| |
6
Literatuurverwijzingen
Literaire traditie
Wie zich snel wil oriënteren op het chanson de geste in het algemeen, bijvoorbeeld op genrekenmerken, ontstaanstheorieën en de verschillende gestes, de epische cycli, kan dit uitstekend doen aan de hand van Stuip 1988. Daarnaast kan hij de bijdrage van Lange in het Lexikon des Mittelalters raadplegen. Voor wat de omvangrijker publicaties betreft, zij hier uitsluitend verwezen naar die van De Riquer en Suard. De door Bertrand de Barsur-Aube onderscheiden gestes worden ook besproken in Heintze 1991, p. 525-535. Aan drie chansons de geste die tot de cyclus van de opstandige vazallen behoren, is Calin 1962 gewijd. Een van de door Calin geanalyseerde chansons de geste is Renaut de Montauban. Bender 1967 plaatst de twaalfde-eeuwse chansons de geste, waaronder Renaut de Montauban, tegen de achtergrond van de historische politieke verhoudingen. In De Riquer 1968, p. 251-258 wordt Renaut de Montauban kort besproken en wordt de inhoud van het verhaal samengevat. Een samenvatting wordt eveneens gegeven in Gerritsen/Van Melle 1998, p. 259-268; verder wordt hier ingegaan op de achtergronden van de tekst en op het voortleven ervan in literatuur, theater en beeldende kunst. Diverse aspecten van Renaut de Montauban en de Renaut-traditie worden besproken in Thomas/Verelst/
| |
| |
Piron 1981 en in Quéruel 2000. Naar de zogenoemde traditionele versie werd Renaut de Montauban uitgegeven door Castets en door Thomas. De laatmiddeleeuwse omwerking is uitgegeven in Verelst 1988. Op basis van de editie-Castets vertaalde De Combarieu du Grès samen met Subrenat Renaut de Montauban (niet integraal) in hedendaags Frans. Een overzicht van de handschriften en drukken die we van Renaut de Montauban respectievelijk de Quatre fils Aymon kennen, is te vinden in Spijker 1990a (p. 266-271) en in Weifenbach 1999a (dl. 1, p. 234-276). Geheel aan Quatre fils Aymon-drukken gewijd zijn twee bijdragen in Quéruel 2000 (dl. 2, p. 121-135, 137-147). Voor de verbreiding van de Renaut-stof over Europa zie men Weifenbach 1999a, dl. 1.
Een goed beeld van de Middelnederlandse Karelliteratuur geeft Van den Berg/Besamusca 1992. In elk hoofdstuk hiervan worden de Middelnederlandse Karelromans vanuit een ander perspectief beschouwd. Een beknopt overzicht van dit Middelnederlandse genre bieden Spijker 2001 en Bastert 2004, p. 107-126. In Van den Berg/Besamusca 1994 staat de invloed van de mondelinge overlevering op de Middelnederlandse Karelliteratuur centraal. De handschriften en drukken van Middelnederlandse Karelromans zijn beschreven in Besamusca 1983 en in Kienhorst 1988. Van der Have heeft zich gewaagd aan een schatting van het aantal verzen dat de door Besamusca en Kienhorst opgenomen Karelromans ooit zullen hebben geteld. Een schat aan informatie over de Nederlandse prozaromans bevat Debaene 1951. Aan de verhouding tussen Renout van Montalbaen en de Franse Renaut-traditie zijn Spijker 1990a, 1993 en 1998 gewijd. Fragmenten van Renout van Montalbaen werden uitgegeven door o.a. Diermanse (fragmenten Ar, Ma, Ro en het verloren fragment Pa), Muusses (fragment S, een handvol snippers), Duinhoven (Duinhoven 1973b; fragment H) en Adema (fragment Pa en het grootste deel van de fragmenten Ma). In de editie-Diermanse staan op de linker pagina's de versfragmenten, op de rechter pagina's de