| |
| |
| |
Aantekeningen
hfdst. |
regel |
|
1 |
52 |
Turkien... menigen heiden hebben si verslegen. In de Historie vanden vier Heemskinderen is sprake van heiden, Turcken en Sarrasinen. De aanduiding heiden werd in het Middelnederlands niet alleen gebruikt voor mensen zonder godsdienst maar ook en vooral voor alle niet-christenen, in het bijzonder moslims. De benaming Sar(r)asijn was even breed inzetbaar. Ze verwees in de eerste plaats naar Arabieren, maar daarnaast naar alle moslims en alle ongelovigen. Tot de Turken behoorden verschillende volken. Belangrijk waren de Seldjoeken, die eind elfde eeuw Jeruzalem veroverden. Onder Turkien moeten we hier ‘het gebied van de Turken’ verstaan. Tussen christenen en moslims bestonden in de praktijk waardevolle intellectuele contacten en handelscontacten. Vanaf eind elfde eeuw, het begin van het kruistochtentijdperk, was de ‘officiële’ christelijke visie op de moslims echter dat zij ‘de vijanden van de Heer’ waren en dus bestreden moesten worden. |
|
In de Historie vanden vier Heemskinderen wordt de benaming Turcken niet alleen gebruikt voor Turkse of Arabische moslims maar ook voor andere niet-christenen; zie hfdst. 16. De aanduidingen heiden, Turck en Sarrasijn lijken in deze tekst onderling inwisselbaar te zijn. In dit opzicht sluit de Historie aan bij veel andere middeleeuwse teksten. |
|
2 |
70 |
ende deedse sitten ter vierscare. Karel belegt een rechtszitting. Iedere machthebber beschikte over de bevoegdheid recht te spreken. Karel zelf zal de zitting hebben voorgezeten. De benaming vierscare berust op de vier schamen / schrannen, ‘banken’, waarmee de rechtplaats werd afgezet. De raadsheren zitten elc na zijnre waerde, in volgorde van rang en stand. |
|
2 |
90 |
clercken. Er worden in deze zin twee groepen slachtoffers genoemd: leke luden, dat wil zeggen niet-geestelijken, en geestelike luden, te weten monniken, priesters, clercken en nonnen. Het Middelnederlandse woord clerc verwijst naar een geletterde, iemand die kon |
| |
| |
|
lezen en schrijven. Dat kon al dan niet een geestelijke zijn. Op deze plaats heeft het woord clercken betrekking op geestelijken die, in tegenstelling tot priesters, uitsluitend de lagere wijdingen hebben ontvangen. In hfdst. 29 wordt met alle de clergy de gehele geestelijkheid van Keulen bedoeld. |
|
2 |
92 |
const van nigromancien. Nigromantie is eigenlijk zwarte magie, zwarte kunst waarbij geesten en duivels werden opgeroepen en bezworen. Het doel hiervan was, met de hulp van geesten en duivels macht te verkrijgen over de medemens, de natuur en de omringende werkelijkheid. Het was een verboden kunst, die door Kerk en staat werd afgekeurd en bestreden. Een andere vorm van magie die het mogelijk maakte in de natuurlijke orde in te grijpen, was natuurlijke magie. Hierbij werden krachten en processen in de natuur geactiveerd waarvoor de wetenschap geen verklaring had. Natuurlijke magie kon ten goede worden gebruikt, bijvoorbeeld om een zieke te genezen. Er was dan sprake van witte magie. Maar er kon uiteraard ook misbruik van de natuurkrachten worden gemaakt. In dat geval was er sprake van zwarte magie. |
|
Maeldegijs maakt bij het uitoefenen van de const van nigromancien gebruik van stenen, kruiden en bloemen, een praktijk die tot de natuurlijke magie gerekend kan worden. Aan de wijn waarmee hij in hfdst. 14 mensen naar zijn pijpen kan laten dansen, zijn niet alleen kruiden te pas gekomen; blijkbaar heeft hij ook een toverformule uitgesproken. Of hij ook van toverspreuken en/of kruiden gebruikmaakt bij het openen van deuren, het neerlaten van de ophaalbrug, het ontsnappen uit zware boeien en het in slaap brengen van mensen, vermeldt de tekst niet. Voor middeleeuwers zal het echter vanzelfsprekend zijn geweest dat hij bij deze staaltjes van nigromancien zijn voordeel kon doen met kruiden: maretak bijvoorbeeld zou samen met ‘silphium’ sloten openen, torite of springkruid zou sloten openen en boeien doen springen, en met bijvoorbeeld papaverzaad vermengd met belsaet (het zaad van bilzekruid en hennepzaad) kon men iemand in slaap brengen. Maeldegijs combineert zijn toverkunsten overigens met simpele trucs zoals het binden van een touwtje aan een van Beyaerts benen, verkleedpartijen, list, leugens en flemerij. Bij al zijn acties maakt hij handig gebruik van zijn mensenkennis. |
| |
| |
3 |
77 |
wullen ende barvoet. Boetelingen hulden zich in een wollen gewaad en gingen blootsvoets. Op aanraden van hun moeder smeken Reinouts broers de koning in hfdst. 12 op deze manier om genade. Zie ook hfdst. 13 en 18. In hfdst. 24 eist Roelant namens Karel dat de Heemskinderen niet alleen in een wollen gewaad en op blote voeten voor de koning verschijnen maar ook blootshoofds en met een touw om de nek. Opmerkelijk genoeg is er in de episode waarin zij zich daadwerkelijk aan Karel overgeven, geen sprake van dit alles; het accent valt daar op de uitlevering van Beyaert. |
|
4 |
13 |
sonder van yemant te leen tonfangen. De gewone verhouding tussen vrije mensen van verschillend sociaal niveau was de leenverhouding. De leenman legde een eed van trouw af aan de leenheer en verplichtte zich ertoe hem met raad en daad bij te staan; bij ‘daad’ moet in de eerste plaats gedacht worden aan het verlenen van militaire steun, maar ook kon financiële ondersteuning verlangd worden. In ruil kreeg de leenman (de vazal) van de leenheer een leen (meestal een stuk land) dat voldoende opbracht voor zijn levensonderhoud en genoot hij de bescherming van zijn heer. |
|
Wat Aymijn en zijn familieleden op de heidenen veroveren, zo zegt Karel toe, valt buiten de gebruikelijke feodale verhoudingen. Ze ontvangen het niet in leen, maar in vrij bezit. Ze kunnen ermee doen wat ze willen en zijn er niemand iets voor verschuldigd. |
|
4 |
97 |
thuis gehaelt. Jonge edelen werden voor hun opvoeding naar een ander hof gestuurd. De verteller suggereert dat dit ook voor Lodewijc gold, en dat zijn vader hem dus op een dag weer naar huis liet komen, dat wil in deze tekst zeggen naar Parijs. De historische Lodewijk de Vrome werd als peuter al tot onderkoning van Aquitanië gezalfd, waarna zijn vader hem naar Aquitanië stuurde - uiteraard onder begeleiding van vertrouwde wijze mannen. |
|
5 |
35 |
dat hi wan metter hant de doernen crone... genagelt was doir handen ende voeten. Om de gevangengenomen Jezus als ‘de koning van de Joden’ te bespotten, deden de soldaten van Pilatus hem een scharlakenrode mantel om en zetten ze hem een kroon op het hoofd die zij van doorntakken gevlochten hadden. Daarna werd hij gekruisigd. Zie het bijbelboek Matteüs 27:27-37. Helena, de moeder van keizer Constantijn de Grote, zou in de vierde eeuw in Jeruzalem het kruis en andere passierelieken hebben gevonden. Een deel |
| |
| |
|
ervan, o.a. twee doornen van de doornenkroon en een spijker, kwam in Rome terecht, een ander deel in Constantinopel. In 1204, tijdens de Vierde Kruistocht, troffen de kruisvaarders deze relikwieën in Constantinopel aan. Toen de Latijnse keizer van Constantinopel in geldnood verkeerde, beleende hij de doornenkroon bij de rijke Venetianen. De Franse koning Lodewijk ix de Heilige betaalde de schuld af en verwierf de doornenkroon daarmee. In 1239 kwam deze kostbare relikwie naar Parijs. Als bewaarplaats liet de koning bij zijn paleis de Sainte-Chapelle bouwen. De verwerving van de doornenkroon gaf een nieuwe impuls aan de verering van de passierelieken in West-Europa. Daarnaast wordt al vanaf het begin van de twaalfde eeuw in documenten een ‘heilige kroon’ genoemd, een kroon van de Franse koningen die een doorn uit de doornenkroon bevatte. Over deze doorn ging het verhaal dat hij in het bezit van Karel de Grote was geweest. Evenals een spijker van het kruis werd de heilige kroon in de abdij van Saint-Denis bewaard. |
|
5 |
49 |
dat gi hem sweert vrede ende vaste geleye op Sinte Dyonijs lichaem. Dionysius was de eerste bisschop van Parijs. Rond het jaar 250 werd hij onthoofd op de heuvel die nu Montmartre heet. Met zijn hoofd in zijn handen wandelde hij van Montmartre naar de plaats waar hij begraven wilde worden, zo'n zes kilometer buiten Parijs. Die plaats zou Saint-Denis worden genoemd. Boven zijn graf werd al spoedig een kapel gebouwd, waar veel pelgrims op afkwamen. Koning Dagobert 1 (zevende eeuw) bouwde niet ver daarvandaan de abdij Saint-Denis. Vrijwel alle Franse koningen werden in de basiliek van Saint-Denis begraven. Sint-Dionysius werd beschermheilige van Parijs en van Frankrijk. Op afbeeldingen is hij te zien met zijn hoofd in zijn handen. |
|
In literaire teksten wordt Karel de Grote vaak ‘de koning van Saint-Denis’ genoemd. Tulpijn laat hem in de Historie vanden vier Heemskinderen op het lichaam van Sint-Dionysius zweren, omdat hij mag verwachten dat de koning aan een eed bij deze heilige nog meer waarde zal hechten dan aan elke andere eed. In hfdst. 8 zweren Aymijn en Aye bij het hoofd van Sint-Dionysius dat zij hun zonen aan de koning zullen uitleveren, als ze hen in handen krijgen. Later, in hfdst. 12, blijkt overigens dat Aye zich niet aan deze eed gebonden acht, omdat het een afgedwongen eed was, die tegen al haar moederlijke gevoelens indruiste. |
| |
| |
5 |
67 |
enen telge van olive. Om duidelijk te laten blijken dat ze met vreedzame bedoelingen kwamen, hadden boden vaak een olijftak bij zich. De hoofdbanden die de vier ridders in de Historie vanden vier Heemskinderen dragen, lijken eenzelfde functie te hebben. Ook zouden ze een symbool kunnen zijn van de belangrijke taak die deze ridders is toevertrouwd. Aye zal hun eveneens een hoofdband laten brengen, waarschijnlijk ten teken dat ze niets te vrezen hebben en goed zullen worden ontvangen. |
|
