De historie vanden vier heemskinderen
(2005)–Anoniem Vier Heemskinderen, Vanden– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 117]
| |
Dat XIIII capittel. Ho Reinout zijn ors Volbeiert gestolen was ter wijlen dat hi sliep ende hoe hijt weder creech bi hulpe van zijn oem Maeldegijs.1Reinout, de den bode uutghesent hadde aen coninc Karel, ver-2wonderde waer hi so lange mochte merren ende was seer droe-Ga naar voetnoot23vich dat hij niet weder en keerde, ende meende datten coninc 4Karel had doen vangen of heimelic doen doden, also dat hij gro-5ten rouwe daerom dreef, wringende sijn handen, ende toech zynGa naar voetnoot5 6haer ende wenste de wijl dat hi doot geweest had. Ende als hy denGa naar voetnoot6 7rou aldus was drivende een goede wile, quam hem dye vaec soGa naar voetnoot7 8sterc an dat hi slapen moste. Ende als hi dat gevoelde dat hi hem 9van slapen nyet langer onthouden en mocht, reet hi te Bordele intGa naar voetnoot9 10wout een weinich buten de paden ende trat van Beyaert ende nam 11sijn glavie ende stacse in dye aerde ende banter Beyairt an endeGa naar voetnoot11 12ginc leggen metten hoefde in sinen scilt ende sliep so lange, dat hi 13na seer beclaechde.Ga naar voetnoot13 14Beyaert, de daer gebonden stont an sijn glavie, began honger te 15crigen ende dede so veel metten hoefde dat den breidel ofgincGa naar voetnoot15 16ende ghinc weiden een stuc van dair, want hi tgras seer begeerde. 17Hier en binnen sijn gecomen xii knechten om voeringe te halen,Ga naar voetnoot17 18so si dagelicx plagen te doen. Ende als si int bosch quamen, heb-Ga naar voetnoot1819ben si Beiaert daer alleen sien gaen, ende seiden tot malcander: 20‘Siet hier Beyaert dat goede ors! Laet ons binden onse voederinge 21ende vangen Beyert. Het is waerdich groot goet. Waert sake datGa naar voetnoot21 22wijt gecrigen conden, wi soudent geven den coninc van Vranc-23rijc. Hi sal ons geven scats genoech ende maken ons rijke luden.’ 24Met dese woerden liepen si om tors te vangen ende omghingent | |
[pagina 118]
| |
25met subtijlheit dat sijt ten lesten vingen, des si alle blide waren 26ende leiden ter stont na Parijs. 27Ende binnen Parijs quam niemaer hoe dat Volbeiert gevangen 28was. Ende als si binnen Parijs quamen, liep het volc om Beiaert te 29sien, edel ende onedel, vrouwen ende joncfrouwen, rijc ende 30arm. Op dese selve tijt was coninc Karel opt palays ende sach tot 31een veynster uut, ende bi hem stont Roelant. Ende als coninc Ka-32rel nederwert sach, hoirde hi groot geruft ende sach tvolc lopenGa naar voetnoot32 33in groter menichte bi malcander, seide hi tot Roelant: ‘Neve, gin-34der vechtmen sere. Ic woude dat ic dair waer: ic soudet vreden.’ 35‘So soude ic oec,’ seide Roelant. ‘Laet ons gaen daer ende scei-36dense.’ Mittien gingen si beneden ende als si beneden waren, sach 37hi op ende sach dat die knechten Beiaert brochten. Doe seide de 38coninc tot Roelant: ‘Siet neve, ginder brenghen xii knechten 39Beyaert gevangen! Dat wil ic u geven.’ Doe seide Roelant: ‘Heer 40coninc, gi segt wel.’ Ende seide voert in hem selven: ‘Hi had miGa naar voetnoot40 41liever biden handen, de edel grave Reinout. Hoe waren die knech-42ten so coen dat si vangen dorsten dat ors? Ic woude si daer om 43alle gehangen waren. Ic sal den raet geven dat si daer om noch 44alle sterven sullen of hangen.’ 45Mettien quamen de knechten voerden coninc ende knielden 46voer hem ende seiden: ‘Heer coninc, siet hier Beyaerden. Dien 47geven wi u doer uwe eere.’ Doe seide die coninck: ‘Kinderen, giGa naar voetnoot47 48segt wel.’ Doe vraechde hem de coninc waer si dat ors vingen. 49Doe seiden die knechten: ‘Heer coninc, buten Bordele int wout, 50dair ginct weien.’ Doe vraechde hem de coninc of si Reinout yetGa naar voetnoot50 51sagen. Si seiden: ‘Heer coninc, neen wi, van hem en weten wi 52groot noch cleijn.’ Dair na seide de coninc tot Roelant: ‘Neve,Ga naar voetnoot52 53neemt dat ors, ic ghevet u. Doeter mede wat u ghelieft.’ Ende die 54coninc seide dair hi stont: ‘Nu en mach hem Reinout in geen lant | |
