| |
5
Overlevering en receptie
5.1 Latere drukken van de Historie vanden vier Heemskinderen
Jan Seversoen zal er ongetwijfeld alle vertrouwen in hebben gehad dat er een markt was voor de Historie vanden vier Heemskinderen. Maar dat deze prozaroman een echte bestseller zou worden, zal hij niet hebben durven dromen. Toch was dit de realiteit: in de loop der eeuwen werd de Historie keer op keer gedrukt en herdrukt - in de periode van 1490 tot 1900 meer dan dertigmaal. Uit de zestiende eeuw zijn, behalve één exemplaar van Seversoens druk, geen Nederlandstalige Heemskinderen-drukken bewaard gebleven. Ook uit de zeventiende eeuw resteert maar één enkel Heemskinderen-boekje. Het is in 1638 bij Broer Jansz. in Amsterdam van de pers gekomen. Uit de achttiende en negentiende eeuw zijn heel wat meer drukken bewaard gebleven, vaak in verschillende exemplaren. Af en toe komt er een exemplaar van een nog niet bekende druk boven water. Van de achttiende-eeuwse boekjes is een deel in de noordelijke Nederlanden gedrukt, een ander deel in de zuidelijke. Praktisch alle negentiende-eeuwse drukjes waarvan we nog exemplaren bezitten, zijn afkomstig uit het zuiden. Dat er uit de zestiende en zeventiende eeuw geen Heemskinderen-druk uit het gebied beneden de grote rivieren bewaard is gebleven, wil allerminst zeggen dat de Historie daar toen niet gedrukt werd. Verderop in deze paragraaf zal blijken dat de Historie zeker in de zeventiende eeuw in de zuidelijke Nederlanden aan de pers werd toevertrouwd. Uit de opmerking in de Goede manierlijcke seden (Antwerpen, 1546) dat het verhaal van de vier Heemskinderen geen geschikte jeugdliteratuur is (zie par. 4), kunnen we opmaken dat dit verhaal daar in de eerste helft van de zestiende eeuw in elk geval werd gelezen. Dat ligt ook in de lijn der verwachting: het ros Beyaert en zijn berijders waren hier sinds lang populair. Liep Beyaert in het zuiden al niet in de
vijftiende eeuw in processies en
| |
| |
ommegangen mee? In de zestiende eeuw werden deze processies en ommegangen in De Byencorf der H. Roomsche Kercke door Marnix van Sint-Aldegonde gehekeld. In Brabant, Vlaanderen, Artois en Picardië, zo zegt hij, maken Beyaert, met de vier Heemskinderen op zijn rug, ‘en ander van zulke beuzelingen’ er deel van uit. Bij een brouwerij in Leuven was zeker al in 1468 een uithangbord de vier heymskinderen te zien, en op de Steenhouwersvest in Antwerpen vestigden Symon Cock en Gerhardus Nicolaus in 1523-1525, dus omstreeks het jaar waarin Seversoen naar Antwerpen uitweek, een drukkerij in een pand met het uithangbord in die vier heems kinderen. De veronderstelling dat in deze stad, waar belangrijke drukkers woonden, het zo populaire verhaal over de Heemskinderen in de zestiende eeuw niet alleen gelezen maar ook gedrukt werd, lijkt niet te gewaagd. Zelfs zou het niet verwonderlijk zijn als hier betrekkelijk vroeg in de zestiende eeuw een exemplaar van Seversoens Historie vanden vier Heemskinderen terecht was gekomen. Al voor zijn vlucht naar Antwerpen had Seversoen namelijk contact met collega's in deze stad. In een Historie van Margarieten van Lymborch ende van haer broeder Heyndrick die in 1516 te Antwerpen bij Willem Vorsterman van de pers kwam, figureerden houtsneden die Seversoen voor de Historie vanden vier Heemskinderen gebruikt had. Zou Seversoen bij het pakketje houtsneden dat van Leiden naar Antwerpen verhuisde, misschien een exemplaar van zijn Historie hebben gevoegd?