5 |
117 |
met eren mogen slaen. Boden genoten het recht van onschendbaarheid. Ze mochten niet bedreigd of mishandeld worden, laat staan gedood. |
|
6 |
1 |
dede hi spreiden een groen laken... sloech hem inden hals. In de loop van de Middeleeuwen ontwikkelde zich vanuit het betrekkelijk eenvoudige ceremonieel van de omgording met het zwaard, waarbij jongens van ongeveer vijftien jaar hun intrede in de wereld van de volwassenen deden, het ceremonieel van de riddermaking. De ridderslag, waarbij een symbolische slag werd gegeven met het plat van het zwaard, ontstond in de dertiende eeuw. Soms ging de riddermaking gepaard met een kerkelijke handeling. |
|
De gang van zaken in de Historie vanden vier Heemskinderen is vrij eenvoudig: er wordt een fraai kleed uitgespreid, de aanstaande ridders krijgen sporen aangebonden, worden met het zwaard omgord en ontvangen de ridderslag. Aymijn houdt hun voor huesch in woerden ende in wercken te zijn, dapperheid te tonen en de wapens op te nemen tegen de heiden ende Turcken (zie Aantekeningen hfdst. 1). Van een ridder werd o.a. verwacht dat hij de koning en zijn eigen heer trouw was en dat hij dienstbaar was aan Kerk en christenheid, door voor het christelijk geloof te strijden en door bijvoorbeeld armen, weduwen en wezen te beschermen. Van deze ridderidealen is voor Aymijn de gewapende strijd tegen de niet-christenen duidelijk het belangrijkst. |
|
6 |
7 |
dat God voer ons anden cruce storte. Verwijzing naar het lijden van Christus. Met God kan in het Middelnederlands niet alleen God de Vader worden bedoeld maar ook, zoals hier en op enkele andere plaatsen, God de Zoon, Jezus Christus. |
| |
| |
6 |
20 |
Gode diemen inden hals sloech. Geen van de evangeliën maakt er gewag van dat de joden of de Romeinse soldaten de gevangengenomen Jezus in de hals sloegen, maar dit wordt wel verteld in bijvoorbeeld het dertiende-eeuwse Vanden levene Ons Heren (Jongen/Voorwinden, vs. 2353-4), waarin het pijnigen van Jezus door de joden breed uitgewerkt is. Het zijn hier ook de joden, en niet zoals in de evangeliën de Romeinse soldaten, die hem de doornenkroon opzetten. |
|
6 |
30 |
hebt die moet van een espentijn,... den seghe of vechtinge en verliest hi nemmermeer. Aymijn raadt Reinout aan bijzonder moedig te zijn en stelt hem de espentijn ten voorbeeld. In Der naturen bloeme, een omvangrijke natuurencyclopedie van Jacob van Maerlant (ca. 1267), treffen we de espentijn aan (boek 2, vs. 3691-776). Het is de eenhoorn, volgens Maerlant een krachtig, kwaadaardig dier. Door zijn sterke, scherpe hoorn is het voor niemand bang. Geen jager kan het vangen, tenzij hij een list toepast. Dat het dier een karbonkel of een andere edelsteen in zijn hoorn zou dragen, wordt in Der naturen bloeme niet vermeld. Er zijn echter wel andere middeleeuwse bronnen waarin sprake is van een karbonkel die de eenhoorn onder zijn hoorn draagt. Deze edelsteen stond in hoog aanzien; de krachten van alle edelstenen zijn erin verenigd. De karbonkel zou niet alleen helder licht geven, maar ook geneeskracht bezitten, de drager immuun maken voor gif, en hem dapper en onoverwinnelijk maken. |
|
Welke voorstelling Jan Seversoen (of een medewerker aan wie hij het zetten van de Historie vanden vier Heemskinderen toevertrouwde) zich heeft gemaakt van het dier waaraan Reinout een voorbeeld moet nemen, is niet helemaal duidelijk. Vaststaat dat hij aan een bijzonder sterk dier dacht. Maar welk? De tekst spreekt over sinen hoirnen, een meervoudsvorm. Betreft dit een slordigheidsfout (hoirnen < hoirne; de druk van Koelhoff - zie de Verantwoording, sub 7 - heeft wél enkelvoud: horen)? Of stelde Seversoen zich de espentijn inderdaad voor als een dier met twee hoorns? Wel is duidelijk dat de espentijn zijn enorme kracht aan de karbonkels ontleent. |
7 |
76 |
Men gaf water. Voor de maaltijd gingen dienaren rond met kommen water en handdoeken, opdat iedereen zijn handen kon wassen. |
| |
| |
7 |
173 |
vesten hem sijn mouwen. Lodewijc draagt blijkbaar bovenkleding met losse mouwen. Zulke mouwen werden aan de bovenkleding bevestigd door middel van veters, bandjes of een soort knopen. Modieuze mouwen van opvallende snit waren vaak afneembaar. |
|
7 |
182 |
Adelaert de mercgrave. Een markgraaf was een door de vorst aangestelde bestuurder van een mark, dat wil zeggen van een gebied dat aan de grens van het rijk gelegen was. Markgraven bekleedden een verantwoordelijke positie, omdat marken in militair opzicht van belang waren. Door Adelaert hier markgraaf te noemen, loopt de verteller op de zaken vooruit: Aymijn heeft Adelaert bij de ridderslag geen land gegeven en pas later op de dag zal Karel hem het bestuur over de mark Apulië geven, een gebied in Zuid-Italië. Apulië vormde de grens tussen Karels rijk en het Byzantijnse rijk. |
|
7 |
195 |
Gods lichaem consacreren. In de eucharistie werd het bijbelse Laatste Avondmaal herhaald (zie Aantekeningen hfdst. 14). De Kerk leerde dat in de eucharistie het wezen van brood en wijn veranderde in het wezen van lichaam en bloed van Christus. |
|
7 |
203 |
een bisant van goude. Bisant (besant) was in de middeleeuwse westerse wereld de gangbare naam voor de Byzantijnse gouden munt. Lang was de bisant het symbool van rijkdom en welvaart. Tijdens de regering van Lodewijk ix (dertiende eeuw) werd in de voorschriften voor de kerkelijke ceremonie waarmee de kroning van de Franse koningen gepaard ging, vastgelegd dat de vorst bij zijn kroning dertien bisanten offerde. Lodewijk ix legde overigens jaarlijks vier bisanten op het altaar van Saint-Denis - het aantal bisanten dat Reinout bij Lodewijcs kroning offert. |
|
7 |
213 |
in schine van twe duven... vuer. Dit wonder is geïnspireerd op de legende over de Frankische koning Clovis, die omstreeks 500 door bisschop Remigius in Reims gedoopt werd. Een duif zou toen vanuit de hemel een ampul met olie hebben gebracht. Na zijn doop werd Clovis met deze hemelse olie gezalfd en tot koning gewijd. De ampul, met daarin een restant van de heilige olie, werd daarna in de abdij van Saint-Remi te Reims bewaard. Later werd hij bij koningswijdingen door monniken en de abt van Saint-Remi naar de kathedraal gebracht, waar hij werd overhandigd aan de aartsbisschop. Deze zalfde de koning, gebruikmakend van de heilige olie. De |
| |
| |
|
legende over de zalving van Clovis wordt door Jacob van Maerlant verteld in het geschiedwerk dat hij eind dertiende eeuw schreef, de Spiegel historiael (derde partie, boek 6, hfdst. 7). Bij Maerlant is sprake van slechts één duif, die uitsluitend olie brengt, wat in overeenstemming is met de legende zoals die elders verwoord en afgebeeld is. |
|
7 |
216 |
pater noster. Het zogenoemde gebed des Heren (zie Matteüs 6:9-13), in het Latijn beginnend met de woorden Pater noster (‘Onze Vader’), vormde een vast onderdeel van de liturgie, zoals dit nog steeds het geval is. |
|
7 |
296 |
den sesten schilt tusschen Parijs ende Louwen. Dit is een lastige passage, die volgens Maaike Hogenhout-Mulder (p. 116-122) al in de verstekst corrupt was. Met enige slagen om de arm valt ze zinvol te interpreteren, wanneer we schilt opvatten als de naam van een munt. Schilt was de Nederlandse benaming voor de gouden écu die in de veertiende eeuw in Frankrijk werd ingevoerd en in de Nederlanden spoedig daarna op grote schaal werd gebruikt. Met hetzelfde woord werd een rekeneenheid aangeduid. Uitgaande van deze betekenis en den sesten interpreterend als ‘elke zesde’ kunnen we den sesten schilt tusschen Parijs ende Louwen uitleggen als ‘een zesde deel van de (belasting)opbrengst van het gebied tussen Parijs en Laon’. |
|
7 |
495 |
ic deet hem missaken in een crijt. Adelaert is bereid zijn onschuld te bewijzen in een gerechtelijk tweegevecht - zie daarover Aantekeningen hfdst. 19. Een dergelijk tweegevecht werd gehouden in een crijt (‘ring’) of parc, een ruimte die afgeperkt was door middel van hekken, palen of touwen. |
|
9 |
51 |
Wildi geloven an onse wet ende goden, als Mamet, Appollijn ende Jupiter? De Heemskinderen staan hier tegenover een heidense koning in Spanje, dat wil zeggen een moslim. Zoals dat ook in veel andere middeleeuwse teksten het geval is, wordt de islam - in werkelijkheid een monotheïstische godsdienst - in de Historie vanden vier Heemskinderen voorgesteld als een polytheïstische religie. In middeleeuwse teksten treffen we dikwijls het drietal Mamet (Mohammed), Appollijn en Tervogant aan. Naast hen komen we ook Jupiter vaak tegen. Van deze goden is Mamet de enige die terecht |
| |
| |
|
met de islam in verband werd gebracht, al was Mohammed in werkelijkheid een profeet en werd hij niet als god vereerd. Hij werd door middeleeuwse christenen geassocieerd met de antichrist, de tegenstander van Christus. Appollijn en Jupiter werden ontleend aan de klassieke mythologie. Door de islam voor te stellen als polytheïstisch benadrukten de auteurs dat dit ‘heidense’ geloof verwerpelijk was. |
|
9 |
105 |
hellinc. Een hellinc of hallinc was een kleine munt ter waarde van een mijt, een halve penning (zie Aantekeningen hfdst. 14); het woord is een samengetrokken vorm van halvelinc. |
|
9 |
145 |
ten doemsdaghe toe. Doemsdach is de dag des oordeels. In het christendom is dit de dag aan het einde van de tijd waarop, bij Christus' wederkomst, de doden worden opgewekt en Christus definitief zal oordelen over de hele mensheid, levenden en doden. Rechtvaardigen verkrijgen het eeuwige leven, zij gaan naar de hemel. Zondaars wacht een eeuwige straf, zij gaan naar de hel. Ook de islam leert dat er aan het eind van de geschiedenis een dag komt waarop God de mens zal oordelen. |
|
De strekking van Saforets mededeling is dat Reinout en Adelaert kunnen wachten tot ze een ons wegen. |
