hi hem den 586breidel met cracht inden mont ende als Beiert dat voelde, spranc 587hij enen groten spronc dat Maeldegijs rumen most die sadel ende 588viel vanden paerde, ende Beiert liep tot Reinout. Maeldegijs 589spranc met haesten op. Ende daer quam een goet Bourgonioen 590met den grave Calon ende hadde een goet ors bescreden. Mael-591degijs liep teghen hem ende sloech den Bourgonioen met sulcker 592cracht voer zijn borst dat zijn swaert doirsneet al sijn lijf, so dat 593hi doot vanden paerde viel. Doe seide Maeldegijs: ‘Bourgonyoen, 594du moeste hier dijn ors laten,’ ende mettien sprancker Maeldegijs 595op ende stac tpaert met sporen ende reet ter roetse waert. Die 596grave Calon sach om ende sach Beiert na die roetse lopen, want 597hi verkenden bi sijn snelle lopen. Ende Beiert is ghecomen bi Rei-Ga naar voetnoot597598nout. Doe seide Reinout: ‘Beiert, du moets welcoem wesen!’ ende 599sproncker op met groten begeerten. Ende als Reinout op Beyert 600sat, toech hi sijn swaert Florenbergen ende reet in des graven 601here. Daer dede hij cracht ende groot wonder. Ende als Maelde-602gijs sach Reinout comen, seide Maeldegijs, die edel ridder: ‘Rei-603nout, neve, hier is volc van Montalbaen,’ ende met dien reet 604Maeldegijs van Reinout ende gemoete een viant, dien hi so ver-605vaerlic sloech dat hi doot ter aerden viel. Ende daer worter veel 606verslegen. Als die grave Calon sach dat Reinout op Beyert sat 607ende sach Maeldegijs mede, soe was hi seer vervairt, ende al dat 608volc van Montalbaen sach hi mede comen riden na sijn volc toe. 609Doen toech hi met sijn volc achterwaert, so seer ontsach hi tver-610lies van sijn volc. Binnen deser tijt hadde Reinout soe seer 611gevochten dat hi alle sijn broeders te paerde gheholpen had ende 612reden in grave Calons volc ende vochten so seer dattet onspreke-613lic was. Reinout riep met luder stemmen: ‘Slaet voert, ghy heren 614van Montalbaen, op alle dese verraders, so datter ons geen en 615ontgae.’ Reinout vacht als een vroem ridder ende versloecher soe 616veel dattet ongheloeflic is. Ende Beyaert dede mede grote moert, 617want het dede menigen ridder de sadel rumen met biten ende | |
[pagina 192]
| |
618slaen. Maeldegijs is inden ghemoet van grave Calon gecomen, 619dien hi met nijde so op sijn scilt reet ende geraecten so wel so dat 620hi hem doerstac dat die spere ane dander sijde weder uutquam 621ende viel doot vanden paerde. Hier en binnen heeft Reinout een 622Fransoys geslegen dat hoeft vanden lichaem. Aldus bleef des gra-623ven volc bi groter menichten doot, want die hystori seit datter op 624die selfde tijt verslegen worde drie dusent Fransoysen of Bourgo-625nyonen. Aldus mosten die grave Calons volc rumen, ende Rey-626nout met sijn volc hielden tvelt ende waren aldus met Gods hulpe 627ende haren oem Maeldegijs verlost uut die sware last daer si 628mede in geweest hadden ende haer vianden verwonnen ende met 629scanden doen vlien. 630Als de stoute Ogier sach dat die Fransoysen verwonnen waren 631ende vlogen uuten velde, is hi ghereden over een water genoemtGa naar voetnoot631 632die Dordoen mit al sijn volc ende hebben hem ter vlucht ghesteltGa naar voetnoot632 633om haer selven te bergen van haren live, ende sijn also gereyst na 634Parijs. Ende mits dat Ogier aldus over dat water reet, heeft Ade-Ga naar voetnoot634635laert gheropen met luder stemmen ende seide: ‘God wil u gelei-636den, neve Ogier, ende die moet u alle doecht lonen. Ic bid u, Ogier 637neve, dat gi ons den coninc groeten wilt met soeten woirden ende 638seggen hem dat hi sijn gout qualic besteet heeft dat hi den genen 639gegeven heeft die ons souden doden of vangen ende also ons leve-640ren tot een present. Laet hi ons alsulke soudeniers meer senden,Ga naar voetnoot640 641wi sullen hoir soudye wel betalen mit swaren slagen, dat si nym-Ga naar voetnoot641642mermeer daer achter gheen sout eyschen en sullen.’ Doe ant-643woerde Ogier: ‘Adelaert neve, u boetscap wert wel gedaen, des 644en sal ic niet laten.’ Aldus sceide Ogier van die broeders ende reet 645na Vrancrijck. 646Ende Reynout mit sijn broeders ende Maeldegijs met hair volc 647reden na Montalbaen. Ende als si onder wege reden, swoir Rei- | |