De fraai uitgevoerde Goudse incunabel zal in een beperkte oplage verschenen zijn. We mogen aannemen dat hij bestemd was voor een elitaire koperskring: familieleden van de opdrachtgever en stadsgenoten die net als hij belangrijke ambten bekleedden - lage edelen met een behoorlijk inkomen. Ook de druk van Seversoen zal uitsluitend betaalbaar zijn geweest voor mensen die over enig vermogen beschikten. Na verloop van tijd verschenen er echter uitgaven die binnen het financiële bereik van een groter publiek kwamen. En uiteindelijk werd de Historie vanden vier Heemskinderen als ‘blauwboek’ op de markt gebracht; ‘blauwboekjes’, die hun naam dankten aan het blauwe omslag, waren goedkope, vaak slordige uitgaafjes, die ook voor de minderbedeelden betaalbaar waren. Al vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw voltrok zich een verschuiving in het publiek dat prozaromans zoals de Historie vanden vier Heemskinderen las. In die tijd zullen deze romans nog steeds bij een deel van de gezeten burgers en de middenstand in de smaak gevallen zijn, maar hoe langer hoe meer werden ze de geliefde lectuur van de lagere standen, de eenvoudige handwerkslieden en de plattelandsbevolking. Het werden volksboeken in de ware zin van het woord.
Niet iedereen was gelukkig met de populariteit die de Historie vanden vier Heemskinderen en veel andere prozaromans genoten. Zoals in de der- | |
| |
tiende eeuw de geschiedschrijver Jacob van Maerlant de verhalen die in Karelromans in versvorm werden verteld, als onhistorische verzinsels afdeed, zo waren er in de zestiende eeuw geleerden en ontwikkelden die zich laatdunkend uitlieten over allerlei waardeloze en leugenachtige prozaromans. In de proloog op de Joetsche Oorloghe, ende Destructie van Jerusalem (1552) bijvoorbeeld, een vertaling van een Latijns geschiedkundig werk, worden de Historie vanden vier Heemskinderen en soortgelijke verhalen ydele ende loghenachtighe historien genoemd, die nergens anders toe dienen dan ‘den tijt (die bovenmaten costelijck [“kostbaar”] is) onnuttelijck over te brenghen, ende somtijts oock veel onnutte ghedachten ende quade lusten daer ut te crighen’. Het lezen ervan beschouwde deze geleerde als tijdverspilling. Sommige boeken konden zijns inziens zelfs een kwalijke invloed op de lezer uitoefenen.
Als regelrecht gevaarlijke lectuur werden veel prozaromans beschouwd door de rooms-katholieke geestelijkheid, omdat ze passages bevatten die in strijd waren met de goede zeden of met de leer van de rooms-katholieke Kerk. Het gevaar was des te groter doordat prozaromans op school bij het leesonderwijs werden gebruikt en ook buiten de school door de jeugd werden verslonden. Om de verderfelijke invloed van deze lectuur een halt toe te roepen, werden er in verschillende steden verordeningen uitgevaardigd voor uitgevers, boekhandelaars en schoolmeesters en -juffrouwen. Hierin werd vastgelegd welke boeken verkocht en op school gebruikt mochten worden en welke verboden waren. De Historie vanden vier Heemskinderen kwam op een lijst van verboden boeken terecht, net als bijvoorbeeld Malegijs, Mariken van Nieumeghen en Ulespieghel. Maar deze lijsten van verboden boeken hadden niet het gewenste effect: sommige boeken oefenden blijkbaar een zo sterke aantrekkingskracht uit dat ze gelezen bleven worden - ook door schoolkinderen. Men moest constateren ‘dat het by naer onmogelijck schijnt dese historien uyt de handen geheel te nemen die sy van andere soo dickwils hooren melden’ - over populariteit gesproken! Bovendien zag men in dat juist die geliefde verhalen een uitstekend middel waren om het lezen te stimuleren en erkende men dat de schooljeugd behoefte had aan ontspannende lectuur ‘om het verdriet der scholen te passeren’. Vandaar dat men ertoe overging de teksten te kuisen: ze werden ontdaan van alles wat onbetamelijk was. De bisschop van Antwerpen liet in ordonnanties van 1619 en 1621 bekendmaken welke boeken wel en welke niet toegestaan waren in zijn bisdom - met name op de scholen. Sommige, zoals Mariken van Nieumeghen (waarin de titelheldin meer dan zeven jaar de vriendin van de duivel is), bleven hoe dan ook verboden, niet alleen voor scholieren maar
voor iedereen; andere mochten in een officieel goedgekeurde, gekuiste versie gedrukt en gelezen worden. Tot de laatste categorie behoorde de Historie
| |
| |
vanden vier Heemskinderen. Op 12 februari 1619 was de gecensureerde Heemskinderen-versie goedgekeurd door de Canoninck ende Scholaster Maximiliaen van Eynatten, een door de bisschop aangestelde boekenkeurder. Voortaan waren uitsluitend Heemskinderen-drukken toegestaan die voorzien waren van zijn approbatie, zijn officiële goedkeuring.