|
9 |
150 |
niet een mite. Een mijt was een klein koperen muntje van zeer geringe waarde, de helft van die van een penninc; zie Aantekeningen hfdst. 14. Niet een mite betekent zoveel als ‘geen cent’, ‘helemaal niets’. |
|
10 |
58 |
brac hien op. Het vel perkament (later papier) waarop een brief geschreven was, werd gevouwen en daarna gesloten met een zegel, een kloddertje was waarin de afzender zijn stempel drukte. Een brief kon ook gesloten worden met een reepje perkament waarvan de uiteinden door middel van een zegel aan elkaar bevestigd werden. Het zegel diende zowel om de brief te sluiten en ervoor te zorgen dat alleen de geadresseerde hem zou lezen als om de authenticiteit ervan te bewijzen. Voordat de brief gelezen kon worden, moest het zegel worden verbroken. |
|
10 |
102 |
en de seit dat hem coninc Karel hangen soude met Reinout. Huge legt Lambert hier iets in de mond wat deze niet met zo veel woorden |
| |
| |
|
gezegd heeft. Het is de hertog van Ribemont die Yewijn ervan verzekerd heeft dat hij zal worden opgehangen; ook verderop zal deze hertog, ditmaal bij zijn voornaam Anceel genoemd, de vrees uiten dat Yewijn gehangen zal worden, samen met de Heemskinderen. Het is vreemd dat Huge Lambert een uitspraak van Anceel verwijt. Ook is het opmerkelijk dat dit verwijt gemaakt wordt door Huge en niet door Ysoreit, door wie Lambert zojuist is doodgeslagen. De passage bevat nog meer merkwaardigs. Huge geeft de koning eerst het advies de Heemskinderen naar een ander land te laten gaan, een raad die eerder al gegeven is door Reinier. Yewijn wil deze raad opvolgen. Maar dan adviseert Huge hem Reinout zijn dochter Clarisse en de rots aan de Gironde te geven. Weer is Yewijn tevreden over Huges advies. Maar nadat hij de Heemskinderen heeft ontboden, legt hij hun Huges eerste voorstel voor. Nu vraagt Reinout zelf om de rots aan de Gironde. En hoewel Yewijn eigenlijk al besloten had hem die te geven, vraagt hij zijn heren advies over Reinouts verzoek. |
|
De genoemde eigenaardigheden in deze passage kunnen verklaard worden uit een paar kopiistenfouten (fouten die bij het overschrijven van de tekst werden gemaakt) die in de verstekst al tot ongerijmdheden hebben geleid (zie Duinhoven 1973a). Oorspronkelijk zal Yewijn tijdens de eerste vergadering, naast het advies de Heemskinderen uit te leveren, alleen de raad gekregen hebben hen naar een ander land te laten vertrekken. Dit laatste stelt hij de Heemskinderen voor. Reinout vraagt om de rots en Yewijn legt dit verzoek in een tweede vergadering voor aan zijn heren. Pas dan raadt men hem aan Reinout de rots en Clarisse te geven. In de oorspronkelijke tekst zal ook alleen Lambert doodgeslagen zijn. |
|
10 |
201 |
Het is op een roetse gestaen de marbrijn is. Daer om is sijn rechte naem Montalbaen. De naam Montalbaen is overgenomen uit de Franse traditie, waarin Renauts kasteel Montauban/Montauben of Montalban heet. In een aantal Franse handschriften is deze naam geïnspireerd op Renauts vreemdelingenstatus. Als Yon (Yewijn) daar naar de naam van het nieuwe kasteel vraagt, antwoordt Renaut dat hij nog niet weet hoe het moet heten. Jo ving ici aubaines, ‘ik ben hier als vreemdeling gekomen,’ zegt hij (Castets, vs. 4191), en hij vraagt Yon het kasteel een naam te geven. Daarop noemt Yon het Montauban. In een latere versie van Renaut de Montauban wordt verband gelegd tussen de naam Mont Auben en het woord albain, albe, ‘wit hout’, ‘witte populier’: wie bij het kasteel een huis |
| |
| |
|
wilde bouwen, kon in de omgeving hout kappen zoveel hij wilde; er waren daar overal witte populieren / bomen met blank hout (zie Vereist 1988, vs. 3268-75). In de Middelnederlandse tekst wordt de naam op een nog weer andere manier verklaard. Daer om is alleen functioneel als er een relatie verondersteld wordt tussen de naam Montalbaen en het woord marbrijn, ‘van marmer’. De redenering moet als volgt zijn: het kasteel staat op een marmeren rots, marmer is wit (albe, aube), en daarom heet het kasteel Montalbaen, ‘Witte berg’. |
|
11 |
titel |
als hy Sinte Jacobs reisde. Karel onderneemt hier een bedevaart naar Santiago de Compostela in Galicië, een bedevaart die vanaf de twaalfde eeuw zeer populair was. In Santiago de Compostela was het graf van de apostel Jakobus de Meerdere. Volgens de overlevering begaf Jakobus zich na de eerste Pinksteren naar Spanje, om daar het christendom te prediken. Veel succes had hij daarmee niet. Na verloop van een aantal jaren keerde hij terug naar Jeruzalem, waar hij op bevel van koning Herodes Agrippa i onthoofd werd. Om te voorkomen dat het dode lichaam door dieren zou worden verscheurd, voeren twee van zijn leerlingen ermee weg. Door goddelijke beschikking kwamen ze in Spanje terecht. Daar werd de dode in een bos in een marmeren tombe gelegd. Rond 800 maakte een engel bekend waar Jakobus begraven lag. Hierop liet koning Alfons ii drie kerken bouwen, waarvan er een aan Jakobus gewijd was. Koning Alfons iii brak in de tweede helft van de negende eeuw de kleine aan Jakobus gewijde kerk af en bouwde een nieuwe. De Jakobus-legende kreeg haar uiteindelijke vorm in de Historia Compostellana en in het Liber Sancti Jacobi, twee werken uit de eerste helft van de twaalfde eeuw. Het Liber Sancti Jacobi bestaat uit een aantal delen. Een ervan is de Historia Karoli Magni et Rotholandi, ook ‘Kroniek van pseudo-Turpijn’ genoemd, omdat ze zogenaamd geschreven is door bisschop Turpijn, een tijdgenoot van Karel de Grote. In deze kroniek, die van grote invloed is geweest op de middeleeuwse literatuur, krijgt Karel een droom waarin Jakobus hem ertoe oproept de ongelovigen in Spanje te bestrijden. Hij moet oprukken naar Galicië om de weg naar Jakobus' graf en het hele land te bevrijden (Klein, p. 37-38). Een ander deel van het Liber Sancti Jacobi is een Gids voor de pelgrim.
Hierin worden vier routes door Frankrijk en Noordwest-Spanje naar Santiago de Compostela beschreven. Cultuurhistorisch is deze gids van groot belang, |
| |
| |
|
omdat hij niet alleen de routes als zodanig beschrijft maar ook tal van vereringsplaatsen die de pelgrims langs deze routes tegenkomen. |
|
Karel moet de meest westelijke route genomen hebben, de Via Turonensis. Komend vanuit Parijs reisde hij dan via Tours, Poitiers, Saintes, Blaye en Bordeaux naar Ostabat, om vandaar verder te gaan naar Puenta-la-Reina en Santiago de Compostela. Op het traject Blaye-Bordeaux moet hij, op de rots aan de Gironde, Montalbaen hebben gezien. De bedevaart naar Santiago de Compostela is in de Historie vanden vier Heemskinderen tweemaal gebruikt als een middel om de verhaalhandeling opnieuw op gang te brengen. In hfdst. 11 ontdekt Karel, als hij op weg is naar het bedevaartsoord, Montalbaen. Hij zet zijn tocht wel voort, maar doet dat zeer gehaast, omdat hij Reinouts kasteel zo gauw mogelijk wil belegeren. In hfdst. 22 stuit Roelant op de terugreis van Santiago de Compostela naar Parijs op Ridsaert, die hij gevangenneemt. Dat vormt het begin van een nieuwe episode. |
|
11 |
10 |
merc. Een mark (goud of zilver) was een gewichtseenheid van een half pond. |
|
12 |
19 |
pelgrims de vanden Heiligen Lande quamen. ... Ende si hadden palmen in hair handen. Pelgrims die in het Heilige Land waren geweest, namen als bewijs of aandenken een palmtak mee. Van de pelgrimages die een christen kon maken, was die naar het Heilige Land uiteraard de belangrijkste: daar was Jezus Christus geboren, gekruisigd, begraven en verrezen, daar had hij geleefd en gepredikt. Het Heilige Graf in Jeruzalem was het voornaamste doel van de pelgrimage. Het bevond zich in de Heilig-Grafkerk, waar ook andere herinneringen aan Jezus' dood en opstanding waren, zoals een deel van het kruis. In en buiten Jeruzalem waren echter nog tal van andere gewijde plaatsen, zoals de plaats waar Jezus het Laatste Avondmaal had gebruikt, die waar Jakobus de Meerdere onthoofd was (zie Aantekeningen hfdst. 11) en die waar Jezus geboren was, in Betlehem. Tussen 1300 en 1600 hebben jaarlijks vele duizenden de tocht naar het Heilige Land ondernomen om deze plaatsen te bezoeken. In de late Middeleeuwen waren deze pelgrimstochten volledig georganiseerde reizen. Er zijn honderden verslagen bewaard gebleven, in diverse talen, waarin pelgrims beschreven hebben wat zij op hun tocht gezien hebben. |
| |
| |
12 |
46 |
wi hebben geweest te Romen, tot Sinte Andries in Scotlant ende in Pendisen, Sinte Gillis in Provensen. Reinout noemt hier een aantal bekende pelgrimsoorden. Na de bedevaart naar het Heilige Land was die naar Rome de belangrijkste pelgrimstocht die een christen kon ondernemen. Rome was de hoofdstad van de westerse christenheid. Hier had de apostel Petrus zijn opvolgers, de bisschoppen van Rome, gewijd. In deze stad waren hij en de apostel Paulus de marteldood gestorven en hier waren ze begraven. Naast Petrus en Paulus werden in Rome ook veel andere heiligen en martelaars vereerd. De stad telde zeven grote pelgrimskerken. In de kerk Santa Croce in Gerusalemme bevond zich een deel van het Heilige Kruis, dat in Jeruzalem gevonden was door Helena, de moeder van Constantijn de Grote. Vaak deden pelgrims die naar het Heilige Land op weg waren, Rome aan om er de zegen van de paus af te smeken. |
|
Met Sinte Andries in Scotlant wordt Saint Andrews bedoeld, een populair bedevaartsoord aan de oostkust van Schotland. Saint Andrews was de oude kerkelijke hoofdstad van het Schotse koninkrijk. Hier werden relikwieën van de apostel Andreas vereerd, de oudere broer van Petrus; hij en Petrus werden als eersten door Jezus geroepen om diens leerlingen te worden. Andreas stierf de marteldood. Zijn relieken werden in 357 overgebracht naar Constantinopel en in 1208 naar Amalfi. Volgens de overlevering werden er in de achtste eeuw ook relieken naar het Schotse Kilrymont of Muckross gebracht, dat daarom Saint Andrews zou gaan heten. |