[pagina 193]
| |
648nout, mocht hi Yewijn sijn swager te Montalbaen vinden, hi 649soude hem hangen of thoeft vanden buke slaen, ‘want hi ons so 650scandelic heeft verraden, so en sel ic hem gheen genade doen. Ic 651sal hem soe hantieren dat hi nemmermeer man verraden en sal.’ 652Als Maeldegijs dese woerden van Reynout gehoert had, riep hi 653enen ridder tot hem die secreet was ende seyde: ‘Gi moet mitGa naar voetnoot653 654haesten varen tot Montalbaen ende benemen dat quaet dat Rei-655nout voer hem genomen heeft. Als ghy tot Montalbaen comt,Ga naar voetnoot655 656suldi terstont totten coninc gaen ende seggen hem dat hi gheringe 657vliet, want ist dat hem Reinout vint, hi sal hem doen hangen of 658quader doot doen sterven, om dat hise verraden heeft.’ 659Die ridder was Maeldegijs ghehoersaem ende reet met grooter 660haest tot Montalbaen. Ende als hi dair quam, ginc hi met haesten 661totten coninc ende seide hem dat Maeldeghijs hem bevolen had. 662Ende als die coninc de boetscap van den ridder verstaen had, was 663hi seer droevich ende hem verwandelde sijn verwe ende bloet,Ga naar voetnoot663 664ende swoir bi den daghe dat hij after dien dach niet meer cronenGa naar voetnoot664 665dragen soude ende begheven hem in een cloester dat daer ontrent 666gelegen was ende hiete Beurepaer, om sijn misdaet te beteren 667ende Gode te dienen mit groter nersticheit, want hi Reinout niet 668en dorste verwachten, overmits dat hi hem seer ontsach. Aldus 669worde coninc Yewijn een moninc ende leefde in groter strengi-670cheit. 671Reinout mit sijn broeders reden so lange dat si quamen tot 672Montalbaen. Clarisse, de scone vrouwe, was met groten rouwe 673bevanghen ende si in desen rou sittende, sach si haren here comen 674ende ginc hem te gemoet ende ontfincken vriendelic ende seide 675met soete woerden: ‘Here, gi moet welcoem sijn.’ Doe seide Rey-676nout: ‘God loens u, vrouwe, mer segt mi dat ick u vraghen sal: 677waer is Yewijn, uwen valschen vader, die mij ende mijn broeders | |
[pagina 194]
| |
678verradelic wouden laten verslaen?’ Die vrouwe seide: ‘Here, te 679Beurepaer is hi ghevaren ende hevet hem daer moninc begeven 680om te beteren sijn leven ende die sonden die hi an u misdaen 681heeft.’ Doe seyde Reinout: ‘Vrouwe, ic en gelove u niet. Wat had 682ic hem misdaen, dat hi mi ende mijn broeders so jammerlic verra-683den souden ende vercopen om xx dusent cronen? Dus vrouwe, 684gaet mede uut mynen ogen, dat ic u nemmermeer en sie.’ Die 685vrou seide weder: ‘Ghenade here, wat mach ic dat beteren?’ Doe 686seide Ridsaert: ‘Voirwair broder, wi waren alle verloren geweest, 687en hadde gedaen die edele vrouwe, die mi die swaerden heimelic 688medevoeren dede, dair wi ons bi Vaucoloen mede heerlic weer-689den. Want had ic die swairden gelaten, wi waren alle doot. Ic 690bidde u, Reinout broeder, vergevet haer uwen evelen moet. God 691danc, al waren wi verraden, ten heeft ons niet ghescaet.’ Die edel 692vrouwe viel voer Ridsaert op haer knien ende badt hem oetmoe-693delic dat hi haer woude helpen bidden an Reinout dat hi haer ver-694gave sinen evelen moet. Ridsaert ginc tot Reinout ende seide: 695‘Broeder, wilt doch mijn bede horen ende vergeven uwe vrouwe 696dat si tegen u misdaen hevet. Ende wildi dat niet doen, soe wil ic 697uut uwen ogen gaen, dat ghi mi nimmermeer meer en siet.’ Doe 698seyde Reinout: ‘Eer ghi van mi gaen sout, soe vergave ic haer lie-699ver al die verradenis die hair vader mede an ons gedaen heeft.’ Als 700de vrouwe dit hoerde, was si blide ende seide: ‘Here, God loens 701u.’ Ende Reinout nam de edel vrouwe in sijn armen ende custese 702ende gingen met malcander in die sael ende waren seer vrolick 703ende het worde die schoon vrouwe Clarissen al vergheven, so dat 704Reynout achter die tijt niet meer daer of en vermaende noch inGa naar voetnoot704 705gehoechnis en hadde. |
|