De censor had geen halve maatregelen genomen: alles wat indruiste tegen de leer van de rooms-katholieke Kerk en alles wat aanstootgevend was, bande hij uit de tekst. Het behoeft geen betoog dat toverij niet door de beugel kon. Maeldegijs werd dan ook niet langer als tovenaar gepresenteerd maar als een ‘gewoon’ behulpzaam familielid. De passage waarin hij Karel naar Montalbaen ontvoert, verdween uit de tekst. Hoofdstukken waarin zijn toverkunsten een bijzonder grote rol spelen, werden radicaal in hun geheel geschrapt. Zo sneuvelden de hoofdstukken 14, 15 en 17, over respectievelijk de diefstal en herovering van Beyaert, de bevrijding van Reinouts broers door Maeldegijs en de paardenrace. Ook hfdst. 22 en 23, over de gevangenschappen van Ridsaert en Maeldegijs, moesten het ontgelden. Andere elementen die uit de tekst verdwenen, waren bijvoorbeeld de geleerde die in de sterren leest dat de Heemskinderen door Yewijn verraden zijn en Clarisses voorspellende droom over dat verraad.
Door hfdst. 14 te schrappen maakte de censor niet alleen korte metten met een aantal van Maeldegijs' toverkunsten maar ook met het blasfemische element van de beker waarin zogenaamd materiaal verwerkt is van de schotel die Jezus bij het Laatste Avondmaal gebruikte en die daardoor vergeving van de zwaarste zonden zou kunnen bewerkstelligen, en met een paar weinig eerbiedwaardige, want drankzuchtige en omkoopbare monniken. Dat hij deze verhaalelementen niet kon tolereren, is begrijpelijk. Evenmin is het verbazingwekkend dat hij Tulpijn, die samen met de andere genoten de koning voor de gek houdt door Montalbaen met voedsel te beschieten, niet opvoerde als bisschop. Ook is het niet vreemd dat hij hier en daar een streep zette door een vervloeking, door de naam van een heidense god of door een bekrachtiging waarbij Gods naam nodeloos gebruikt werd. Maar hij schrapte ook andere, onschuldig lijkende religieuze elementen zoals de doop van Ridsaert en Adelaert en Tulpijns peetvaderschap, Ayes kerkgang, Karels gewoonte de metten bij te wonen en zijn bedevaart naar Santiago de Compostela, en de godsdienstige rituelen bij de kroning van Lodewijc. Reinout wordt in de gekuiste versie wel kluizenaar, hij vecht tegen de ‘Turken’ in het Heilige Land, bouwt mee aan de Sint-Pieter te Keulen en wordt vermoord, maar er wordt geen stem gehoord die hem beveelt naar het Heilige Land te gaan, de klokken van Keulen beginnen niet vanzelf te luiden wanneer zijn lijk gevonden wordt, er vindt geen processie plaats, de kar met het dode lichaam rijdt niet uit zichzelf naar Dortmund en er wordt niet verteld dat
| |
| |
men daar een kerk voor Reinout bouwt. Kortom, de censor ontdeed het verhaal van veel religieuze elementen. Blijkbaar vond hij deze ongepast in een wereldlijk verhaal, verdacht hij sommige wonderbaarlijke gebeurtenissen ervan geveynsde mirakelen en openbaringen te zijn - hiervan is sprake in een bericht aan de lezer in de gekuiste versie - of achtte hij het raadzaam alles te schrappen wat koren op de molen kon zijn van degenen die eropuit waren misstanden in de rooms-katholieke Kerk aan de kaak te stellen.