[pagina 119]
| |
55onthouden, ic en doe hem vangen.’ Doe antwoerde Roelant:Ga naar voetnoot55 56‘Heer coninc, gi segt waer.’ Ende Roelant seide voert: ‘Heer co-Ga naar voetnoot5657ninc, doet dat ic u sal raden: beveelt dat ors den knechten te hou-58den, ende of si Beyert verliesen, dat si daer alle om sterven sullen.’ 59Die coninc seide totten knechten: ‘Ic bevele u tors op sulcke con-60dicie als Roelant geseit hevet.’ Die knechten namen dat in hoede 61also alst Roelant woude hebben ende de coninc seide: ‘NeemtGa naar voetnoot61 62wel tors waer ende geeft hem genoech hoys ende coren. Ic seg u 63voirwair, ic en woude niet dat Beyert yet misquaem. Ic verlore mi 64liever dusent pont.’ 65Met dat de coninc dat sprac, quamen twe scoone joncfrouwen 66in die sale, ende waren geboren van Parijs, ende seiden: ‘Segt, 67edele grave Roelant, wanneer suldy Beiaert beriden ende laten 68sien den snellen loep van Volbeiert ende sine grote sprongen?’ 69Doe seide Roelant totter joncfrouwen: ‘Alst u gelieft, scone 70joncfrou, blijft hier een weinich staende: ic sal gaen bidden oerlofGa naar voetnoot70 71anden coninc.’ Mettien keerde hi uuter sale ende ginc totten 72coninc ende seide: ‘Heer coninc, mi bidden joncfrouwen van Pa-73rijs dat ic Beiert beriden soude buten Parijs op de waerde endeGa naar voetnoot73 74laten die edele vrouwen sien sijn snelle loep ende vorde spron-Ga naar voetnoot7475gen.’ Doe seide coninc Karel: ‘Ic gaffen u huden uwen wille mede 76te doen.’ Als Roelant dat hoirde, seide hi: ‘Heer coninc, God 77loens u, so wil ic gaen ter stont ende beriden Beiert buten op die 78wairde daert de vrouwen mogen ansien.’ ‘So doet,’ seide coninc 79Karel, ‘want sal u doecht of eer geschien, het sal u van vrouwen 80comen.’ Roelant ghinc in de sale totten joncfrouwen ende seide: 81‘Huden of en sonnendage sal ic Beiert beriden.’ Doe seiden si tot 82Roelant weder: ‘Wi bidden u op huesheit dat ghi beit tot en son-Ga naar voetnoot8283nendage. Hier en binnen salment vereyschen over al Parijs, alsoGa naar voetnoot83 | |
[pagina 120]
| |
84datter veel comen sullen om Beiert te sien te beriden ende hoe hij 85sinen loep nemen sal ende hoe hem Roelant bedwingen ende 86bestieren.’ 87Hier wil ic nu swigen een weinich ende verhalen van Reinout, 88de dair lach ende sliep. Reinout wert wakende ende vernam wel 89dat hi lange geslapen hadde. Ende ter stont sach hi na Beiert, zijn 90goede ors, dat verloren was. Ende als hi Beiert niet en sach, 91spranc hi op mit een verbolgen herte ende sach al om. Hi sach 92ghelijc een mensche de sijn sinnen verloren heeft, ende als hijt 93nergent en sach, began hi so ongemeten rou te driven dattet niet 94wel te seggen en is. Hi wranc sijn handen dat hem tbloet ter nage-95len uutspranc ende toech sijn haer, seggende in hem selven: ‘O 96felle Fortune ende drayende rat van Aventuren, hoe mogestu miGa naar voetnoot96aant. 97dus swaer ende hert wesen! O doot, waer om spaerstu my? Want 98ongeluckiger man en was nie geboren. Ic sie wel, het is waer dat-99men plach te seggen: als een man één ongeval heeft, tander is hem 100bi. Ick heb Beiaert, mijn goede ors, verloren ende mijn broeders 101zijn gevaen. Ic was mi huden vermetende in groter verwaenheitGa naar voetnoot101 102ende hoverdien dat ic mine broeders den coninc ontnemen soude 103ende hem slaen. Ic sie wel, God en wils niet hengen. Hij hevet denGa naar voetnoot103 104coninc te lief. Men mach den coninc niet scaden mit woerden of 105wercken, alst wel blikelic was an Elegast, die den coninc ver-Ga naar voetnoot105aant.106moerden woude, mer God waerscoude den coninc, dattet niet en 107geschiede.’ Aldus als dit Reinout overdochte ende meer ander 108dingen, verdubbelde sijn rou, seggende: ‘Wat doen mi de sporen 109an myn voeten ende ic Beiert heb verloren?’ ende toech al sijnGa naar voetnoot109 110hernas van sinen live.Ga naar voetnoot110 111Als Reinout aldus stont in sijn clage, quam daer een man uut 112een hagedochte, welcke man hem selven vermaken ende verscep-Ga naar voetnoot112113pen conde bider const van nigromancien, als nu jonc als nu out | |
[pagina 121]
| |
114ende cranc. Ende hi was geheten Maeldegijs. Hi ginc sijn constGa naar voetnoot114 115van nigromancien openbaren bi hulpe van cruit ende stenen de hi 116bi hem had ende secretelic in sijn cleder genayt waren, so dat hijGa naar voetnoot116 117scheen out ende cranc te wesen ende seer mismaect van lichaem, 118zijn bairt op zyn borst ende sinen wijnbrauwen tot over zyn ogen,Ga naar voetnoot118 119dat hi doert thaer sien most, also dat hy out sceen ii hondert jaer. 120Hi huylde ende hoeste seer ende ghinc lenende op zijn stoc, ende 121ginc tot Reynout. 122Als hi bi Reynout quam, gruete hi hem ende seide: ‘God geve u 123goeden dach.’ Reinout gruete hem weder ende seide: ‘Vrient, ic 124meen ic nie goeden dach en had sint ic van mynre moeder gebo-125ren was.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Here, gi en sult niet wanhopen. 126God sal u licht beraden. Als een mensce is in sijn meeste verdriet,Ga naar voetnoot126 127so is hem Gods hulpe naest bi ende helpt een mensce uut sijn ver-128driet.’ Reinout seide: ‘Ic en geloves nyet dat mi yemant soude 129mogen helpen uut dat verdriet daer ic nu in ben. Ic hebbe mijn 130broeders verloren ende coninc Karel houtse in sijn vangenis ende 131wilse doen hangen, daer ic groten rou om heb, ende ic heb verlo-132ren Beiaert, mijn goede ors. Nye en was man van quader aventu-Ga naar voetnoot132133ren dan ic nu bin. Ic wilde mi de doot haelde, so waer ic quijt van-Ga naar voetnoot133134den rou daer ic nu ewelic in stae.’ Maeldegijs, horende dese 135woirden van zijn neve Reinout, hoir de hi wel dat Reinout heel 136mistroestich was ende seide tot hem: ‘Jonchere, en wilt aldus seer 137in wanhopen niet wesen, mer bidt Gode oetmoedelic om gracie 138ende genade. Hi is so ontfermhertich de hem oetmoedelic bid-139dende zijn, hi sal u vrilic van u verdriet verblijden ende uwe broe-Ga naar voetnoot139140ders sparen vander doot. Ic heb in myn leven geweest also verre 141als een pelgrim gaen mach: ic hebbe geweest te Romen ende Sinte 142Jacobs, tot Sinte Gillis in Provensen ende tot Sinte Andries in 143Scotlant ende oec heb ic geweest int lant van Jherusalem, ende | |
[pagina 122]
| |