|
Ook Saint-Gilles in de Provence, oftewel Saint-Gilles-du-Gard, was een drukbezocht bedevaartsoord. De heilige Egidius leefde als kluizenaar in de buurt van Nîmes. Hij stierf in 725. Volgens een van de legenden die over hem in omloop waren, raakte de Visigotische koning Wamba hem tijdens de jacht per ongeluk met een pijl. Om boete te doen voor het verwonden van de heilige man liet de koning een abdij bouwen. Saint-Gilles was het beginpunt van een van de vier wegen die vanuit Frankrijk naar Santiago de Compostela leidden, namelijk de Via Egidiana of Tolosana. In de gids voor de pelgrims naar Santiago (zie Aantekeningen hfdst. 11) wordt de rijkversierde schrijn waarin het lichaam van de heilige gelegd was, tot in details beschreven (Van Herwaarden, p. 135-137). Deze schrijn kon men bewonderen in de abdijkerk. Tot in de dertiende eeuw vertrokken pelgrims die naar het Heilige Land reisden, vanuit de haven van Saint-Gilles. Vooral in de latere Middeleeuwen was Egidius een zeer populaire heilige. Dit was in belangrijke mate te danken aan |
| |
| |
|
het feit dat hij als enige heilige absolutie kon geven voor zonden die niet gebiecht waren. |
|
Zo gemakkelijk als bovengenoemde bedevaartsplaatsen te identificeren zijn, zo lastig is het te bepalen welk oord Reinout met Pendisen bedoelt. Andere vertegenwoordigers van de Nederlandse, Franse of Duitse Renout-traditie bieden geen uitkomst. De prozatekst wekt de indruk corrupt te zijn: we zouden verwachten ende in Pendisen ende (in) Sinte Gillis in Provensen. Is Pendisen ontstaan uit Pendis ende (en met afkortingsteken)? Dat brengt ons niet dichter bij de oplossing van het raadsel. Of kan het misschien zelfs ontstaan zijn uit sentiacobs (vgl. de pelgrimsoorden die Maeldegijs in hfdst. 14 opsomt)? We tasten vooralsnog in het duister. |
|
12 |
72 |
so dat gi ons weldaet ende pelgrimagien deelachtich moet wesen. Als christen had men de plicht een pelgrim gastvrij te ontvangen. Daarmee bewees men niet alleen de pelgrim een dienst, het kwam ook het eigen zielenheil ten goede. Immers, wie een pelgrim ontving, ontving ook de Heer zelf, zoals de auteur van de Gids voor de pelgrim (zie Aantekeningen hfdst. 11; Van Herwaarden, p. 180) aan het slot van zijn boek nadrukkelijk vermeldt, met een verwijzing naar de bijbel. Bovendien kon een pelgrim, door veel heilige plaatsen te bezoeken, niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen aflaten verdienen. |
|
12 |
199 |
clincket. Een klinket is een klein deurtje in de hoofddeur van de poort. Er konden hooguit voetgangers door. |
|
12 |
264 |
Montefaucoen. Montefaucoen is de naam van een heuveltje bij Parijs waarop de galg stond. Met deze naam werd ook naar de galg zelf verwezen. De plaats is te vinden in het huidige Parc des Buttes-Chaumont. |
|
13 |
21 |
CCCC pont. Karel de Grote voerde een geldhervorming door waarbij het volgende systeem werd ingesteld: 1 pond = 20 schelling, 1 schelling = 12 penning. Het pond werd niet als munt geslagen, het was een rekenmunt. De waarde was niet overal gelijk: er waren bijvoorbeeld Vlaamse, Parijse, Hollandse en Zeeuwse ponden. Het gewone pond was het pont vlaemsch. In elk geval was vierhonderd pond een flink bedrag. Dat blijkt ook uit Karels opmerking in hfdst. |
| |
| |
|
14 dat hij liever duizend pond zou verliezen dan dat er iets met Beyaert zou gebeuren. |
|
13 |
42 |
die VII getiden. De getijden zijn de liturgische gebeden die elk etmaal op vaste tijden werden gezongen of gezegd. Dit gebeurde zowel in kloosters als in veel kerken. De zeven getijden zijn achtereenvolgens de metten (om middernacht, één uur of drie uur 's nachts), priem (om zes uur 's morgens, aan het begin van de werkdag), terts (om negen uur), sext (om twaalf uur), none (om drie uur 's middags), vesper (bij zonsondergang) en completen (dagsluiting, zeven uur). |
|
13 |
59 |
dat hi des nachts gaet te metten. Reinout heeft vernomen dat Karel de gewoonte heeft de metten bij te wonen, de nachtdienst die om middernacht of (meestal) om drie uur 's nachts gehouden werd. Dat de historische Karel de Grote, zolang zijn gezondheid het toeliet, dagelijks de mis bijwoonde en ook voor het nachtelijk officie naar de kerk ging, wordt door Einhard vermeld in zijn Vita Caroli, boek iii, § 26 (in de vertaling van De Rynck p. 42). Einhard was tientallen jaren bij Karel in dienst en is zijn belangrijkste biograaf. |
|
13 |
204 |
Reinout de edel here, vrou Ayen soen van Merewout. Tweemaal komt in de Historie vanden vier Heemskinderen het toponiem Merewout voor: hier (in de leestekst verbeterd uit merewout) en in hfdst. 22, waar Adelaert Reinout aanspreekt als edel grave van Merewout. In Renout van Montalbaen en in Reinolt von Montelban komen meer plaatsen voor waar Reinout heer of graaf van Merewout (in de Reinolt: Merewolt) wordt genoemd. Nergens in de tekst wordt verteld dat Reinout Merewout van zijn vader of van Karel krijgt. Ook lezen we nergens dat hij het verovert. Waar het gesitueerd is en hoe het eruitziet, krijgen we evenmin te horen: de Heemskinderen gaan nooit naar Merewout en we horen niet dat iemand er verblijf houdt. De naam komt uitsluitend voor in de bepaling ‘van Merewout’. Volgens Maaike Hogenhout-Mulder (p. 157-164) is het te danken aan tekstbederf dat Reinout op een goed moment in de tekstgeschiedenis heer van Merewout is geworden (merewout < met gewout, ‘met geweld’). De naam Merewout heeft volgens haar betrekking op Mirwart, een dorp in de Belgische Ardennen. Een graafschap is Mirwart nooit geweest; het was een heerlijkheid. Waarschijnlijk is er al in de tiende eeuw een kasteel gebouwd. |
| |
| |
|
De constructie Reinout de edel here, vrou Ayen soen van Merewout is gecompliceerd. Omdat Reinout elders graaf of heer van Merewout wordt genoemd, ligt het voor de hand deze constructie te interpreteren als ‘Reinout, de edele heer van Merewout, de zoon van vrouwe Aye’; van Merewout moet dan worden opgevat als een lang uitgestelde nabepaling bij Reinout de edel here en niet als een nabepaling bij het dichterbij staande vrou Ayen. |
|
13 |
220 |
gulden. Gulden was een benaming voor verschillende middeleeuwse muntsoorten: er waren Rijnse guldens, Florentijnse guldens et cetera. Oorspronkelijk werd er een gouden munt mee aangeduid, later werd de benaming gulden ook gebruikt voor een zilveren munt. De bepaling van goude is dus geen pleonastische toevoeging. Duizend gulden was een aanzienlijk bedrag. |
|
14 |
96 |
felle Fortune ende drayende rat van Aventuren. Fortuna, ook Vrouwe Aventure genoemd, die blindelings een rad draait, treft men in middeleeuwse teksten veelvuldig aan. Zij werd gezien als een instrument van de goddelijke voorzienigheid. Het wisselende lot van de mens kon men met behulp van het beeld van het draaiende rad van Aventure verklaren: de mens, gezeten op dit rad, wordt met het rad rondgedraaid. Wie zich op het laagste punt bevindt, kan door het draaien van het rad hogerop komen; wie zich op het hoogste punt bevindt, kan benedenaan terechtkomen. |
|
14 |
105 |
alst wel blikelic was an Elegast... dattet niet en geschiede. Toespeling op de verstekst Karel ende Elegast (die met een vertaling uitgegeven is in Eykman/Duinhoven 1998). Deze Karelroman vertelt hoe koning Karel van God de merkwaardige opdracht krijgt te gaan stelen. Hij gehoorzaamt en komt in het woud Elegast tegen, iemand die door hem verbannen is en noodgedwongen door middel van stelen in zijn levensonderhoud voorziet. Karel geeft zich uit voor een roofridder. Samen gaan ze die nacht uit stelen bij Eggeric van Eggermonde. Tijdens de inbraak ontdekt Elegast dat Eggeric een complot tegen de koning heeft gesmeed. Nu begrijpt Karel dat God hem die vreemde opdracht heeft gegeven om hem voor een aanslag te behoeden. |
|
De mededeling in de Historie vanden vier Heemskinderen dat Elegast de koning wilde vermoorden, strookt niet met de ons bekende Karel ende Elegast. |
| |
| |
14 |
179 |
Sint Jan. Met Sint Jan kan in principe zowel de evangelist Johannes als Johannes de Doper bedoeld zijn. Volgens de bijbel stond de evangelist Johannes, een van Jezus' leerlingen, samen met Maria en een paar andere vrouwen bij het kruis waaraan Jezus hing. Op afbeeldingen van de kruisiging is hij vaak samen met Maria aan de voet van het kruis te zien. Na Jezus' dood nam hij Maria bij zich in huis (Johannes 19:25-27). Gewoonlijk verwijst Sint Jan niet naar deze Johannes maar naar Johannes de Doper, de in een kameelharen mantel geklede en sober levende wegbereider van Jezus. Hij doopte velen, onder wie Jezus, in de Jordaan en werd later door Herodes Antipas onthoofd (Marcus 1:1-9; 6:14-29). Zijn feestdag is 24 juni, de tijd van de zomerzonnewende. Van oudsher werden op die dag midzomerfeesten gevierd. Volgens een overlevering die uit de Middeleeuwen dateert, kan men op Sint-Jan in de Ardennen Beyaert nog horen hinniken. |
|
14 |
211 |
de duvel Belsebub of een ander. Reinout vreest dat hij de een of andere duivel tegenover zich heeft, die eropuit is hem te kwellen. Duivels waren volgens de middeleeuwers gevallen engelen. Als engelen verkeerden ze ooit in de hemel. Maar omdat ze hoogmoedig werden en tegen God in opstand kwamen, werden ze naar de hel verbannen. Sindsdien proberen ze, onder leiding van o.a. Beëlzebub, de mensen op alle mogelijke manieren schade te berokkenen, hen te misleiden en tot kwaad te verlokken; ze pogen te bewerken dat ook de mensen zich van God afwenden. In de bijbel is sprake van Beëlzebul, de vorst van de demonen; zie bijvoorbeeld Matteüs 12:24. |