Even voorzichtig was hij met lichamelijke intimiteiten in de tekst. Ten gevolge hiervan verdwenen onder andere de weinige kussen die man en vrouw elkaar in de oorspronkelijke gedrukte versie geven en (tweemaal) de expliciete mededeling dat Aye en Aymijn met elkaar naar bed gaan.
Wie de gekuiste versie met de ongekuiste vergelijkt, moet wel tot de conclusie komen dat de censor, met name door het wegwerken van alle toverij, het verhaal beroofd heeft van veel vrolijke, luchtige episoden. Desondanks bood de gecensureerde versie nog steeds een spannend verhaal, waarin een aantal ontroerende scènes en komische passages overeind was gebleven - te denken valt aan het bezoek van de Heemskinderen aan hun moeder, de verdrinking van Beyaert en de ironische opmerkingen van Ogier aan het adres van Roelant. Blijkbaar konden de lezers het verhaal ook in gekuiste vorm waarderen. Waarom zou het anders telkens opnieuw gedrukt zijn, tot ver in de negentiende eeuw? Dat het een goedgekeurde tekst betrof, bleven de drukkers vermelden. Zo lezen we nog op het titelblad van een drukje dat rond het midden van de negentiende eeuw bij I.C. van Paemel in Gent verscheen, dat dit boekje tot vermaek der Jongheyd toegelaten is. Achterin is de oude approbatie uit 1619 opgenomen: ‘In dees Historie van de vier Hems-Kinderen, is niet begrepen [“staat niets”] dat aen de heylige Katholyke Kerk, of aen de goede manieren tegenstrydig is, maer is zeer genoegelyk en bekwaem om van de jongheyd in de scholen geleert te worden.’
De gekuiste versie werd uitsluitend in de rooms-katholieke zuidelijke Nederlanden gedrukt: in Antwerpen, Gent en 's-Hertogenbosch. In de noordelijke Nederlanden, waar het protestantisme gezegevierd had, vond geen censuur plaats en bleef men de ongekuiste versie drukken en lezen. Er is één Utrechtse druk bekend, van circa 1730, de andere Noord-Nederlandse drukken zijn alle afkomstig uit Amsterdam.
| |
5.2 Bewerkingen, navertellingen en literaire verwijzingen
Dat de Historie vanden vier Heemskinderen keer op keer gedrukt werd, zegt veel over de geliefdheid van dit verhaal. Velen lazen het in goedkope blauwboekjes. Menigeen ook leerde de inhoud ervan kennen in het poppentheater.
| |
| |
In de negentiende eeuw werden de marionettenspelen die in steden als Antwerpen, Brussel en Luik vertoond werden, ongekend populair. Op het repertoire stonden verschillende middeleeuwse ridderverhalen, waaronder dat over de Heemskinderen. Hendrik Conscience vertelt in de Geschiedenis mijner jeugd dat hij als kleine jongen (rond 1820) twee jaar lang ‘elken Zondag, en somtijds ook den Donderdag, naar den voornaamsten poesjenellenkelder’ van Antwerpen toog, waar hij voor vier cent op de eerste rang zat. In dat marionettentheater raakte hij zo gefascineerd door de oude verhalen die er gespeeld werden, dat hij in de winkel van de drukker-uitgever Thys op de Vlasmarkt al het geld dat hem door zijn ooms en tantes werd toegestopt, uitgaf aan de blauwboeken waarin die verhalen, zoals dat van de Vier Aymonskinderen, te lezen waren.
Uit het respectabele aantal Heemskinderen-drukken dat het licht heeft gezien, kunnen we afleiden dat veel mensen met het verhaal vertrouwd moeten zijn geweest. Daarop wijzen ook de toespelingen die er in andere literaire teksten op gemaakt werden. Niemand minder dan Vondel zinspeelt erop in zijn gedicht Aen de Beurs van Amsterdam. Bredero doet dit in het lied Van Gierige Gerrit en Modde van Gompen. Bij het beoogde publiek van deze beide zeventiende-eeuwse teksten werd het Heemskinderen-verhaal dus, op zijn minst in essentie, bekend verondersteld.