corresponderende passages uit de Historie vanden vier Heemskinderen, naar de druk van Seversoen. In de editie-Adema is naast de uitgegeven fragmenten een vertaling daarvan in hedendaags proza opgenomen. Oudere edities worden genoemd door Besamusca en Kienhorst. Foto's van een aantal fragmenten zijn te vinden in Kienhorst 1988, dl. 2, p. 119-124 en (sterk verkleind) in Hogenelst/Van Oostrom 1995, p. 22-24. De kritiek die Jacob van Maerlant op het Heemskinderen-verhaal leverde in de Spiegel historiael, is te vinden in de vierde partie daarvan, boek 1, hfdst. 1 en 29, Over Reinolt von Montelban is meer informatie
te vinden in Beckers 1987, Duijvestijn 1987, 1988, 1989b en 1997, Weifenbach 1999a (dl. 1, p. 61-64), Quéruel 2000 (dl. 2, p. 161-169) en De Schutter/Goossens 2002 (p. 53-64). Pfaff heeft van Reinolt von Montelban een editie bezorgd. In Duijvestijn 1997
| |
| |
komen ook de andere Duitse vers- en prozateksten aan de orde die op de Middelnederlandse Renout-traditie teruggaan. De Historie vanden vier Heemskinderen werd integraal uitgegeven in Overdiep 1931. Voor de Goudse Heemskinderen-druk en de mogelijke drukkers daarvan zie men Kronenberg 1931, Debaene 1951 (p. 67, 71), Hellinga/Hellinga 1966 (dl. 1, p. 85-86), Besamusca 1983 (p. 91-92.), Claassens 1989 (p. 107-109) en Kok 1994 (dl. 2, p. 514-517). In twee recente bijdragen (Pleij e.a. 2004, p. 67-84, 137-155) wordt de vraag naar de identiteit van de opdrachtgever(s) voor deze druk aan de orde gesteld. Een facsimile van het enigbewaarde blad van deze druk is opgenomen in Ten Brink 1897, tussen p. 58 en 59.
| |
Personages
Over verschillende personages die in de Historie vanden vier Heemskinderen optreden, is informatie te vinden in Gerritsen/Van Melle 1998. Hierin worden teksten besproken waarin deze personages voorkomen en wordt hun rol in die teksten en hun voortleven in theater en beeldende kunst belicht. Er zijn bijdragen over Reinout (en zijn broers; p. 259-268), Lodewijc (p. 218-221), Karel (p. 186-196), Roelant (en Olivier; p. 283-291), Tulpijn (p. 335-338), Ogier (p. 237-240), Willem van Oringen (Guillaume d'Orange; p. 155-161) en Maeldegijs (p. 224-227). Wackers (1996) heeft onderzocht door welke factoren het gedrag van de personages in de Historie vanden vier Heemskinderen gestuurd wordt. De relaties tussen de vier broers in de Historie zijn vergelijkbaar met die in Renaut de Montauban. De groep van de vier broers in deze Franse tekst vormt het onderwerp van Thomas/Verelst/Piron 1981, p. 47-72. Hun onderlinge relaties staan eveneens centraal in Quéruel 2000, dl. 1, p. 97-110. Aan het beeld van Lodewijc in de middeleeuwse literatuur wordt aandacht geschonken in Heintze 1991, p. 87-92. Het verradersgeslacht bespreekt Heintze op p. 413-447. Aan dit geslacht is ook een hoofdstuk in Van den Berg/Besamusca 1992 gewijd (p. 54-68); hierin wordt in het bijzonder de rol van Guwelloen en Macharijs besproken. Over het beeld van Karel in de middeleeuwse literatuur is informatie te vinden in Bender 1967, Heintze 1991 (p. 86-254), Van den Berg/Besamusca 1992 (p. 24-40) en Bastert 2004. Karels leeftijd vormt het onderwerp van Spijker 1999. Een editie van de levensbeschrijving van Karel die in een aantal Karel ende Elegast-drukken is opgenomen, is te vinden in Duinhoven 1969, dl. 2, p. 60-61. Over de manier waarop andere personages tegen Karel aan kijken en met hem omgaan, handelen Spijker 1987 en Van den Berg/Besamusca 1992, p. 24-40. Yewijn krijgt aandacht in Spijker 1990a (p. 148-150,