|
14 |
213 |
als bedroch. Reinout vraagt zich af of hij misschien van doen heeft met als bedroch, misleiding door de alven (als is door assimilatie uit alfs ontstaan). Deze wezens zijn afkomstig uit het Oudgermaanse bijgeloof. Oorspronkelijk zullen het de geesten van doden zijn geweest. De middeleeuwers zagen alven als kwade geesten, die de mensen met allerlei bedrieglijke beelden kwelden en misleidden. Misschien, zo denkt Reinout, is hij nu het slachtoffer van de bedrieglijke schijn die zij kunnen veroorzaken, van zinsbegoocheling dus. |
|
14 |
233 |
een hoet daer an stont menich teiken van loet. Maeldegijs geeft Reinout een (waarschijnlijk vilten) pelgrimshoed waarop een groot |
| |
| |
|
aantal pelgrimsinsignes bevestigd is. Als bewijs van of herinnering aan een gemaakte bedevaart namen pelgrims graag iets uit het bezochte bedevaartsoord mee. Aanvankelijk waren dat relieken, maar de voorraad relieken was uiteraard niet onuitputtelijk. Vandaar dat men al spoedig namaakrelikwieën meenam, voorwerpen uit de natuur zoals schelpen en palmtakken, door geestelijken geschreven en gezegelde briefjes en later ook vaantjes en insignes. Deze insignes, die veelal gemaakt waren van loodtin en op de kleding konden worden gespeld of genaaid, werden in grote hoeveelheden vervaardigd. In de Nederlanden zijn een paar duizend laatmiddeleeuwse insignes opgegraven, waaronder veel bedevaartsinsignes. Hoewel pelgrimsinsignes oorspronkelijk aan een bezocht heiligdom herinnerden, vormden ze geen bewijs voor de voltooiing van een bedevaart: vermoedelijk waren deze goedkope massaproducten her en der te verkrijgen. Er werd dan ook flink misbruik van gemaakt. Valse pelgrims, die hun medemensen misleidden door zulke insignes op hun kleding te dragen, konden ongestoord bedelend rondtrekken en profiteren van privileges die ‘reizigers in Gods naam’ genoten, zoals gastvrijheid in of bij kerken en kloosters en vrijheid van tol. Maeldegijs en Reinout plegen hier een vorm van bedrog die in de realiteit menigmaal moet zijn toegepast. |
|
14 |
234 |
hosen. Met hosen zijn hier waarschijnlijk wijde laarzen bedoeld. Het woord coussen, dat even verderop in dit hoofdstuk voorkomt, zal dezelfde betekenis hebben: Maeldegijs raadt Reinout daar aan, zijn sporen aan zijn voeten te doen en zijn wijde coussen erover te trekken, opdat niemand ze ziet. De monniken die de schijnpelgrims ontmoeten, dragen blijkbaar hetzelfde type laarzen: deze en hun lange pijen hinderen hen wanneer ze voor Maeldegijs op de loop gaan. |
|
14 |
267 |
Sal ic dan in mijn sonden smoren, so most ic dan ter hellen varen. Voor het redden van de ziel was de biecht, een van de sacramenten, noodzakelijk. Alleen voor gebiechte zonden kon absolutie verkregen worden. Het is dan ook niet vreemd dat de zogenaamd stokoude pelgrim het biechten niet wil uitstellen: hij wil niet het risico lopen in staat van zonde te sterven. |
|
14 |
393 |
penninc. Een penninc was een munt met een bescheiden waarde. De geringe waarde blijkt in hfdst. 17, waar over Beyaert, die door Maeldegijs mager getoverd is, gezegd wordt dat het dier nog geen |
| |
| |
|
twee penning waard lijkt. In hfdst. 29 wordt Reinout een dagloon van vier penning geboden. Hij wil niet meer dan twee penning ontvangen en wordt daarom voor gek versleten. Waarschijnlijk was een dagloon van vier penning net genoeg om van te leven: in een veertiende-eeuws keurboek is sprake van een brood van vier penning (zie MNW, dl. 6, kol. 246). Het woord penninc kan ook een muntstuk in het algemeen aanduiden of geld in het algemeen. Dat laatste is het geval in hfdst. 22, waar Maeldegijs naar dertig pond verwijst met dese penningen. |
|
14 |
433 |
de Farnagutte versloech. De confrontatie tussen Roelant en Fernaguut is uitvoerig beschreven in hfdst. 17 van de Historia Karoli Magni et Rotholandi (zie Aantekeningen hfdst. 11). Tijdens de langdurige oorlog die Karel en zijn mannen in Spanje tegen de Saracenen voeren, verschijnt Ferracutus ten tonele, een oersterke heidense reus uit het geslacht van de bijbelse Goliat. Hij daagt Karels ridders uit tot een tweegevecht. De ene ridder na de andere die een gevecht met hem aandurft, neemt hij moeiteloos onder zijn arm en zet hij gevangen. Met Rotholandus (Roelant) lukt hem dit echter niet: tegen hem moet hij een paar dagen vechten. Met Gods hulp slaagt Rotholandus erin Ferracutus' enige zwakke plek, zijn navel, te treffen. Hiermee is de strijd in het voordeel van de christenen beëindigd. Het verhaal over Roelant en Fernaguut is o.a. terechtgekomen in Jacob van Maerlants Spiegel historiael (vierde partie, boek 1, hfdst. 21-22). |
|
14 |
484 |
Daer is mede tot desen coppe... Witten Donredach. Maeldegijs geeft voor dat in zijn beker materiaal verwerkt is van de schotel die Jezus en zijn leerlingen gebruikten tijdens het Laatste Avondmaal, de pesachmaaltijd op de avond voorafgaand aan de dag van Jezus' kruisiging, Goede Vrijdag (zie bijvoorbeeld Matteüs 26:17-29). Het Laatste Avondmaal vond dus plaats op donderdag, die Witte Donderdag werd genoemd naar de liturgische kleur van deze dag: de priestergewaden waren die dag wit en de boetelingen die dan weer werden opgenomen in de gemeenschap, waren eveneens in het wit gekleed. Wit is een kleur van vreugde en tevens van zuiverheid en onschuld. Het bijbelse Laatste Avondmaal wordt beschouwd als de eerste eucharistieviering: Jezus gaf zijn leerlingen brood en wijn met de woorden dat het zijn lichaam en zijn bloed waren. De wijn is ‘mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden’. |
| |
| |
|
Wie zijn brood doopt in de drank in Maeldegijs' beker, krijgt volgens de tovenaar volledige vergeving van zonden. Het is niet verwonderlijk dat de rooms-katholieke geestelijkheid aanstoot nam aan deze blasfemie en dat heel hfdst. 14 in de gekuiste Heemskinderen-versie werd weggelaten (zie Nawoord, par. 5.1). |
|
Maeldegijs' beker roept herinneringen op aan de legendarische graal. Door Robert de Boron, die eind twaalfde eeuw de Roman de l'Estoire dou Graal schreef, werd de bij het Laatste Avondmaal gebruikte schotel met de graal geïdentificeerd. Jozef van Arimatea zou in deze schotel het bloed van de gekruisigde Christus hebben opgevangen en later zou het heilige voorwerp door Jozefs zwager naar het westen zijn gebracht. In deze versie van de graallegende symboliseert de graal het verlossingswerk van Christus. |
|
14 |
489 |
Maria Magdalena. Maeldegijs herinnert eraan dat Maria Magdalena Jezus' voeten zalfde. In hfdst. 22 wordt Maria Magdalena opnieuw genoemd - ditmaal door Ridsaert, die op het punt staat opgehangen te worden en een gebed uitspreekt waarin hij Maria, de Moeder Gods, smeekt haar Zoon te vragen hem vergeving te schenken voor zijn zonden, ‘also hise vergaf Maria Magdalena in Simeons huys, daer si Ons Heren voeten natmaecte mit haren tranen ende droechdese mit haren hare.’ Hier wordt gerefereerd aan een gebeurtenis die beschreven is in het bijbelboek Lucas (7:36-50). Wanneer Jezus op bezoek is bij een zekere Simon, die hem heeft uitgenodigd voor de maaltijd, komt daar een vrouw die een flesje met geurige olie bij zich heeft. Hoe ze heet, wordt niet vermeld, wel dat ze in de stad bekendstaat als zondares. Ze gaat huilend achter Jezus staan, maakt met haar tranen zijn voeten nat, droogt ze af met haar haar, kust ze en zalft ze met de olie. Jezus, die wel weet dat ze veel gezondigd heeft, vergeeft haar al haar zonden. Een soortgelijk zalvingsverhaal treffen we aan in het Johannes-evangelie (12:1-7). Hier is het Maria, de zuster van Marta en Jezus' vriend Lazarus, die Jezus' voeten met kostbare nardusolie zalft, waarna ze ze met haar haren droogt. De westerse Kerk was de mening toegedaan dat het hier één en dezelfde vrouw betrof, en vereenzelvigde deze vrouw bovendien met Maria uit Magdala (Lucas 8:2), die van bezetenheid genezen was en tot de vrouwen behoorde die Jezus volgden; na zijn verrijzenis verscheen Jezus aan haar. Maria uit Magdala oftewel Maria Magdalena werd dus gezien als een zuster van Lazarus die aanvankelijk een verdorven leven leidde maar haar levenswijze |
| |
| |
|
radicaal veranderde en een trouwe volgelinge van Jezus werd. Zij werd vereerd als een boetelinge wier totale ommekeer de liefde en kracht van Jezus toonde. Volgens een middeleeuwse traditie kwam ze samen met Marta en Lazarus naar Zuid-Frankrijk. Na de vorst van dat gebied te hebben bekeerd trok ze zich terug in een grot om in eenzaamheid boete te doen. Kort voor haar dood ging ze naar Aix-en-Provence, waar ze begraven werd in de Saint-Maximin. In 1279 werden daar haar relieken ontdekt. Maar ook Vézelay beroemde zich erop de relieken van Maria Magdalena te bezitten. Eind negende eeuw zou haar lichaam naar Vézelay zijn overgebracht. De claims van de monniken van Vézelay werden in de elfde eeuw door de pausen erkend. De abdijkerk Sainte-Madeleine werd druk bezocht door pelgrims; Vézelay vormde het vertrekpunt voor pelgrims die langs de Via Viziliacensis of Limosina, over Saint-Léonard-de-Noblat in de Limousin en Périgueux, naar Santiago de Compostela reisden. De Gids voor de pelgrim (zie Aantekeningen hfdst. 11) spoort de pelgrims die langs deze route reizen, ertoe aan ‘allereerst met de vereiste eerbied het zeer eerbiedwaardige lichaam van de gelukzalige Maria Magdalena’ te bezoeken en brengt o.a. het verhaal uit Lucas 7 in herinnering (Van Herwaarden, p. 141-143 ). |
|
14 |
535 |