Zoals gezegd zal de Historie vanden vier Heemskinderen vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw vooral bij kinderen en bij volwassenen uit de lagere standen in de smaak gevallen zijn. De humanisten uit de eerste helft van de zestiende eeuw en de intellectuelen van daarna trokken er de neus voor op. In het gunstigste geval beschouwden de ontwikkelden de Historie als een verhaaltje voor kinderen. Maar iemand als de achttiende-eeuwse Betje Wolff vond de tekst zelfs als kinderlectuur niet geschikt: verhalen uit de bijbelse, klassieke en vaderlandse geschiedenis waren volgens haar heel wat nuttiger. Gelukkig keerde het tij: in de negentiende eeuw raakte de culturele bovenlaag weer volop geïnteresseerd in de verhalende literatuur van de Middeleeuwen. De wetenschappelijke bestudering van deze literatuur kwam van de grond, en de eerste (wetenschappelijke) edities van fragmenten van de verstekst Renout van Montalbaen verschenen; ze werden bezorgd door de romanticus Willem Bilderdijk (1824) en de Duitse geleerde Heinrich Hoffmann von Fallersleben (1837). Ook de prozaroman werd door ontwikkelden niet langer als een vertelsel van nul en generlei waarde afgedaan. In 1851, in een tijd dus waarin er in het zuiden nog volop blauwboekjes gedrukt werden, publiceerde Alberdingk Thijm in zijn Karolingische verhalen een bewerking van de Historie vanden vier Heemskinderen. Net als de middeleeuwse Historie beleefde deze bewerking veel herdrukken. In de twintigste eeuw verscheen er een gemoderniseerde versie van.
| |
| |
Hier bleef het niet bij: het Heemskinderen-verhaal werd ook door veel anderen bewerkt en naverteld. Van de hand van de Vlaming Felix Timmermans verscheen in 1922 een navertelling, waarvan nog in 1994 een tweede druk het licht zag. Eveneens afkomstig uit Vlaanderen is De wonderbare avonturen van de Vier Aymonszonen en hun vermaard Ros Beiaard (1930), van Van Wesemael en Van den Abeele. Deze bewerking biedt een Dendermondse variant van het verhaal, waarvoor de basis een eeuw eerder gelegd was door de stadsarchivaris Prudens Van Duyse: Aymijn bezit een buitenverblijf bij Dendermonde, en Beyaert wordt bij die stad verdronken, daar waar Dender en Schelde samenkomen. Nog vandaag de dag kan elke rechtgeaarde Dendermondenaar deze plaats aanwijzen...
Omdat de twintigste-eeuwse onderwijzers net als hun zestiende- en zeventiende-eeuwse collega's inzagen dat een spannend verhaal als de Historie vanden vier Heemskinderen goede diensten kon bewijzen bij het leesonderwijs, werd het verhaal ook speciaal voor gebruik op school bewerkt, door bijvoorbeeld Deken (1931). Losse episoden zoals de verdrinking van Beyaert werden ook in schoolleesboekjes opgenomen. Na de Tweede Wereldoorlog verschenen er verschillende vrije bewerkingen en navertellingen voor de jeugd. Een daarvan is De vier Heemskinderen, een door Tadema Sporry verzorgde vertaling van een vrije prozabewerking die Auguste Lechner van de Duitse verstekst Reinolt von Montelban maakte. Herzen publiceerde een navertelling van het Heemskinderen-verhaal in de reeks Oud Goud. Een heel ander karakter heeft Red Beyaert!, waarin Stasia Cramer het middeleeuwse verhaal met dat over een twintigste-eeuwse ponyrijdster verweefde. Nog maar een paar jaar geleden verscheen een frisse, creatieve navertelling in eigentijdse taal van Agave Kruijssen in Het ros Beyaart en Reinout van Montalbaan. Ook tot de wereld van het stripverhaal drongen het befaamde paard en zijn berijders door: we komen hen tegen in ten minste twee Suske en Wiske-delen (Het ros Bazhaar en De rebelse Reinaert) en in een Ed en Ad-strip (Het sterrenpaard).
