De historie vanden vier heemskinderen
(2005)–Anoniem Vier Heemskinderen, Vanden– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 157]
| |
Dat XVII capittel. Hoe die coninc ophinc zijn croen ende die te winnen wie met sijn paert eerst ane der stake quame ende die croen daer of naem, ende hoe Reinout dat verboetscapt wert ende hoe hi die crone wan.1Die mogende coninc van Vrancrijc was seer droevich dat hi geen 2paert en wist te crigen voer sinen neve Roelant als Beyert, want in 3alle die werelt en was sulcken paert niet als Beiaert. De coninc enGa naar voetnoot3 4soude geen goet sparen, mocht hi sulcken ors crigen als Beyaert 5ende seide: ‘Wair salmen vinden Beiaerts gelijc? Had ic een paert 6alsulc als Beiert, ic soudet minen neve Roelant geven ende ic en 7wouder gheen goet aen sparen, want so mocht ic Reinout dwin-Ga naar voetnoot78gen.’ Dunamels seide: ‘Heer coninc, in alle landen is goets ge-9noech. Hier toe sal ic u raet geven. Gi sult nyemair doen lopen inGa naar voetnoot9 10veel diversche landen als dat gi u crone wilt setten op een stake 11tusschen Mommertoers ende der Seyne, ende wiese daer of halenGa naar voetnoot11 12mach, het is met stormen of minnen, ghi sultse hem vierwerf metGa naar voetnoot12 13goude opwegen, ende zijn paert dat dan snelre is van lopen, suldiGa naar voetnoot13 14copen tegen hem ende gevent uwen neve Roelant. So moechdiGa naar voetnoot14 15Reinout daer mede dwingen.’ 16Reinout had een verspier in des conincs hof de dit hoerde. DeseGa naar voetnoot16 17liep met groter haesten tot dat hi quam tot Montalbaen voer Rei-18nout ende seide: ‘Here, gi sijt verraden, want coninc Karel doet in 19allen landen nyemaer lopen als dat hi sine crone setten sal tus-20schen Mommertoers ende der Seyne op een stake, ende diese daer 21eerst mach winnen, het is met stormen of mit minnen, die edele 22coninc Karel wilse doen vierwerf opwegen mit goude, ende het 23ors dat daer best sal lopen, wil de coninc gaerne copen tegen hem | |
[pagina 158]
| |
24ende gevent sinen neve Roelant, dat hij u daer mede dwinge.’ 25‘Swijch,’ seid Reinout, ‘wat brengestu voert? Waer soudemen vin-26den sulcken ors dat Beiaert soude onderlopen of ontspringen? DatGa naar voetnoot26 27en vondemen in die werelt niet. Is dit wair,’ seide Reinout, ‘so wil 28ic selve tot Parijs varen. Ratet mijn oem, ic sal viseren dat ic deGa naar voetnoot28 29crone sal winnen ende brengense hier ter stede.’ 30Ende met dat Reinout dit seide, quam Maeldegijs in de sale. 31Doe seide Reynout tot zijn oem Maeldegijs: ‘Oem, hier is geco-32men een bode van Parijs ende seit dat coninc Karel hevet doen 33kondigen sinen mandement in veel diversche landen als dat hiGa naar voetnoot33 34zijn crone setten sal op een stake tusschen twee schone steden 35ende wiese daer eerst of can crijgen, het si met lieften of mit 36storme, de coninc wilse lossen tegen den genen diese wint endeGa naar voetnoot36 37wegense vierwerf met goude op. Ende tors dat dair best sal lopen, 38wil den coninc copen tegen hem ende ghevent sinen neve Roelant 39om mi daer mede te dwingen. Waer waent die coninc een ors te 40crijgen in al die werelt dat Beyaert soude mogen onderlopen? Ten 41is niet mogelic. Aldus en is al sijn opset niet ende van geenreGa naar voetnoot41 42waerden.