vast en zeker hebben aangesproken. Sommige scènes spelen zich af in de stad. Zo gebruiken Maeldegijs en de Heemskinderen in hfdst. 17 de maaltijd in een herberg in Orléans. In hfdst. 14 komt een episode voor waarin een burger zonder meer positief getekend is: een burger van Parijs helpt de zogenaamd hulpbehoevende Reinout te gaan zitten, geeft hem een aalmoes en biedt hem en Maeldegijs onderdak aan. Deze man wordt in de Historie vanden vier Heemskinderen viermaal aangeduid met de woorden de goede man. Met dit hulpvaardige en vrijgevige personage, dat zijn christenplicht tegenover zijn medemens van harte nakomt, zal menig Hollands stedeling zich graag geïdentificeerd hebben.
Is deze goede man wellicht juist met het oog op het geïntendeerde lezerspubliek van omstreeks 1500 door de prozabewerker in het verhaal gebracht? Nee, blijkens de Reinolt (vs. 4796-4823 ) kwam hij al in de verstekst voor, en ook in de Reinolt wordt hij tweemaal der gute man(n) genoemd. Op andere plaatsen heeft de prozabewerker de tekst misschien wel aangepast voor het eigentijdse stedelijke publiek. Omdat we niet weten hoe de verstekst waarop hij zich baseerde er precies uit zag, moeten we een slag om de arm houden, maar verscheidene elementen uit de Reinolt en de Renout-fragmenten die in de prozatekst ontbreken, zouden door de prozabewerker weggelaten kunnen zijn omdat ze hem niet interessant leken voor het beoogde publiek. Zo vertelt de verstekst van welke werktuigen en wapens gebruikgemaakt werd bij de belegering van Jeruzalem (mangen/magnele, pedrieren, slingren, tribuken, talpen, sogen, catten, steen, quareel), terwijl de Historie in de corresponderende passage simpelweg zegt dat er hevig geschoten werd. De verstekst noemt in een aantal passages meer onderdelen van de wapenrusting dan de Historie en beschrijft uitvoeriger de kleding van de vier boden die naar Aymijn worden gestuurd en de tooi van hun paarden. In hfdst. 23 van de Historie zegt Maeldegijs wel dat hij bij Karel aan tafel wil komen zitten, maar wordt niet vermeld dat hij de ‘schotelgenoot’ van de koning wil zijn (zie Aantekeningen hfdst. 23) en dat Karel juist daarover hoogst verontwaardigd is. Voor het publiek van de Historie was het getweeën delen van een schotel en alles wat daarmee samenhing, waarschijnlijk geen herkenbaar gebruik.
In de oudste twee drukken van de Historie vanden vier Heemskinderen wordt nergens gesuggereerd dat deze prozaroman (ook) voor een jeugdig publiek bestemd was. De jeugd heeft het boek echter al in de eerste helft van de zestiende eeuw gelezen. Dat blijkt uit de Goede manierlijcke seden, hoe de jonghers gaen, staen, eten, drincken, spreken, swijghen, ter tafelen dienen, ende de spijse ontghinnen sullen, een boekje dat in 1546 te Antwerpen werd gedrukt. Het is een voor kinderen geschreven handleiding over goede manieren, geschreven in vraag-en-antwoordvorm. Op de vraag ‘Wat boecken