En zoals Vondel en Bredero in hun pennenvruchten op het verhaal zinspeelden, zo deden ook hun twintigste-eeuwse collega's dat: we vinden reminiscenties bij auteurs als Felix Timmermans (Pallieter), Arthur van Schendel (Een zindelijke wereld), Hella Haasse (Het woud der verwachting), Willem Brakman (De opstandeling) en Hugo Claus (Het verdriet van België). Zo duikt het oude verhaal telkens weer op.
| |
| |
| |
5.3 Buitentekstueel voortleven
Hoewel niet alle drukken van de Historie vanden vier Heemskinderen illustraties bevatten, prijkte op het titelblad van veel van deze drukken een houtsnede waarop Beyaert te zien was met op zijn rug de vier Heemskinderen. Maar niet alleen in de prozaromans trof men plaatjes van het geliefde paard en zijn vier berijders aan. Het vijftal werd ook afgebeeld op losse kinder- en volksprenten. Zelfs in eetbare vorm was het verkrijgbaar: als taai- taai- of speculaaspop. Diverse koekplanken waarmee men deze figuren maakte, zijn bewaard gebleven. Bilderdijk vertelt in het voorbericht bij de Renout-editie die hij bezorgd heeft, dat in zijn jeugd zulke poppen van koekdeeg met Sinterklaas aan de kinderen werden gegeven. De ouders, grootouders of kindermeiden vertelden er het bijbehorende verhaal bij, om de kinderen ‘een smaak van den Oud-ridderlijken moed, onverschrokkenheid, en Godsdienstige gelatenheid in te boezemen’. Het Heemskinderen-verhaal diende dus zowel tot vermaak als tot lering. De boodschap die men erin las en de les die men ermee wilde overbrengen, zal gevarieerd hebben. Feestkoeken en -broden werden zeker vanaf de zestiende eeuw versierd met beschilderde pijpaarden plaketten en figuurtjes. Rond nieuwjaar verblijdden peetouders hun doopkinderen met zulk feestgebak. Een rijkversierde koek is te zien op het schilderij De maand januari van Peeter Snyers (1727). Een van de pijpaarden reliëfs op deze koek stelt de Heemskinderen op Beyaert voor. Een schilderij van heel andere aard waarop het vijftal is afgebeeld, is het Interieur van de Buurkerk te Utrecht van Pieter Saenredam (1644). Op dit schilderij zien we een jongen die de vier broers op hun paard zojuist op een pilaar heeft getekend. Het zal duidelijk zijn dat het ros Beyaert niet zonder reden in dit kerkinterieur is afgebeeld. De interpretaties van het tafereeltje lopen uiteen, maar vaststaat dat het symbolische waarde
heeft, dat het een boodschap moet overbrengen.
Met de boekjes, prenten, koeken en schilderijen zijn we binnenshuis gebleven. Ook buitenshuis waren de Heemskinderen echter alom aanwezig. In de paragrafen hiervoor zijn de ommegangen al ter sprake gekomen, waarin het ros Beyaert, met op zijn rug de vier Heemskinderen, vanaf de Middeleeuwen meeliep; in Dendermonde wordt nu nog elk decennium een luisterrijke Rosbeiaardommegang gehouden. Wanneer het flink gesneeuwd had, werden er in de steden soms sneeuwpoppenfestijnen gehouden. Hierbij werden ondere andere ommegangsfiguren gemaakt. Zo ontstonden er ook Heemskinderen van sneeuw, bijvoorbeeld in 1571 in Mechelen en al in 1434 in Atrecht. Het ros Beyaert zou vast niet in de ommegangen terecht zijn gekomen als het de stedelingen niet bekend was geweest uit de verhalen die erover werden verteld. Omgekeerd zullen deze festiviteiten Beyaerts popula- | |
| |
riteit vergroot hebben. Uit het schilderij De kinderspelen van Pieter Bruegel de Oudere kunnen we opmaken dat kinderen al in de zestiende eeuw een Ros Beyaertspel speelden.