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Ic rade u wel dat ghijer vaert 43ende u broeders mede. Mer gi sult mede nemen veel van uwen 44volcke, dat gi daer mede bewaert sijt.’Ga naar voetnoot44 45Reinout dede dat hem sijn oem riet, wanttet hem daer aenGa naar voetnoot45 46stont. Ende Reynout dede Beyert sadden ende hi ende zyn broe-47ders ende sijn oem Maeldegijs bereiden hem om te trecken tot 48Parijs. Ende als si rede waren, saten si op haer paerden ende 49reden so lange dat si tot Orliens quamen. Doe vraechde Maelde-50gijs waer die beste herberge was, die hem gewijst wert. Ende als si 51voer de herberge quamen, traden si van hair pairden ende gingen | |
[pagina 159]
| |
52in. Maeldegijs ghinc ende coft die beste spise die hi op de marctGa naar voetnoot52 53vandt. Doe vrageden de poerters onder malcanderen wat ridders 54dat dit waren die daer gecomen waren. Ende als die spise genoech 55was, ginc men eten. Men gaf hem water, als heren toebehoert,Ga naar voetnoot55 56ende elc ginc sitten ter tafel ende aten ende droncken mit blijscap; 57die wijn en werter niet gespaert. 58Als die maeltijt gedaen was, stonden de heren op ende elc ginc 59wanderen daert hem gheliefde. Reynout ende Maeldegijs gingen 60te samen in een schoon boemgaert daer menigerhande cruyt ende 61bloemkens stonden. Daer of las Maeldegijs dat hem goet dochtGa naar voetnoot61 62ende stamptese te samen, ende als hijse gestampt had, was hi 63blide. Hi nam dat cruyt ende smeerde dair Reinout mede over al 64sijn lijf, ende als Reinout gesmeert was, veranderde zijn coloere,Ga naar voetnoot64 65want hi te voren out scheen xxxii jaren ende nu scheen hi te 66wesen een jonc van xv jaren, want het schene of hi nye baert en 67hadde gehadt an zijn mont. Als dit Adelaert sach, loech hi daer 68om ende wijsdet zijn broeder Ritsaert: ‘Siet wat onsen oem 69gedaen heeft met zijnre konste!’ Maeldegijs ginc terstont inden 70stal bi Beiaert ende smeerde Beiert also hem goet dochte, ende 71mit sijnre const veranderde Beyert. De te voren swart was als een 72raven, de wort over al sijn lijf so wit als snee van haer. Als die 73broeders dit sagen, loeghen si daer om ende Adelaert seide: ‘Nu is 74Beyert onteykent of ontkent. Had icx so wel niet gekent, ic enGa naar voetnoot74 75soude nyet weten dattet Beyert, onse goede ors, ware.’ Doen sei-76de Wridsaert: ‘Also helpe mi God, onse broeder is mede ontkent, 77men machs niet kennen.’ Ridsaert seide: ‘Ick segt u voerwaer dat 78niemant en is onder der sonnen die segghen soude dat is Beyert of 79kennen soude noch Reinout minen broeder.’ Als dat gedaen was, 80seide Maeldegijs: ‘Nu laet ons gaen rijden nae Parijs, want men 81kent Reynout noch Beyert niet, ende mi en sullen si oec nyet be- | |
[pagina 160]
| |
82kennen, hoe nauwe si mi besien.’ Reinout dede Beiaert sadelen 83ende spande twee gulden sporen aen sinen voet ende gorde een 84swaert ane sinen side, also dat hi heerlic opgheseten was ende 85niemant van sijn broeders waren so heerlic opgeseten als hi. 86Dese woerden die Maeldegijs mit Reynout ende sijn broeders 87gehadt hadden, hoerde een valsch verspier of verrader, ende wort 88bekennende den edelen grave Reinout. Hi liep haestelic in zyn 89herberge ende bereide zijn paert met groter nairsticheit ende reet 90met groten haest tot Parijs thent hi voerden coninc quam. EndeGa naar voetnoot90 91als hi den coninc sach, gruete hi hem. Dat gedaen wesende, seide 92hi: ‘Edel heer coninc, ic seg u, also helpe mij God, Reinout sel 93comen tot Parijs ende u crone winnen. Ic hoerdet hem selver seg-94gen.’ Als de coninc dat vanden verspiere hoerde, was hi droevich 95ende seide: ‘Wat segstu, bode? Ic weet wel dat Reinout hier niet 96en quaem, al mochte hij Parijs daer mede winnen.’ Die verspiere 97seide weder: ‘Heer coninc, ic seg u voerwaer, ic sachse ghister 98tOrliens, Reinout ende sijn broeders, ende Maeldegijs mede.’ 99Als coninc Karel dit hoerde, wert hi toernich ende riep Fouken 100van Morlione ende seide: ‘Ic sal u mede geven iiii dusent man; 101dair suldi capiteijn of wesen. Ende sult trecken ende wachten 102mijn neve Reinout ende sien ijmmer wel toe dat hi u niet en ont-103gae. Ende ist dat gi hem vint, soe suldi hem ghevanghen brengen. 104Ende ist dat si hem weren willen, moechdi mi die hoefden bren-105gen van Reinout ende zijn broeders, ic salse u mit goude opwe-106gen.’ Fouken antwoerde den coninc dat hijt gaern dede. Aldus 107reet Fouken mit sijn volc uut ende beleide de wegen. Het en doeGa naar voetnoot107 108God bi zijnre gracien, Reinout die wort gehangen, want de 109wegen sijn te nau gewacht. 110Hier en binnen is Reinout met sijn broeders ende Maeldegijs 111gecomen op vier milen nae Parijs in een scoen velt daer een scoonGa naar voetnoot111 112fonteine spranc. Daer gingen Reynout ende Maeldegijs vanden 113paerde ende seide tot Adelaert: ‘Gi sult capiteijn wesen van dat | |
[pagina 161]
| |
114heer ende bliven hier leggen. Ick ende Reinout sullen te zamen rij-115den na Parijs. Mer oft ghebuerde datmen met cracht op ons 116quaem ende slaen wouden, so souden wi den horen blasen, ende 117waert dat gijt hoirde, dat gi met dat volc ons te hulp quaemt.’ 118Adelaert seide dat hijt gaern dede. Aldus scheide Reinout ende 119Maeldegijs van Reinouts broeders ende reden nae Parijs. Mael-120deghijs seide tot Reinout: ‘Watmen tegen u spreket, antwoert alGa naar voetnoot120 121in Baertaens mit soeten woerden, of gi geen Frans en conde.’aant. 122Mettien heeft Foukijn Reynout ende Maeldegijs versien 123comen rijden nae hem toe. Fouke spranc met haesten op sijn ors 124ende Reinout versach Foukijn ende seide: ‘Oem, wat doen wi 125hier? Want ic heb Fouken van Morlioen versien ende die is een 126mijn meeste viant die ic heb. Daer om laet ons wederkeren tot 127onse ghesellen ende laet ons een ander strate riden na Parijs de wi 128veylich rijden mogen.’ Maeldegijs seide ende loech op Reinout: 129‘Ghi en sijt niet vroet, dat hoer ic aen u woerden wel. Rijt voert 130ende hebt geen anxt, want u of Beyaert en mach niemant kennen. 131Ende ist dat si mi kennen mogen, ic geve hem te baten al dat hemGa naar voetnoot131 132helpen mach.’ Fouke nopte sijn ors mit sporen ende reet wat dat 133paert lopen mocht na Reinout toe ende had enen scacht in dieGa naar voetnoot133 134hant. Ende als Fouken bi Reinout quam, docht hem dattet was 135een jonge ende sach dat hi ongewapent was. Doe scaemde hi hem 136seer ende liet sijn glavie ter aerden vallen ende nam Reinout bi-137den arm, segghende: ‘Jonghe, waen sidi geboren? Also helpt mi 138God, seg ic u, ic en sach nie so groten paert als daer ghi op sit. Het 139heeft wel Beyaerts ganc, ende mi dunct dattet Beiert is.’ Mer Rei-140nout antwoirde Foukijn mit schonen woerden in Bartaens. Doe 141seide Fouken tot Reinout: ‘Sprec Fransoys, dat di God scende, ic 142en verstae u niet. Rijt heen ende hebt ramp!’Ga naar voetnoot142 143Doe quam Dunay mit haesten rijden tot Fouken ende seide: | |