een vroede vrou de met vreemden vrouwen plach te verkeren. Met een vroede vrou kan een wijze vrouw in het algemeen bedoeld zijn, maar ook een vroedvrouw. Omdat de vrouw over wie Maeldegijs spreekt, placht om te gaan met vreemden vrouwen, waarmee heksen bedoeld zullen zijn, is de kans groot dat we hier aan een vroedvrouw moeten denken. De hulp die vroedvrouwen barende en zwangere vrouwen boden, ging meer dan eens gepaard met adviezen en praktijken die op bijgeloof berustten. Zo gebruikten ze toverspreuken en amuletten om moeder en kind tegen kwaad te beschermen, om een miskraam te voorkomen en de pijn van de barende vrouw over te dragen op een hond of kat. Vaak werden ze verdacht van hekserij. Placenta en navelstreng waren omgeven met bijgeloof dat met hekserij in verband werd gebracht. Heksen, vrouwen die een verbond met de duivel hadden gesloten of op zijn minst geloofden dat gedaan te hebben, plachten heksenzalf te bereiden, waarmee ze zich insmeerden wanneer ze aan een heksensabbat wilden deelnemen. Voor deze zalf, die een hallucinerende werking moet hebben gehad, gebruikten ze kruiden en vet. Het vet heette afkomstig te zijn van kinderen, bij voorkeur van pasgeboren, nog niet |
| |
| |
|
gedoopte baby's. Vroedvrouwen waren de geëigende personen om de heksen aan dit vet te helpen. Vroedvrouwen die tevens heks waren, konden er door de duivel toe worden verleid een pasgeborene te doden en de duivel zo in staat te stellen zich meester te maken van het zieltje van het ongedoopte kind. Ging er bij een geboorte iets mis, dan liep de vroedvrouw het risico ervan verdacht te worden een heks te zijn. |
|
Dat Reinout advies zou hebben gekregen van een vroedvrouw, is minder vreemd dan het lijkt: vroedvrouwen hielpen niet alleen bij bevallingen maar werden ook wel geraadpleegd in andere medische aangelegenheden. |
|
14 |
545 |
dat Onse God in Bethleem geboren was... oetmoedich wesen. Verwijzing naar het kerstverhaal zoals dat in Lucas 2 te vinden is. Jezus, Gods Zoon, werd in Betlehem geboren en in een doek gewikkeld. Het in een doek wikkelen van een pasgeboren baby wees in de werkelijkheid van de eerste eeuw op zichzelf niet op armoede, maar behoorde tot de gebruikelijke babyverzorging. Ook in de Middeleeuwen werden zuigelingen ingebakerd, om te voorkomen dat ze kromme ledematen zouden krijgen en om hen beter te beschermen tegen de kou. In de loop van de Middeleeuwen ontstond het verhaal dat Maria geen windsels voor haar baby had en dat Jozef daarom zijn grove wollen kousen afstond. Dit verhaal dankt zijn oorsprong misschien aan de grofheid van de lappen die al vanaf de Karolingische tijd tot de reliekenschat van Aken behoorden en de windsels van Jezus heetten te zijn. Deze windsels zouden in de vijfde eeuw door de Byzantijnse keizerin verworven zijn van de bisschop van Jeruzalem. Karel de Grote zelf, die diplomatieke banden met het Byzantijnse hof onderhield, kreeg (mogelijk een deel van) de windsels ten geschenke. |
|
Uit de armoedige omstandigheden waarin God de Zoon geboren werd, blijkt zijn nederigheid, zegt Maeldegijs. Daaraan moet de mens een voorbeeld nemen. Maeldegijs' opmerking is typerend voor de middeleeuwse mentaliteit: men was altijd op zoek naar lessen die uit de geschiedenis en uit het geschapene te trekken vielen. Zijn opmerking is echter slechts schijnbaar vroom: het doel ervan is, voor elkaar te krijgen dat Karel ook de dienaren aan wie Beyaert toevertrouwd is, de kans geeft de drank te nuttigen die zogenaamd volledige absolutie schenkt maar de drinker in werkelijkheid in Maeldegijs' macht brengt. |
| |
| |
14 |
586 |
doet ons te gemoet halen crucen ende vanen. De koning draagt de bisschop op, kruisbeelden en banieren te laten halen. Omdat er, naar hij denkt, een wonder gebeurd is, wil hij een processie houden. Hier komt niets van terecht, doordat Reinout er op Beyaert vandoor gaat. De bisschop is een van degenen die achter Beyaert aan gaan. |
|
15 |
59 |
ducaten. Dukaat was oorspronkelijk de benaming voor een gouden munt. Er zijn ook zilveren dukaten geweest, dus van goude is geen pleonastische bepaling. De waarde was niet overal gelijk. De munt werd vanaf 1284 in Venetië geslagen, als concurrent van de Florentijnse goudgulden. Hij ontleent zijn naam aan het opschrift op de zijde waarop de doge is afgebeeld, knielend voor Sint-Marcus: ‘Sit tibi Christe datus quem tu regis iste ducatus’ (‘Aan u, Christus, zij dit hertogdom, waarover u regeert, gegeven’). |
|
15 |
71 |
scepen. De schepenen vormden een rechtscollege, ‘schepenbank’ genoemd, dat zijn ontstaan te danken had aan de hervorming van de Frankische gerechtelijke organisatie door Karel de Grote. De schepenen beoordeelden de zaken die hun werden voorgelegd. Aanvankelijk reikte hun bevoegdheid niet verder dan het voorstellen van het vonnis, later stelden zij het vonnis zelf vast. |
|
Tulpijn wil voorkomen dat de koning zich op Reinouts broers wreekt zonder hun een eerlijk proces te gunnen. |
|
15 |
186 |
Amelise van Olinde. Toespeling op het verhaal over Amijs en Amelis, dat in de Middeleeuwen wijdverbreid was. Er bestaan verschillende versies van. Jacob van Maerlant nam het op in zijn Spiegel historiael (derde partie, boek 8, hfdst. 75-80 en 83). De vrienden Amijs en Amelis, die op dezelfde dag geboren zijn, lijken op elkaar als twee druppels water. Amelis, een voortreffelijk ridder die een functie aan Karels hof vervult, slaapt op een nacht met Karels dochter Belicente. De intrigant Harderic (de Heredreyt uit de Historie vanden vier Heemskinderen) brengt de koning van Amelis' misstap op de hoogte. Amelis krijgt de gelegenheid zijn onschuld te bewijzen in een tweegevecht, dat een godsoordeel zal zijn (zie ook Aantekeningen hfdst. 19). Aangezien hij schuldig is, zou hij het gevecht nooit kunnen winnen. Daarom neemt zijn evenbeeld Amijs zijn plaats in. Amijs, die niet herkend wordt, kan naar eer en geweten zweren dat hij nooit met de dochter van de koning het bed heeft |
| |
| |
|
gedeeld en verslaat Harderic. De koning is ervan overtuigd dat Amelis' onschuld bewezen is en schenkt de overwinnaar zijn dochter. Amijs belooft dat hij met haar zal trouwen. De twee vrienden wisselen weer van plaats en Amelis trouwt met Belicente. |
|
In de Historie vanden vier Heemskinderen wordt Amelis van Olinde genoemd. Het is niet duidelijk naar welke stad of streek dit verwijst. In de oudstbekende versie van het verhaal, die bewaard gebleven is in een Latijnse brief van ca. 1100, is Amelis afkomstig uit Clermont in Auvergne. Ook bij Maerlant komt hij uit Alvaren/Alverne. Is Olinde hiervan een verbastering? Of is het een variant van ellende (het MNW, dl. 2, kol. 616, noemt o.a. de varianten alinde en ollende), in de betekenis ‘een vreemd land’? |
|
Tulpijn herinnert de koning er in de Historie aan dat hij indertijd eedbreuk heeft gepleegd: Amelis is niet opgehangen, hoewel Karel had gezworen dat dit zou gebeuren. In het Oudfranse chanson de geste Ami et Amile (eind twaalfde eeuw) lezen we dat de koning, nadat Hardré hem verteld heeft dat Amile de koningsdochter heeft onteerd, zweert dat hij Amile het hoofd zal laten afslaan, als deze zijn onschuld niet kan bewijzen. Later zweert hij dat degene die het tweegevecht verliest, opgehangen zal worden (zie Dembowski, vs. 751-753, 1385-406). Tulpijns opmerking in de Historie suggereert dat Karel indertijd in woede gezworen heeft dat hij Amelis zou laten ophangen zonder eraan toe te voegen dat dit alleen zou gebeuren indien Amelis zijn onschuld niet zou kunnen bewijzen. In dat geval heeft Karel inderdaad eedbreuk gepleegd - wat begrijpelijk was, aangezien het godsoordeel in Amelis' voordeel was uitgevallen. Tulpijn verwijt de koning dan ook niet zozeer dat hij zich niet altijd aan zijn eed houdt, maar dat hij te haastig is met het zweren van eden. Zoals Karel er niet verstandig aan deed Amelis' dood te zweren, zo heeft hij er ook niet verstandig aan gedaan de dood van de Heemskinderen te zweren. |
|
17 |
121 |
Baertaens. Bretons is een Keltische taal. Vanaf de vijfde eeuw werd deze taal door Britse immigranten in het huidige Bretagne geïntroduceerd. Maeldegijs bereikt met zijn advies wat hij beoogt: Fouken en Dunay begrijpen niets van wat Reinout zegt en worden hierdoor op een dwaalspoor gebracht. |
|
17 |
153 |
Berwijc. Met berwijc (dat op grond van de lezing in de druk van Koelhoff - zie de Verantwoording - verbeterd is uit beuerwijc) zou |
| |
| |
|
Berwick bedoeld kunnen zijn, een voormalig Brits graafschap aan de oostkust van Schotland: met Bartaengen, waar Reinout volgens Maeldegijs geboren is, kan zowel Bretagne als Groot-Brittannië bedoeld zijn. |
|
18 |
25 |
muijl. Muildieren werden niet alleen als lastdier maar ook als rijdier gebruikt. Onder gunstige omstandigheden konden ze een gewicht van wel 160 kg dragen. Verderop in dit hoofdstuk is sprake van mulen van Argoen. Aragon stond bekend als een land dat uitstekende paarden leverde. |
|
18 |
25 |
die stede van Vaucoloen. In de Franse Renaut de Montauban is Valcolor een angstaanjagend dal (zie Thomas, vs. 6634-7, 6856-74; een vertaling van laatstgenoemde passage in Spijker 1990a, p. 174). De auteur van de Historie vanden vier Heemskinderen lijkt zich Vaucoloen eerder als een stad te hebben voorgesteld. Daarop wijst niet zozeer het woord stede, dat behalve ‘stad’ ook ‘plaats’ in brede zin kan betekenen, als wel inden velde voer Vaucoloen en buten Vaucoloen (beide in hfdst. 19). Dat Ridsaert in hfdst. 18 gevankelijk meegevoerd wordt naar Vaucoloen, lijkt in dezelfde richting te wijzen. De gevechten worden dan geleverd in het dal bij deze stad. |
|
18 |
47 |
cronen. De benaming crone werd gebruikt voor allerlei gouden en zilveren munten waarop een koningskroon was afgebeeld. Dat 20.000 kronen een enorm bedrag was, blijkt wel hieruit, dat deze hoeveelheid blijkbaar gelijkstond aan vier paardenlasten goud. Kort hierna zal Reinout Fouken een bedrag van 4000 kronen aanbieden, niet veel minder dan een paardenlast. |
|
18 |