182-189) en 1990b. Over de pairs (de genoten) in verschillende teksten geeft Gautier informatie (dl. 3, p. 184-188). Op een paar tweegevechten tussen Reinout en Roelant gaat Spijker 1985 kort in. Hoe
| |
| |
dikwijls middeleeuwse beeldend kunstenaars en ambachtslieden Roelant en scènes uit de verhalen die met deze held verbonden zijn, hebben afgebeeld, kan men zien in het imposante Lejeune/Stiennon 1971. Op p. 218-224 van dl. 1 wordt aandacht geschonken aan illustraties in Renaut de Montauban-handschriften. Een rijk geïllustreerd boek over Roelant is ook Owen 1973, waarin o.a. het Chanson de Roland wordt naverteld. Door o.a. Posthuma werd de tekst van het Chanson de Roland tezamen met een Nederlandse vertaling uitgegeven. Aan het epische paar Roelant-Olivier zijn o.a. Van Dijk 2000 en Wackers 2005 gewijd. In een studie over Ogier schenkt Togeby op p. 39-43 aandacht aan Ogiers rol in Renaut de Montauban. Zie hiervoor ook Van den Berg/Besamusca 1992, p. 50-51. Voor Aymijn zie men Spijker 1990a, p. 177-181, voor zijn verwantschap met Amerijn en de verwantschap van zijn Franse pendant met Beuves zij verwezen naar dezelfde studie, p. 68-76. De cyclus van Aimeri de Narbonne wordt door De Riquer besproken op p. 122-183, door Suard op p. 87-90 en door Heintze op p. 255-293. Clarisse krijgt aandacht in Spijker 1990a (p. 148-151) en 2000c. Over Maeldegijs en zijn magische krachten is meer te vinden in Thomas/Verelst/Piron 1981 (p. 73-152), Verelst 1995 en Lie 2005. Beyaert vormt het onderwerp van Spijker 2005. Over de Madelgijs is informatie te vinden in Gerritsen/Van Melle 1998 (p. 224-227) en in De Schutter/Goossens 2002. De Madelgijs-fragmenten zijn uitgegeven in Duijvestijn 1989a. De passage waarin Aymijn in het bezit van Beyaert komt, is in deze fragmenten niet bewaard gebleven. We kennen haar o.a. uit een laatmiddeleeuwse vertaling van de Madelgijs, de Duitse Malagis, die uitgegeven is door Haase e.a. (aldaar vs. 22.841-934).
| |
Tekstvorm en tekstpresentatie
Over de samenhang tussen tekstvorm en mondelinge overdracht kan men lezen in Rychner 1955, De Haan 1976, Van den Berg 1983 (hfdst. 6), 1985, 1988 en 1994, Pleij 1988 (hfdst. 4), Spijker 1990a (hfdst. 7; in het bijzonder m.b.t. Renout van Montalbaen en Renaut de Montauban), Van den Berg/Besamusca 1992 (p. 9-23) en 1994, en Künzel 1995. Voor de overgang van handschriftelijk overgeleverde teksten naar gedrukte en van luisteren naar lezen zie men Pleij 1974, 1988 (hfdst. 4) en 1990 (p. 101-157), Resoort 1988 (hfdst. 2), Franssen 1991 en 1998, Van den Berg/Besamusca 1992 (p. 9-23 ) en Pleij e.a. 2004. Over vorm en presentatie van de Historie vanden vier Heemskinderen is informatie te vinden in Albering 1934 en Debaene 1951, p. 72-73, 334-340. Albering is het vooral te doen om de zinsbouw. Hij vergelijkt deze met de zinsbouw van de verstekst. Over de Keulse druk van 1493 handelt Weifenbach 1999b. Details over hergebruik van houtsneden door Seversoen en over hergebruik van Seversoens houtsneden door ande- | |
| |
ren zijn te vinden in Nijhoff/Kronenberg 1923-1971 (dl. 2, nr. 3162, 3168), Vervliet 1979 (p. 162-165) en Wüstefeld 1993 (nr. 39, 86, 156); zie ook Kok 1994, dl. 2, p. 515-516.