[pagina 162]
| |
144‘Fouke, hoe en haddi Reinout niet verslegen?’ Fouke seide totGa naar voetnoot144 145Dunay: ‘Ten is Reinout niet. Het is een jonghe van xv jaren, hi en 146hadde noch geen baert ende ic en condes niet verstaen: hi is geco-147men uut Aelmaengen of uut Bertaengen.’ Met desen woerdenGa naar voetnoot147 148stac Dunay zijn swaert in die scede dat hi getogen had ende 149noepte zijn ors met sporen ende reet na Reinout wat dat paert 150lopen mocht. Ende als hi bi Reinout quam, nam hij den toem 151vanden paerde in die hant ende seide: ‘Jonchere, waen sidi gebo-152ren?’ Reinout antwoerde met soeten woerden in Bertaens ende 153seide: ‘In Berwijc ben ic geboren.’ Doe seide Dunay: ‘Sprect Fran-Ga naar voetnoot153aant.154soys, ic en verstae u niet.’ Als Dunay anders geen tael van Rei-155nout en hoerde, seide hi met erren moede: ‘Vaer heen, dat di die 156duvel geleide.’ Dunay nam Maeldegijs paert biden toem ende 157seide: ‘Segt mi, waen de jonchere geboren is die daer alleen rijt.’ 158Maeldegijs antwoerde in Fransoys: ‘In Bartaengen is hi geboren 159ende is eens graven kint, mer sijn lant ende steden hevet hi verset.’Ga naar voetnoot159 160Doe seide Dunay: ‘Segt mi van waen hem dat paert gecomen is. 161Het is sterc, groet ende snel. Also helpe mi God, ic en sach noyt 162ors so goet noch so groot, ende het hevet wel Beierts ganc ende 163zijn maectsel. Ende waert van hare also Beiert is, ic soude seggenGa naar voetnoot163 164dattet Beyert selve ware.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Here, ten is geen 165wonder dattet groot is, want ten at nye anders dan coren ende 166broot. Dat die jongelinck, mijn heere, ghehoert heeft dat die 167coninc heeft doen roepen als van sijnre crone, waer mede dat-168mense winnen soude ende de coninc dat ors copen wil datter 169snelste is van lopen ende gevent sijnen neve Roelant om Reynout 170daer mede te dwingen, daer om is hi hier ghecomen, dat hi hoept 171mit hulpe van sijn paert de croen te winnen.’ Doe seyde Dunay: 172‘Hebdi van Reinout niet vernomen?’ Maeldegijs seide: ‘Ic meen 173dat hi noch after is ende hi staet seer na des conincs lachter.’Ga naar voetnoot173 | |
[pagina 163]
| |
174Doe nam Maeldegijs oerlof an Dunay ende reet nae Reinout, 175ende Dunay reet tot Fouken ende seide: ‘Mi dunct, wi hebbenGa naar voetnoot175 176grote dorperheit bestaen dat wij den coenen Reinout wachten, 177want ick weet wel dat Reynout nyet te Parijs en quaem noch 178hier ontrent, al mochte hi daer me winnen Senlys, Boloys ende 179Amyens mede.’ Fouken seide: ‘Seker heer, gi segt wair, ende ver-Ga naar voetnoot179180eischt dit die stoute Reinout, hi sal seker spot met ons allen hou-181den ende hi mach oec wel seggen dat hi seer ontsien is, want wi 182hem te seer vervolgen.’ Doe seide die grave Dunay: ‘Het is wair,’ 183ende mit desen woerden keerden die heren weder totten coninc. 184Ende als de coninc Fouken sach, vraechde hi hem hoet vergaen 185was, of hi Reynout gevangen hadde. Fouken seide: ‘Neen wi, 186heer coninc.’ Doe seide Dunay: ‘Here, ic seg u dat wi grote dor-187perheit bestonden dat wi wachten den vromen Reinout, want ic 188weet wel dat hi te Parijs niet en quaem, al mocht hi dair mede 189winnen Amyens ende Orliens.’ Doe seide de coninck: ‘Dunay, gi 190segt waer, mer Reynout is een van uwen magen. Ic seg u serteijn, 191ist dat Reinout ontcomt, ic sal u voir hem doen hangen.’ DoeGa naar voetnoot191 192seide Dunay: ‘Here, ic sal u beter raet geven: gi sult alle de poer-193ten doen sluten. Die vreemde ridders ende baroenen suldi alle 194daer buten laten, ende in elcke poerte suldi setten xxx gewapen-195der mannen, ofmen Reinout yewer vernaem of quaem hi voerGa naar voetnoot195 196enige poert, datmen hem dan vanghen mocht ende senden tot u, 197dat gi hem mochte doen bewaren.’ Doe seide die coninc: ‘HereGa naar voetnoot197 198Dunay, dat is goet raet.’ Ende terstont dede die coninc alle die 199poerten sluten ende sette in elcke poerte xxx ghewapender man-200nen. Aldus dede die coninc Parijs hoeden ende bewaren om Rei-201nouts wil. 202Ende Reinout is mit Maeldegijs gecomen voer de poert tot 203Parijs ende si clopten mettien rinc, mer men hoerdese niet. Als dit | |
[pagina 164]
| |
204Maeldegijs sach, stac hi sijn hoeft doert clincket ende sach daer 205een gewapent man staen, die hi met schone woerden toesprac 206ende seide: ‘Segt mi doch vrient, waer om dat die coninc die poer-207ten doet sluten, des verwondert my alte seer, ende dat alle dese 208ridders hier buten moeten bliven. Meent de coninc dat hi alle die 209goede paerden binnen heeft? Neen hi niet, hier is een beter 210buten.’ Doe antwoerde die goede man Maeldegijs ende seide: 211‘Het is om Reinouts wil gedaen.’ Maeldegijs seyde: ‘Ist anders 212niet? Wat weten wij van Reinout? Mer ick heb ymmer ghehoirt 213als dat hi voir of after is ende staet na des conincs oneere.’ DoeGa naar voetnoot213 214stont bi Reinout een ribaut ende seide: ‘Sach ic ye Reinout, so sieGa naar voetnoot214 215ic en nu: het is die jonghelinc die daer op dat grote paert sit! 216Maeldegijs heeft hem bi toverie so verandert.’ Beyert verstont 217seer wel, oft een mensche had geweest ende sloech den rybaut 218daer hi by hem stont voer de borst dat hi doot ter aerden viel. Doe 219seide Maeldegijs: ‘Dit paert heeft desen knecht doot geslegen.’ 220Doe stonden daer heren bi ende seiden: ‘Dat ors hevet recht 221gedaen, want die knecht heeft hem belogen. Want hoe soude dit 222Beyert mogen wesen? Want Beyaert is pec swart als een raven 223ende dit ors is witter dan een snee van hare ende gedaente. Ende 224oec kennen wij Reynout wel, want hi heeft een gedaent van 225xxxii jaren ende dese jongelinc en schint geen xv jaer.’ Men 226dede die poert op ende lietse binnenriden.Ga naar voetnoot226 227Doe vraechde Maeldegijs wair de beste herberch waer in 228Parijs. Men wijsde hem ende als si voer die herberge quamen, tra-229den si van haer paerden ende die paerden werden inden stal 230geleit. Ende die heren gingen sitten ende onbeten. Doen scencteGa naar voetnoot230 231Maeldegijs de waert een paert dat goet was, ende was een telde-Ga naar voetnoot231232naer. Die waert dancts hem ende dede die heren wel te gemake 233ende was blide van sijn ghiften ende ghinc ter marct ende coft 234goede spise daer hise vinden conde. Als die heren gegeten had- | |
[pagina 165]
| |