496 |
maect u seyn. Een merkwaardige woordcombinatie. Waarschijnlijk is de betekenis ‘zeg een toverspreuk’. In Reinolt von Montelban (vs. 8728-34) raadt de klerk Maeldegijs aan, Yewijn en de zijnen door middel van zijn toverkunst in slaap te brengen en daarna de bazuin te blazen om Reinouts mannen op te roepen. Deze raad volgt Maeldegijs op. Dit is een logische gang van zaken: Yewijn mag waarschijnlijk niets merken van Maeldegijs' hulpactie. In de Historie vanden vier Heemskinderen zal de klerk Maeldegijs dus adviseren door toverij te bewerken dat Yewijn en diens mannen diep doorslapen, dat ze niet wakker worden. Dat Maeldegijs hiertoe in staat is, blijkt duidelijk in hfdst. 23, waar hij de genoten zo vast in slaap |
| |
| |
|
brengt, dat hij ongestoord hun zwaarden kan wegnemen en hen op een hoop kan leggen. |
|
19 |
12 |
ick mede mijn lijf qualic ontdragen mocht, ... oft mi was lief of leet. Ogier lijkt hier te liegen: er is niet verteld dat hij gewond geraakt is of dat hij zijn zadel heeft moeten achterlaten. In de Historie vanden vier Heemskinderen is echter tegen het eind van hfdst. 18 een episode uit Renout van Montalbaen weggelaten waarin dit wel verteld wordt (zie Reinolt von Montelban, vs. 9102-334). In deze episode steekt Ogier de Dordogne over en daagt hij Reinout uit tot een tweegevecht. Reinout neemt de uitdaging aan. Ogier loopt in dit tweegevecht een ernstige verwonding op. Als Maeldegijs verschijnt, gaat hij ervandoor. Zijn paard Broyforte heeft hij nog, maar zijn zadel is hij kwijt. Het is denkbaar dat de prozabewerker deze episode opzettelijk heeft weggelaten. In dat geval heeft hij verzuimd het begin van hfdst. 19 aan zijn ingreep aan te passen, evenals een weinig opvallende herinnering aan het gevecht in hfdst. 22 (‘Voerwaer,’ seide Reinout, ‘mi waer leet, had icken verslegen als wi vochten in Vaucoloen ende hi over de Dordoene vloech’). Het is echter ook mogelijk dat er aan het handschrift met de verstekst dat hij gebruikte, een blad ontbrak of dat hij van dat handschrift twee bladen tegelijk omsloeg. |
|
19 |
27 |
bastaert. Het woord bastaert, ‘buiten het huwelijk verwekt kind’, is een niet ongebruikelijk scheldwoord. Op Roelant toegepast is het echter pikant. Roelant wordt in de literatuur voorgesteld als neef van Karel de Grote. Dat is ook in de Historie vanden vier Heemskinderen het geval: Karel spreekt Roelant aan met neve. Blijkens hfdst. 15 is hij al sinds zijn jeugd aan Karels hof. Volgens de kroniek van pseudo-Turpijn (zie Aantekeningen hfdst. 11; Klein, p. 59) is hij een zoon van Karels zuster Berta en hertog Milo van Angliers. Er bestond echter al in de elfde eeuw een traditie volgens welke Roelant geboren was uit een incestueuze relatie tussen Karel en diens zuster Gisela. In verschillende teksten worden hierop toespelingen gemaakt, in slechts een paar teksten wordt onomwonden verteld dat Roelant Karels zoon is. |
|
19 |
27 |
des wil ic u doen lochenen in een camp. Ogier daagt Roelant uit tot een gerechtelijk tweegevecht, omdat hij wil bewijzen dat Roelant hem ten onrechte van verraad beschuldigt. Juridische tweegevech- |
| |
| |
|
ten waren oorspronkelijk godsoordelen. Zowel de beschuldiger als de beschuldigde legde een eed af, meestal op relikwieën. De eerste zwoer dat de ander een misdrijf had begaan, de laatste zwoer onschuldig te zijn. Een van beiden pleegde dus meineed. Men was ervan overtuigd dat God de waarheid aan het licht zou brengen: hij zou het gevecht zo laten verlopen dat degene die gelogen had, in de strijd gedood zou worden of tot een bekentenis gedwongen. Bleek de aanklacht terecht, dan werd de beschuldigde de straf opgelegd die bij het gepleegde delict paste. Bleek de aanklacht vals, dan ging deze straf over op hem die de ander beschuldigd had. Hoewel juridische tweegevechten in de dertiende eeuw door de Kerk verboden werden, kwamen ze ook daarna nog voor. |
|
Na Roelant te hebben uitgedaagd biedt Ogier zijn handschoen aan. De handschoen fungeerde in feite als een symbolisch pand: men gaf de ander hiermee de verzekering dat men daadwerkelijk voor de tweekamp zou komen opdagen. Ook borgen hadden de functie ervoor garant te staan dat iemand zich niet aan het gevecht zou onttrekken. Het aanwijzen van borgen had vooral zin als er tussen uitdaging en tweegevecht geruime tijd verstreek. In de Historie vanden vier Heemskinderen is dat niet het geval. Roelant wil de uitdaging aannemen, maar Karel wijst een plaatsvervanger aan, Gontier, die gepresenteerd wordt als zijn kampvechter; het lijkt hier te gaan om een professionele kampvechter. Waarom maakt Karel gebruik van de, in de Middeleeuwen inderdaad bestaande, mogelijkheid een plaatsvervanger aan te wijzen? Is hij er niet van overtuigd dat Roelants beschuldiging terecht is en vreest hij daarom voor het leven van zijn geliefde neef? Dat is mogelijk, maar in elk geval kon de auteur Roelant het tweegevecht niet laten leveren zonder ongeloofwaardig te worden. De lezer weet dat Ogier geen verraad heeft gepleegd, dat hij Maeldegijs niet heeft ontboden, en dat Roelants beschuldiging dus niet terecht is. In een gerechtelijk gevecht zou Roelant daardoor het gevaar lopen gedood te worden. Om intertekstuele redenen was dit uitgesloten: de middeleeuwse lezer wist dat Roelant niet omkwam in een gerechtelijk tweegevecht maar in de slag bij Roncevaux (zie Aantekeningen hfdst. 24). Nadat Dunay en de hertog van Ardan zich borg gesteld hebben voor Ogier, wijst Karel Dunay als kamprechter aan. De taak van de kamprechter was erop toe te zien dat alles volgens de regels verliep; het gevecht maakte immers deel uit van een juridische procedure. Dat de koning als kamprechter een van de borgen kiest, is merkwaar- |
| |
| |
|
dig. Mogelijk is de tekst corrupt: in Reinolt von Montelban (vs. 9539) is niet Dunay maar diens zoon een van de borgen. Dat Gontier na de eedaflegging geen buiging voor het kruis maakt (terwijl Ogier het zal kussen) is een vorm van hoogmoed die we in de literatuur vaker tegenkomen bij de gedoemde verliezer. Overigens maakt Gontier geen onsympathieke indruk. Hij biedt niet zelf aan in het krijt te treden, maar krijgt hiertoe opdracht van de koning. Ook is hij er misschien inderdaad van overtuigd dat Ogier verraad heeft gepleegd. |
|
In hfdst. 28 vindt eveneens een gerechtelijk tweegevecht plaats. Dit keer is Reinouts zoon Aymerijn valselijk van verraad beschuldigd, en wel door de intrigant Gwelloen. In tegenstelling tot Roelant is Gwelloen zich er maar al te goed van bewust dat de beschuldiging vals is. Ook voor Gwelloen treedt een plaatsvervanger op, want ook hem kon de auteur om intertekstuele redenen niet in een tweegevecht laten omkomen. Hij was immers degene die zou bewerkstelligen dat Roelant bij Roncevaux omkwam en werd daarvoor door Karel met de dood gestraft. |
|
19 |
61 |
bi Jhesum van Nazarenen. Nazaret, in Galilea, was de stad waar Jozef en Maria woonden en waar Jezus opgroeide. Zie bijvoorbeeld Lucas 2:39; 4:16 en Matteüs 2:23. |
|
22 |
247 |
Sinte Michiel. De aartsengel Michaël, aanvoerder van de hemelse legerscharen, komt in de bijbel o.a. in het boek Openbaring (hfdst. 12) voor. Hij voert daar met zijn engelen strijd tegen de draak, dat wil zeggen de duivel. De draak en de engelen die diens medestanders zijn, worden de hemel uit gegooid. Al vroeg werd Sint-Michaël vereerd. Behalve als drakendoder stond hij bekend als zielenweger: bij het Laatste Oordeel woog hij goed en kwaad tegen elkaar af. Stierf iemand, dan streed Michaël met de duivel om de ziel van de overledene. De aartsengel begeleidde de ziel naar de hemel. Ook droeg hij daar gebeden naartoe. |
|
22 |
249 |
‘O Here, ic bid u... dat ick niet en sterve desen scandeliken doot.’ In zijn gebed wendt Ridsaert zich tot God de Zoon en tot Maria. God de Zoon heeft de ereplaats die hij bij zijn Vader in de hemel innam, verlaten om mens te worden in de moederschoot van de maagd Maria; hij daalde uit de hemel neer om als mens uit haar geboren te worden. Maria had in de Middeleeuwen de functie van middelares |
| |
| |
|
tussen de mens en haar Zoon. Voor Maria Magdalena zie Aantekeningen hfdst. 14. |
|
22 |
299 |
dat hijs niet doen en soude. Reinout weerhoudt Maeldegijs ervan Ripe te doorsteken. Het is allerminst zijn bedoeling Ripes leven te sparen, maar hij wil dat Ripe op een eerloze wijze aan zijn einde komt. Hij wil hem persoonlijk ophangen. Niet alleen gold ophanging als een zeer onterende doodstraf, ook wil Reinout Ripe ongetwijfeld straffen met de straf die Ripe aan Ridsaert had willen voltrekken. |
|
23 |
48 |
Die coninc dede twe ende twe te gader sitten. De koning laat de genoten twee aan twee aan tafel plaatsnemen en zit zelf alleen. Misschien zit hij aan het hoofd van een lange tafel, misschien ook in het midden aan een van de lange kanten. De plaatsen het dichtst bij de koning waren de meest eervolle. Voor een gast was het een bijzondere eer wanneer de gastheer hem naast zich of dicht bij zich plaats liet nemen. Dat de ter dood veroordeelde Maeldegijs zelf het voorstel doet bij Karel te komen zitten, is dus buitengewoon brutaal. Zijn voorstel is des te ongepaster, omdat hij zich hiermee opwerpt als Karels ‘schotelgenoot’, een woord dat op deze plaats in Reinolt von Montelban wordt gebruikt (vs. 11.527). De twee personen die bij elkaar aan tafel zaten, zullen gezamenlijk bediend zijn en uit dezelfde schotel hebben gegeten en misschien ook uit dezelfde beker hebben gedronken. |
|
24 |
56 |
het cruys anenemen. Kruisvaarders droegen op hun kleding een kruis, dat meestal van zijde was. Het werd gewoonlijk op de rechterschouder bevestigd. Deelnemers aan kruistochten waren milites Christi, ‘soldaten van Christus’. Zij genoten verschillende kerkelijke voorrechten, zoals het verkrijgen van een aflaat. |