Hoe populair het Heemskinderen-verhaal was, blijkt ook hieruit dat sinds de Middeleeuwen veel huizen naar de Heemskinderen of hun paard zijn genoemd. Namen als ‘De vier Heemskinderen’ of ‘Ros Beyaert’ kwamen niet alleen in de zuidelijke Nederlanden en Holland voor maar ook zo noordelijk als in Friesland. In Mechelen zijn minstens vier huizen geweest waarvan de naam naar het Heemskinderen-verhaal verwees, in Middelburg waren het er minimaal vijf! Van sommige huizen resteert slechts de vermelding in een archief, andere hebben de eeuwen getrotseerd en dragen de oude naam nog op de gevel. Aangezien zoveel huisnamen naar het verhaal verwezen, moeten Beyaert en de vier broers op menig uithangbord te zien zijn geweest. In par. 5.1 zijn de borden die in de vijftiende en zestiende eeuw uithingen bij een Leuvense brouwerij en een Antwerpse drukkerij al genoemd. Aan het huis van de drukker Jan Seversz. die Croepel in Amsterdam hing in de zestiende eeuw een soortgelijk uithangbord, evenals bij zijn opvolger Jan Jacobsz. Beiden gebruikten ook een drukkersmerk dat de vier broers op Beyaert voorstelde. Vaak trof men de Heemskinderen in de zestiende en zeventiende eeuw aan op uithangborden van herbergen en kroegen. Een zeventiende-eeuwer schreef dan ook dit rijmpje: ‘De Vier Heemskinderen moesten wis den drank geweldig minnen, / Wijl zij zijn 't Uithangbord bij waarden en waardinnen.’ Zou de keus van de herbergiers en kroegbazen voor juist een afbeelding van de Heemskinderen op hun uithangbord (mede) bepaald kunnen zijn door de episode van de Historie vanden vier Heemskinderen waarin Reinout zich tijdens een bezoek aan zijn moeder bedrinkt? Veel houten uithangborden zijn verloren gegaan: ze zijn weggerot, door brand verwoest of eenvoudig weggegooid. Sommige exemplaren zijn gelukkig in musea terechtgekomen. Bestendiger waren gevelstenen, die de functie van de uithangborden gedeeltelijk overnamen toen men huizen van
steen ging bouwen. In Nederland zijn gevelstenen met een afbeelding van Beyaert en de Heemskinderen te vinden in Alkmaar, Amsterdam, Haarlem en Maastricht. De steen in Maastricht dateert uit de achttiende eeuw, de andere drie werden in de zeventiende eeuw aangebracht. In het pand in Haarlem was in de zestiende eeuw een herberg met de naam Inde vier Heems kinderen gevestigd. De Alkmaarse steen, die nu in een pand op de hoek van het Waagplein ingemetseld is, bevond zich oorspronkelijk in de gevel van een koekenbakkerij aan het Verdronkenoord. Bijzonder is, dat op de grafzerk van de koekenbakker en zijn vrouw in de Grote Kerk van Alkmaar de Heemskinderen eveneens werden afgebeeld. In het Vlaams werd de huisnaam Vier Heemers of Vier Eemers op den duur meer dan eens verbasterd tot Vier Emmers. Zo
| |
| |
ontstonden gevelstenen met vier emmers erop! In Mechelen is er nog een te vinden. Niet alleen op gevelstenen treffen we de Heemskinderen aan. In een gevel aan het Amsterdamse Damrak bijvoorbeeld zijn ze te zien op een tegeltableau, en aan de Gentse Steendam op een fraai bewerkte houten deur; ooit was hier de brouwerij De vier Heemskinderen gevestigd. Ook in de twintigste eeuw werden er nog restaurants en hotels naar de Heemskinderen of Beyaert genoemd en ook op deze gebouwen werden ze dan vaak afgebeeld. Menige straatnaam verwijst eveneens naar het Heemskinderen-verhaal.