144nye en quam ic in enich lant daer ic vant soe sconen man als gi 145sijt, bevaen mit so groten rouwe.’ Reinout seide: ‘Myn rouwe deGa naar voetnoot145 146ic te hants int herte heb, is onseggelic. Ic wilde ic doot wair, so 147wair ic ontladen vanden rou.’ Doe seide Maeldegijs tot Reinout: 148‘Here, ic ben een arm man. Hebdi yet dat gi mi moget geven, so 149sal ic u doen in mijn gebede ende alle uwe broeders, dat si deel-Ga naar voetnoot149150achtich mogen wesen al de weldaet die men doet ende de ic doe, 151ende datse God met lieve verlossen wil uut Karels handen.’ Doe 152seide Reinout: ‘Pelgrijm, ic en weet wat geven.’ Doe wert hi 153peinsende op zijn sporen de hi an sijn voeten hadde, dat si van 154goude waren. Hi deedse van zyn voeten ende gafse den pelgrim, 155seggende: ‘Nem, pelgrim, die sporen. Si sijn van finen goude. HetGa naar voetnoot155 156was de eerste ghifte die vrou Aye, mijn moeder, mi gaf - God 157laetse mit eeren leven. Dair verteerdi wel op x pont, ist dat gi de 158sporen wilt houden.’ Do nam Maeldegijs de sporen van Reinout, 159seggende: ‘Heer, God loent u,’ ende stac die sporen in sijn male,Ga naar voetnoot159 160ende sceen seer blide te wesen ende danckede Reinout seer, ende 161seide: ‘Here, ic woude u vriendelijc bidden, had gi enige gifte 162meer, dat ghise mi wout geven, te bet soudi al mijn wercken deel-Ga naar voetnoot162163achtich wesen.’ Doe seide Reinout: ‘Pelgrym, houtstu dijn spot 164met mi? Ic seg u inder waerheit, waert geen scande ende oneer 165datmen een pelgrijm sloege, ic soude di slaen dat di dijn leven 166berouwen soude.’ Doe sprac Maeldegijs, seggende: ‘Seker, here, 167so dadi sonde, want hadden si my al geslagen de ic aelmissenGa naar voetnoot167 168gebeden heb, ick wair over hondert jaer doot, want ic bid in kerc-Ga naar voetnoot168169ken, in closteren, wair ick kan.’ Reinout seide: ‘Pelgrym, ghij segt 170waer.’ Doe seide de pelgrijm: ‘Here, of ic niet en bade ende gaef-Ga naar voetnoot170171men mi niet, waer of soude ic leven?’ Reinout seyde: ‘Gi segt | |
[pagina 123]
| |
172waer, pelgrijm. Ter noot moetmen altijt wel bidden.’ Do seideGa naar voetnoot172 173Maeldegijs: ‘Nu segdi recht, here,’ ende mettien stan MaeldegijsGa naar voetnoot173 174sere ende seide tot Reinout: ‘Edel here, ic bid u doer Gode, hebdiGa naar voetnoot174 175yet meer, dat ghijt mij geven wilt, dat Gode uwe broeders verlos-176sen wil van der doot, ende u verbliden van u verdriet.’ Doe ant-177woerde Reynout, die grave: ‘Ya ic, pelgrim. Neem dien tabbaert 178wel ghevoert, want waer gi coemt, ghi moechter wel x pont op 179verteren. De geve ic u doer Gode ende sijnre Moeder ende SintGa naar voetnoot179aant. 180Jan ende alle Gods heiligen, dat si behouden myn broeders sieleGa naar voetnoot180 181ende datse God bewaer voerden smadeliken doot - want ic ducht 182datse de coninc verdaen heeft - ende God mi geve sulcker gracie 183dat mi coninc Karel niet en doe vangen ende dat ic hem ontvlien 184mach. Want had hi mi in zijnre macht, hi soude mi doen hangen.’ 185Mit dese woerden nam Maeldegijs de tabbert ende wantse te 186samen ende stacse mede in zijn male. Doe seide Maeldegijs weder 187tot Reynout: ‘Here, hebdi yet meer behouden, ic wil wel doer de 188minne van Gode dat ghijt mi gaeft, so woude ic met groter naer-Ga naar voetnoot188189sten Gode voer u ende uwe broeders bidden.’ 190Als Reinout dese woerden vanden pelgrim hoerde, wort hi 191toernich ende verhief zijn swaert, seggende: ‘Du bose pelgrim, 192salstu met mi spot houden? Ic salt di leeren!’ Als de pelgrim dat 193sach, ontspranc hi den slach ende scuttese op sijn stoc. Doe seideGa naar voetnoot193 194Maeldegijs tot Reinout: ‘Slaetstu mi meer, ic seg di, het sel di rou-195wen. Want ic seg u, so help God, ic soude mi weren.’ Als Reinout 196dat hoerde, seide hi: ‘Wat segdi pelgrim, soustu di weren? Ic seg 197di inder wairheit, al waer di so veel als bomen int wout ende ic u 198slaen woude, mi en souder geen ontgaen.’ Doe seide Maeldegijs: 199‘Ic seg u certein, gi weet luttel wie ic ben of wat ic can.’ Van dese 200woirden dye Maeldegijs seide, wert Reynout seer toernich ende 201verhief zijn swaert weder ende sloch na Maeldegijs, de hem hierGa naar voetnoot201 | |