|
24 |
116 |
dit waren die mede letten dat die genoten tot Ronsevale bleven. Toespeling op een gevoelige nederlaag die Karel leed na een mislukte veldtocht tegen de Arabieren in Spanje. In het jaar 778 keerde Karel na een vergeefs beleg van Zaragoza met zijn leger vanuit Spanje terug naar Frankrijk. De achterhoede van het Frankische leger werd in de Pyreneeën door bergbewoners overvallen en kwam om. Deze historische gebeurtenis werd later bezongen in een episch gedicht, het Chanson de Roland, dat in verschillende andere talen, |
| |
| |
|
waaronder het Middelnederlands, werd overgebracht en bewerkt. In het Chanson de Roland wordt de nederlaag toegeschreven aan verraad van Ganelon (de Gwelloen uit de Historie vanden vier Heemskinderen). Deze belooft de Saracenen ervoor te zullen zorgen dat Charlemagne (Karel) naar Frankrijk terugkeert en dat zijn meest uitgelezen ridders, Rollant en Olivier, zich in de achterhoede zullen bevinden. Vallen de Saracenen de achterhoede met een overmacht aan en doden ze Rollant, dan is Charlemagne voorgoed van zijn kracht beroofd. Ganelon adviseert Charlemagne terug te keren en de achterhoede onder bevel van Rollant te plaatsen. Zo gebeurt het. Wanneer de achterhoede door de bergpas bij Roncevaux trekt, wordt ze plotseling aangevallen door de Saracenen. Olivier raadt Rollant aan de hoofdmacht te hulp te roepen, maar dat is Rollants eer te na. Er volgt een heroïsche strijd, die eindigt met de ondergang van de hele achterhoede. |
|
De toespeling die in de Historie vanden vier Heemskinderen op deze tragische ondergang wordt gemaakt, lijkt niet te kloppen met de gebeurtenissen die in het Chanson de Roland en andere versies van het verhaal beschreven worden. Volgens de Historie zouden de vier genoemde personen er (later) medeschuldig aan zijn dat de genoten niet in Roncevaux bleven. We moeten dus veronderstellen dat zij zich bij Karel in de hoofdmacht bevonden of in de voorhoede, toen de achterhoede te Roncevaux verslagen werd en dat ze daardoor niet in staat waren Roelant en Olivier hulp te bieden. Daarmee zouden de genoemde raadslieden medeverantwoordelijk zijn voor de dood van Roelant en Olivier. In de oudstbewaarde versie van het Chanson de Roland die we kennen, en die overgeleverd is in een handschrift uit ca. 1100, wordt echter verteld dat de achterhoede gevormd wordt door de 12 pairs (de genoten) en 20.000 anderen (Posthuma, p. 64-65, laisse 67). Ook in andere versies van het verhaal lezen we dat (bijna) alle pairs bij Rollant in de achterhoede waren. Men zou in de Historie dus eerder verwachten te lezen dat de raadsheren bewerkstelligden in plaats van verhinderden dat de genoten in Roncevaux bleven; bleven zou in dat geval ook ‘sneuvelden’ kunnen betekenen. Het is eveneens opmerkelijk dat juist Gwelloen niet genoemd wordt op deze plaats in de Historie: hij is degene die het verraad bekokstooft. |
|
24 |
168 |
Monyoye! Strijdkreet van Karel. De herkomst ervan is onzeker. Een van de mogelijke etymologische verklaringen is te vinden in het |
| |
| |
|
Chanson de Roland (Posthuma, p. 160-161, laisse 183). Daar wordt de strijdkreet in verband gebracht met de naam van Charlemagnes zwaard. Omdat de appel van dit zwaard de punt bevat van de lans waarmee Jezus in de zij gestoken werd toen hij aan het kruis hing (Johannes 19:34), werd het wapen Joyeuse genoemd (een naam die afgeleid is van joie, ‘vreugde’, hier de vreugde van het heil, of van joiel, ‘kostbaar voorwerp’). Ter herinnering hieraan is de strijdkreet van de Fransen Monjoie. |
|
25 |
132 |
dat si dat lant wederminnen. In de volgende twee hoofdstukken wordt eerst verteld dat Akko (Saint-Jean d'Acre) en Tiberias door de ‘Turken’ worden aangevallen en dat dezen van Akko worden verdreven. Dan ontvangen de christenen het bericht dat Jeruzalem in handen van de Turken is gevallen. De christenen slagen erin de stad te heroveren. De beschreven gebeurtenissen doen nog het meest denken aan de historische situatie ten tijde van sultan Saladin. Deze veroverde de ene stad na de andere. In 1187 vielen hem o.a. Akko, Tiberias en Jeruzalem in handen. Akko werd in 1191, tijdens de Derde Kruistocht, door de Engelsen en Fransen heroverd. De Vlaamse graaf Filips van de Elzas stierf tijdens het beleg, ten gevolge van een epidemie. De stad zou tot 1291 in handen van de christenen blijven. De Engelse koning Richard Leeuwenhart heroverde een deel van de kuststrook, maar het lukte hem niet Jeruzalem op Saladin te heroveren. Wel verkreeg hij voor de christenen vrije toegang tot de heilige plaatsen. Later, in 1229, zou de Duitse keizer Frederik ii zich na onderhandelingen met de Egyptische sultan tot keizer van Jeruzalem laten kronen. In 1244 ging Jeruzalem definitief voor het westen verloren. Pelgrims konden de heilige plaatsen echter blijven bezoeken. |
|
25 |
157 |
te Braes, dair Sinte Jorijs leit. Sint-Joris, Georgius de Grote, was een Cappadocische soldaat die rond 300 de marteldood stierf, omdat hij openlijk het christelijke geloof beleed. Bekend is het verhaal dat hij een draak zou hebben gedood. Hij zou velen tot het christendom hebben gebracht. Sint-Joris was de belangrijkste beschermheilige van de kruisridders. Met Sinte Joris Braes of Sinte Joris Arm (‘de (zee)arm van Sint-Joris’) kon in het Middelnederlands zowel het geheel van Zee van Marmara, Dardanellen en Bosporus aangeduid worden als de Bosporus afzonderlijk, en wellicht ook de Dardanellen afzonderlijk. In de Historie vanden vier Heemskinderen lijkt |
| |
| |
|
Braes te verwijzen naar de Bosporus: met Sinte Jorijs kan het in de Middeleeuwen belangrijke klooster Sint-Joris van Mangana te Constantinopel bedoeld zijn, dat keizer Constantijn ix Monomachus in de elfde eeuw stichtte. Na de val van Constantinopel in 1453 werd het verwoest. Minder waarschijnlijk is de mogelijkheid dat Sinte Jorijs een wat onzorgvuldige verwijzing is naar een reliek van Sint-Joris, een arm, die zich tot 1204 in Constantinopel bevond. (Het graf van de heilige bevond zich in Lydda.) Het is overigens de vraag of de prozabewerker zich braes inderdaad voorstelde als een zeearm: we zouden dan eerder de lezing ten braes verwachten dan te braes. Stelde hij zich Braes misschien als een havenstad(je) voor? |
|
De route die Reinout volgt, correspondeert deels met de weg die Godfried van Bouillon tijdens de Eerste Kruistocht (1096-1099) nam: ook Godfried reisde via Hongarije naar de Bosporus. De mededeling dat Reinout vanaf Sinte Jorijs Braes per schip via het lant van Slavonien naar Tripoli reisde, is op het eerste gezicht merkwaardig. Slavonie hoeven we echter niet per se op de Balkan te zoeken: we kunnen het opvatten als ‘het land waar Slaven wonen’. Deelnemers aan de Tweede Kruistocht (1147-1149), tot wie de Vlaamse graaf Diederic van de Elzas behoorde, volgden tot aan de Bosporus dezelfde route als de deelnemers aan de Eerste Kruistocht. Een deel van hen stak de Bosporus over en reisde door het huidige West-Turkije en daarna over zee naar Antiochië, een ander deel voer vanuit Constantinopel door de Zee van Marmara en over de Egeïsche Zee naar Akko, dat ten zuiden van Tripoli ligt. |
|
26 |
64 |
sinen paeus Calistaen. Enerzijds wordt de wereld van Turken en Saracenen voorgesteld als een wereld die verschilt van de westerse, christelijke wereld. Zo vereren de Saracenen de afgoden Mamet, Appollijn en Jupiter en is er sprake van sultans. Anderzijds wordt hun hoogste religieuze leider, net als die van de christenen, ‘paus’ genoemd. De naam van deze Saraceense paus is Calistaen. Een aantal (christelijke) pausen heeft de naam Calixtus gedragen. Twee van hen, Calixtus ii en Calixtus iii, vervulden het pontificaat in de twaalfde eeuw. Wellicht klinkt in de naam van de Saraceense paus de titel kalief door. |
| |
| |
27 |
116 |
Baerlectoe. Barletta is een havenstad in Apulië, ongeveer vijftig kilometer ten noorden van Bari gelegen. Veel kruisvaarders die over zee naar het Heilige Land reisden, gingen scheep in Barletta. |
|
28 |
39 |
Florenberge. Florenberge is Reinouts eigen zwaard geweest. Bij het begiftigen van zijn kinderen, in hfdst. 2.5, heeft Reinout zijn zwaard blijkbaar aan Aymerijn, zijn oudste zoon, gegeven. |
|
30 |
43 |
so wij bescreven vinden so leggense te Napels. De verwijzing naar Napels komt hier min of meer uit de lucht vallen. Bovendien is het niet duidelijk of alleen Reinouts broers in Napels liggen of alle vier de Heemskinderen. Het ligt het meest voor de hand dat het laatste bedoeld is. Het slot van Reinolt von Montelban (vs. 15.375-80) bevat de mysterieuze mededeling dat Reinout mit sinen brudern in die hagedocht (‘grot, spelonk’) ging, en dat men den herren (enkelvoud) in Napels kan zien. De oorsprong van de raadselachtige mededelingen in de Historie vanden vier Heemskinderen en in de Reinolt zullen we moeten zoeken in een Franse traditie over de dood van Reinouts broers, waarvan minstens twee versies hebben bestaan (zie Spijker 1989). Volgens deze traditie werden de drie broers door verstikking om het leven gebracht in een spelonk in of bij Napels en werden ze daar bijgezet in een speciaal voor hen gebouwde kerk. Intrigerend is, dat in een twaalfde-eeuwse biografie van Richard Leeuwenhart (zie Varvaro 2000) vermeld wordt dat deze Engelse koning in de zomer van 1190, toen hij een paar dagen in Napels verbleef, de crypte van de abdij van San Gennaro bezocht om de lichamen van de filios Neimundi (in een andere versie Naimundi gespeld) te gaan zien. Of deze filios Neimundi geïdentificeerd mogen worden als Aymijns zonen, is een vraag waarop wellicht nooit een overtuigend antwoord zal worden gevonden. |
|
|