Op veel plaatsen in Nederland en België verrezen in de twintigste eeuw standbeelden: van Loppersum tot Namen, van Haarlem tot Dendermonde, van Nootdorp tot Nijmegen - overal werden het ros Beyaert en de vier Heemskinderen in steen, brons en staal vereeuwigd. Daarnaast ontstonden in de afgelopen eeuw talloze andere Heemskinderen-kunstobjecten: lantaarnconsoles, keramieken, mozaïeken, glas-in-loodramen, schilderijen, tekeningen, houtsneden, etsen, penningen, smeedwerk, et cetera. En nog steeds komen er nieuwe kunstobjecten bij, tot op de dag van vandaag blijkt het Heemskinderen-verhaal beeldend kunstenaars te boeien en te inspireren.
Zo goed als alle visuele herinneringen aan het verhaal tonen ons Beyaert met de vier Heemskinderen op zijn rug. Toch zijn ze zeer divers: nu eens zijn de Heemskinderen voorgesteld als fiere, gewapende ridders in maliënkolder of harnas, dan weer als kinderen, en soms noch als ridders noch als kinderen. Hoe valt te verklaren dat de vier broers meer dan eens als jonge kinderen zijn voorgesteld? Dit kan bewerkt zijn door taalkundige factoren. Geleidelijk zal het besef dat kinderen in de benaming Heemskinderen ‘zonen, afstammelingen’ betekent, vervaagd zijn en zal het zijn opgevat als ‘jonge kinderen’. Zo'n verschuiving in interpretatie kon zich des te gemakkelijker voltrekken, wanneer men zich er niet langer van bewust was dat Heems- de tweede naamval van de eigennaam Heim, (H)aymijn was. Volksetymologisch kon Heemskinderen dan uitgelegd worden als ‘kinderen van ons heem’, ‘kinderen uit onze streek, uit ons land’. Dat de benaming Heemskinderen bij velen de gedachte aan jonge kinderen opriep, heeft ertoe bijgedragen dat er scholen naar de Heemskinderen of hun paard werden genoemd en dat een aantal Heemskinderen-beelden bij scholen werd geplaatst.
Tot slot mag niet onvermeld blijven dat het verhaal behalve als tekst en als afbeelding ook als lied voortleeft: nog steeds kent menigeen het Ros Beiaardlied, met als beginregels ‘'t Ros Beyaerd doet zijn ronde / in de stad van Dendermonde’. De melodie ervan wordt tot op de dag van vandaag door carillons gespeeld - en niet alleen in Dendermonde.
Zo handhaaft het Heemskinderen-verhaal zich nu al achthonderd jaar in Vlaanderen en Nederland. In die lange tijdspanne zal elke toehoorder en lezer het op zijn eigen manier geïnterpreteerd en om zijn eigen redenen geap- | |
| |
precieerd hebben. Ieders visie en waardeoordeel zal beïnvloed zijn door de tijd en cultuur waarin hij leefde. Ten tijde van de Nederlandse Opstand tegen Spanje bijvoorbeeld kunnen de Heemskinderen gegolden hebben als een symbool van niet klein te krijgen vrijheidsstrijders. Maar in de eerste plaats zal het verhaal steeds gewaardeerd zijn vanwege zijn intrinsieke kwaliteiten. Het heeft immers veel te bieden: spanning en avontuur, komische elementen, vroomheid, ontroerende passages en boeiende personages, die vaak in conflictsituaties verkeren die van alle tijden zijn. Het wonderbaarlijke, kolossale paard met zijn vier berijders moet van meet af aan sterk tot de verbeelding hebben gesproken en om die reden al vroeg een plaats gekregen hebben in processies en ommegangen. Hun verschijning daarin heeft hen ongetwijfeld nog bekender en geliefder gemaakt. Eenzelfde wisselwerking mogen we veronderstellen tussen hun populariteit en de afbeeldingen op uithangborden en gevelstenen: omdat Beyaert en de Heemskinderen geliefd waren, werden ze vaak afgebeeld, en die overal aanwezige afbeeldingen zorgden er op hun beurt voor dat dit eeuwenoude verhaal niet in de vergetelheid raakte.
|
|