235den, ginghen si slapen. Ende des nachtes spranc Maeldegijs uut 236zijn slape ende sanc van blijscap ende stont op ende ginc inden 237stal tot Beyert ende bandt hem sinen rechter voet ende ghinc doe 238te werc met sijnre konst van nigromancien soe dat Beyert veran-239derde van sijnre vetticheit ende scheen seer mager ende lam te 240wesen ende en scheen niet waert te wesen twee penningen. Als die 241waert Beiaert aldus verandert sach, verwonderdet hem ende wert 242toernich ende seide: ‘Du bose gersoen, wat hebstu den ors ge-Ga naar voetnoot242243daen? U verdoeme God en bistu niet Maeldegijs! Ick beloeftGa naar voetnoot243 244Gode, eer ic ete of drincke sal ict den coninc seggen.’ Als Reinout 245dit vanden waert hoerde, wert hi met toerne ontsteken ende 246seide: ‘Heer waert, ic seg u, overliecht ons niet voer den coninc,Ga naar voetnoot246 247want dat waer mesdaen. Of mijn ors op u stal geargert is, soudiGa naar voetnoot247 248ons dair om verraden ende voer den coninc met valscheit belie-249gen? Dat waer seer qualic gedaen.’ Doen seide die waert: ‘Ic seg u 250inder waerheit, ic sie wel dat gi Reinout sijt ende ic salt den 251coninc seggen eer ic eete of drincke.’ Reinout wert om dese woer-252den toernich ende toech met haesten sijn swaert ende sloech den 253waert dat hoeft van sinen lichaem, dat hij voir hem nederviel, 254ende seide: ‘Ten wert ymmer van u niet geseit.’ Dat sach die 255waerdinne ende riep lude: ‘O wij, o wach!’ ende mesbaerde seerGa naar voetnoot255 256qualick, roepende: ‘Heer God, wat sal ic doen! Mijn man leit hier 257verslagen! Dat heeft dese bose jongelinc ghedaen.’ Doe seide 258Maeldeghijs totter vrouwen: ‘Ic seg u bi Gode, ist dat gi niet en 259swijcht, ic slae u mede thoeft af.’ Die vrou was vervaert als si dit 260hoerde, ende doer anxt vander doot sweech si. Reynout ende 261Maeldegijs sadelden haer paerden ende reden buten Parijs in een 262schoen pleyn ende wachten daer so lange dat die coninc ghegetenGa naar voetnoot262 263had. | |
[pagina 166]
| |
264Ende als ten hove gegeten was, reet die coninc met sijn baroe-265nen buten, ende hem volgeden alle dye prijs begheerden te beha-266len. Ende elck socht paerden daer hise crighen conde ende de 267geen paerden en had, was drovich. Als si quamen opt pleyn dair 268die croen was, reden Reinout ende Maeldegijs mede onder die 269heren. Ende als si Reinout sagen met Beyaert, dat so mismaect 270scheen, hielden sij spot met hem ende seiden onderlinge: ‘Siet, de 271hier comt, sal noch huden prijs behalen ende met sijnre manlic-272heit die croen! Ende dat ors, dat so goet is, sal den coninc van 273hem copen ende geen gelt an sparen.’ Als si alle haer spot aldus 274met Reinout hielden, antwoerde hi daer op mit soeten woerden 275ende seide: ‘God mocht mi noch huden geven so veel gracien in 276mijn jonge leven alsoe dat ic noch huden die crone wonne boven 277al.’ Doe stont daer bi een portier die dat hoerde, louch daer omGa naar voetnoot277 278ende seide: ‘Vrient, gi segt waer. Tors mach u qualic dragen ende 279u habite en sijn niet goet. Mer vrient, doet mijn raet ende keertGa naar voetnoot279 280weder int stede ende huert enen esel voir dat paert of een coe, 281want hi heeft lange siden ende mach scriden seer wijt.’ 282Hier en binnen gaf die coninc oerlof dat si souden rijden om 283dese scone croen te winnen. Ende die doe dair hadden die beste 284orssen, stelden hem om te winnen de croen, ende noepte sijnGa naar voetnoot284 285paert, de meende eer te begaen. Doe trat Maeldegijs vanden paer-286de ende ontbant Beiaert sijn rechter voet ende baerde terstont 287zijn const, ende Beyert hadde weder zijn cracht ende was snel 288ende starc als te voren. Dat behagede Reinout wel, want hi en 289had doe om geen goet gegeven. Maeldegijs seide tot Reinout: ‘Nu 290peyst om wel te doen, neve, ende met salicheit moet gi keren. 291Ende sal reysen doer Parijs ende ane dander side vander SeynenGa naar voetnoot291 292riden; daer sal ic u ontbeiden.’ Aldus schiet Maeldegijs van Rei-Ga naar voetnoot292293nout. | |
[pagina 167]
| |
294Hier en binnen waren die geen die om die croen reden vordeGa naar voetnoot294 295voer een groot stuc. Doe seide Reinout: ‘Beiert, goede ors, sal een 296ander die croen winnen ende van hier dragen uuten velde, dat 297waer grote scande. Ende souden wi die crone winnen, Beyaert, gi 298most u bet haesten. Mi dunct dat gi te traech sijt.’ Als Beiert dit 299hoerde, begant sijn leden te trecken ende began te lopen mitGa naar voetnoot299 300sulcker cracht dattet elc mensche verwonderde diet ansagen, 301want het liep mit een verbolgen moet ende vloech oft een pijl had 302geweest. Die heren de dit sagen, seiden tot malcanderen: ‘Wij 303hielden huden spot met desen jongelinc, mer mi dunct, God gheeft 304hem graci, hi mocht de croen wel winnen. Mi dunct hi heeft waer 305geseit: God sal hem die seghe geven.’ 306Mit desen woerden wert die coninc Beiaert gewaer ende seide: 307‘Siet ginder, neve Roelant! Dat ors dat soe sere loept als een pijl 308uut enen boge, sal ic noch tavont copen ende gevent u. Siet dat gi 309daer mede dwinct Reinout, want besiet dat ors wel: het heeft den 310loep als Beyert ende is groot ende starc. Waert mede swart alstGa naar voetnoot310 311wit is, ic soude seggen dattet Beyaert waer.’ Roelant antwoerde 312ende seide: ‘Heer coninc, het is waer. Had ick dat ors, ick wouder 313Reinout mede dwingen.’ 314Onder dese woerden die de coninc tegen Roelant had, is Rei-315nout verde voer die ander paerden ter croene gecomen ende 316heeftse genomen vanden stake daerse op stont ende reet met Bei-317ert in die Seyn ende voerde de croen wech. Als dit de coninc sach, 318was hi droevich ende riep: ‘Vrient, ghif mi de croen weder! Ic 319salse di vierwerf met goude opwegen. Ende dijn ors dat so snel 320van lopen is, wil ic copen tegen di ende geven di daer voer watstu 321eyschen conste.’ Doe antwoerde Reinout den coninc ende seide: 322‘Heer coninc, dat ors is mijn. Dinget een ander. Waer soudi vin-Ga naar voetnoot322323den een paert so groot als Beyaert ende dat hem soude mogen | |
[pagina 168]
| |
324inlopen of ontspringhen? In al die werelt en vindijs niet. Ende ic 325heb die croen gewonnen ende ick wil dat gout nemen dat an die 326croen is ende ghevent mijn luden de mi dienen. Ic seg u, heer co-327ninc, saechdi Reinout ye, u suster kint, so ben ict.’ Als dit die 328coninc hoerde, verwandelde hem zijn bloet ende seide mit eenGa naar voetnoot328 329droevige moet: ‘Sidi dan Reynout? Neve, ic bid u, gevet mi mijn 330crone weder.’ Reinout seide weder: ‘Heer coninc, ic en doe des 331niet, want die croon wil ic behouden ende mit dat gout mijn 332orbaer doen, ende die stenen die daer in staen, sel ic tot Montal-Ga naar voetnoot332333baen doen setten, datse al die gene mogen sien die daer voerbi-334liden, want geen coepluden en behoren cronen te draghen. Het is 335beter datse Beyert drage, mijn goede ors, dat niet moede en mach 336werden. Want so ic verneme, wildi een coepman van paerden 337worden.’ Coninc Karel seyde weder tot Reynout: ‘Ic bid u dat gi 338doet dat ic u heet: ghif mi de crone weder, ic make di voecht vanGa naar voetnoot338 339al mijn goet dat ic heb ende Adelaert sal ic maken mijn drossaet 340ende Ridsaert mijn bottelgier mit Wridsaert te samen.’ Reynout 341seide: ‘Here coninc, ic seg u, en diende wi u niet so als u gheliefde, 342gi soudt ons met groter droefheyt lonen, dat kenne God. Huden,Ga naar voetnoot342 343heer coninc, doe ghi u crone int pleyn dede setten, meende gi te 344vinden een paert dat Beyaert soude mogen onderlopen. Neen ghi, 345here coninc, dat mist u, want Beyert is dat beste paert dat in dieGa naar voetnoot345 346werelt is, want ic heb ghewandert doer alle landen mer nye en 347sach ic Beyert gelijc. Ende ic en woude niet dat ic Beyert geven 348soude voer een paert so groot van goude als Beyert is, want Bey-349aert is die bloem van alle paerden.’Ga naar voetnoot349 350Hier en binnen quam Maeldeghijs mit groter naersticheit ri-351den wat dat paert lopen mochte ende riep lude: ‘Hebdi die croen 352gewonnen, Reinout neve? Dat wilt mi seggen.’ ‘Ya ic, oem,’ seide 353Reinout, ‘danc heb God ende ghi, oem Maeldegijs. Ende ben mit | |
[pagina 169]
| |
354Beyert ghecomen over die Seyne.’ Doe spranc Maeldegijs van den 355paerde ende custe Beyert an sinen mont. Doe seyde die coninc: 356‘Sidi dat, Maeldegijs? Ic bid u, raet uwen neve dat hi mijn crone 357wedergeve; ic sal hem vrede geven hondert dagen. So mach hi 358met vreden riden tot Dordoen ende sien ende spreken sijn moe-359der, want si Reinout lief heeft voer alle die werelt.’ Doe seide 360Maeldegijs: ‘Comt over, heer coninc, wi sullen u die crone geven.’ 361Als die coninc dit hoerde, wert hi toernich ende seide: ‘Volget mi, 362ghi vrome ridder, als Roelant ende Olivier, des bidde ic u, want icGa naar voetnoot362 363Maeldegijs niet en betrouwe om sijnre consten ende toverie, dat 364ic alleen tot hem come. Daer om so volget mi.’ Maeldegijs, dat 365horende vanden coninc, worde toernich ende seide: ‘Heer coninc, 366geen van u mannen en rade ic so coen dat si sullen dwaesheyt 367beginnen als dat si inder Seynen comen om over te varen. WantGa naar voetnoot367 368doen sijt, ic doese alle verdrincken met mijnre consten datter nie-369mant te lande en coemt.’ Coninc Karel seide weder: ‘Du valscheGa naar voetnoot369 370truant, ic seg u serteijn, ic en come niet over bi u, want haddi mi 371daer, gi soudt mi in die vangenis voeren.’ Doe seide Maeldegijs: 372‘Here coninc, gi segt waer,’ ende met dien spranc Reynout op Bei-373ert ende Maeldegijs op sijn paert ende scheiden so van den coninc 374ende reden tot haer ghesellen, als Reynouts broeders ende meer 375ander volcx dat si daer hadden dye hem verwachten, die alle 376blide waren als si Reinout sagen metter cronen ende haer oem 377Maeldegijs ende hietse wellecoem. Ende doen reden si te samen 378tot Montalbaen, daer si bleven. | |
[pagina 170]
| |
|