| |
De drukker
Leven en werken van Jan Seversoen worden besproken in Kronenberg 1924. Aan zijn ‘ketterse periode’ schenkt ook Kronenberg 1948 aandacht (p. 83-87). Een overzicht van Seversoens uitgaven is te vinden in Nijhoff/Kronenberg 1923-1971, dl. 3, derde stuk, p. 270-273. Een aantal uitgaven wordt besproken in Wüstefeld 1993, nr. 39, 86, 143, 156.
| |
De lezers
Over lezers van prozaromans vindt men informatie in Debaene 1951 (dl. 11, hfdst. 2), Pleij 1974, 1988 en 1990 (p. 101-157), Resoort 1988 (hfdst. 5) en 1989b, Franssen 1991 en Pleij e.a. 2004. Dat het ros Beyaert en de Heemskinderen al vóór 1508 populair waren, blijkt uit Van der Linden 1990 en Stroobants/Spijker 2000. Voor de jeugd als lezers van prozaromans en voor de kritiek die moralisten en geleerden op deze romans hadden, zie men Dela Montagne 1907 en Resoort 1984, 1988 (hfdst. 5) en 1989a,b. Resoort heeft eveneens aandacht geschonken aan de passages die in het enigbewaarde exemplaar van Seversoens Heemskinderen-druk door een lezer gemarkeerd zijn (Resoort 1976-1977 en 1988, p. 131-138).
| |
Overlevering en receptie
Een overzicht van Heemskinderen-drukken die van na 1508 dateren, bieden Besamusca 1983 (p. 93-114) en Spijker 1990a (p. 264-265). Wie geïnteresseerd is in het buitentekstuele leven van het Heemskinderen-verhaal, zij verwezen naar Van der Linden 1990, Gerritsen/Van Melle 1998 (p. 259-268), Quéruel 2000 (dl. 2, p. 149-159), Spijker 2000a (waarin een inventarisatie is opgenomen van allerlei zichtbare herinneringen aan het Heemskinderen-verhaal in Nederland), 2000b en 2005, en Stroobants/Spijker 2000, een rijk geïllustreerd boek, waarin met name wordt stilgestaan bij de ommegangen in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden waarin het ros Beyaert en de Heemskinderen een rol speelden en bij de vele andere wijzen waarop het verhaal zichtbaar voortleeft. Voor de spot die Marnix van Sint-Aldegonde met de ommegangen dreef, zie men de editie van diens Bijenkorf, p. 157, 184-185. Dat Vorsterman voor zijn Historie van Margarieten van Lymborch een paar houtsneden heeft gebruikt die eerder door Seversoen in de Historie vanden vier Heemskinderen waren afgedrukt, wordt vermeld in Nijhoff/Kronenberg 1923-1971, dl. 2, nr. 3168. De verschuiving in prijs en lezersgroepen die in de loop der tijd plaatsvond, komt aan de orde in Debaene
| |
| |
1951 (dl. 11, hfdst. 2 en 3), Resoort 1988 (hfdst. 5) en 1989a,b, en in Franssen 1998. Voor de kritiek van moralisten en geleerden zie men Resoort 1984, 1988 (hfdst. 5) en 1989a. Op de censuur op prozaromans wordt ingegaan in Dela Montagne 1907, Debaene 1951 (dl. 11, hfdst. 3), en Resoort 1984 en 1988 (p. 209-215). Duijvestijn 2001 is toegespitst op de censuur die uitgeoefend is op de Historie vanden vier Heemskinderen. Bewerkingen en navertellingen van het Heemskinderen-verhaal en literaire verwijzingen ernaar worden genoemd in Stroobants/Spijker 2000 (p. 14, 23-25) en in Spijker 2005. De citaten uit Conscience zijn in de gebruikte uitgave van de Geschiedenis mijner jeugd te vinden op resp. p. 36 en 28. Het citaat uit Bilderdijks voorbericht bij zijn Renout-editie staat op p. 114. Voor het Ros Beiaardlied en voor andere Ros Beiaardmuziek zie men Van der Linden 1990, p. 283-296. Door het Ros Beiaardcomité van Dendermonde werd ter gelegenheid van de ommegang in 2000 een cd met het Ros Beiaardlied en andere Ros Beiaardmuziek geproduceerd: Ros Beiaardommegang 28 mei 2000.
|
|