[pagina 124]
| |
202op versach ende ontspranc den slach ende scutse op sinen stoc. 203Doe toende Maeldegijs zyn consten ende veranderde van dye 204ouderdom in een ghedaente van een jongelinc van xx jaren. Als 205Reinout dit sach, verwonderde hi hem seer daer of ende was ver-Ga naar voetnoot205206vaert ende seide in hem selven: ‘Wat ist dat mi nu geschiet? Ic en 207weet niemant so cloec dien ic slaen wil, hi en moet van myn hant 208sterven, al ist dat Fortune mi nu den rugge keert, want mijn broe-209ders zyn gevaen ende ic ducht datse coninc Karel hangen sel. Dair 210toe heb ic Beiert, mijn goede ors, verloren. Aldus comt gaern teen 211verdriet na tander. Ende nu comt voer mi de duvel Belsebub ofGa naar voetnoot211aant. 212een ander, ende soude mi gaerne mede tempteren. Ic sal, wilt 213God, besoecken oft is als bedroch of duvely.’ Mittien woirdeGa naar voetnoot213aant. 214heeft Reinout tswaert verheven ende sloch een so vreseliken slach 215dat Maeldegijs meende doot te bliven, ende mochte met groter 216pijnen qualic ontvlien den swaren slach. Ende met dat Maelde-Ga naar voetnoot216217gijs de slach met pinen ontweec, riep hi lude ende seyde: ‘Wat 218doedi? En kende mi niet, neve Reinout?’ Mit dat Maeldegijs de 219woerden sprac, bleef Reinout staende, seggende: ‘Neen ic. Wie 220sidi? Dat segt mi.’ Do seide hi hem: ‘Ic ben gehieten Maeldegijs.’ 221Als Reinout dat hoerde, so viel hi zijn oem te voet, seggende: 222‘Genade, oem. An u naest God staet al mijn hopen ende leven, 223ende ic bid u minlic mijn broeders nu bistaen ende behulpichGa naar voetnoot223 224wesen. Ic heb Beiert, mijn goede ors, verloren. Des heb ic int herte 225so groten rouwe, want daer op was al mijn toeverlaet.’ Maelde-226gijs seyde: ‘Reinout, doet dat ic u leren sal. Ic sal met mijnre con-227sten Beiert voer u brengen.’ Als Reinout dat hoerde, wert hi een 228deels verblijt, seggende: ‘Oem, wat ghi mi hiet, doe ic gaerne ende 229en laet des niet doer anxt of vrese van der doot.’ Doe nam Mael-230degijs een oude heuc ende gafse Reinout ende seide: ‘Doet deseGa naar voetnoot230 231heuc over u hernas an, dat ment hernas niet en sie.’ De heucke en | |
[pagina 125]
| |
232had nerghens gaten dan daerment hoeft doerstac ende was ter 233aerden lanc. Daer na gaf hem Maeldegijs een hoet daer an stontaant. 234menich teiken van loet, ende dede hem ii oude hosen antrecken.Ga naar voetnoot234aant. 235Als dat Maeldegijs gedaen had, toech hi een ander heucke an 236ende een hoet op zyn hoeft, ende baerde sijn conste van nigro-Ga naar voetnoot236237mancien ende veranderde Reinout in een ghedaente als een man 238van c jaer ende seer cranc ende seer mismaect van lichaem, sijn 239baert grau ende lanc ende sijn wijnbraeuwen over sijn ogen. 240Dit gedaen wesende, sette hi hem te wege om te gaen. Ende wie 241hem luden te moet quamen, sagen Maeldegijs ende Reinout na, 242om dat hem luden dochte dat si nie so arme mismaecte pelgrims 243ghesien en hadden, ende selve dochte elcken mensche diese mit 244ogen sach, dat seer vremde was. Ende wanneer dat si uuter luden 245gesichte waren, warent vrome, stoute jongelingen ende coeneGa naar voetnoot245 246ridders. 247In desen schine ginghen si so lange dat si quamen tenden twout 248te Bordele. Doe sagen si al om ende maercten an deen side vanden 249wege een schone hagedorn ende dander syde een boem, soe als 250ons de historie seit, ende si gingen sitten onder de hagedorn. Niet 251lanc en hadden si gheseten, Maeldegijs versach vier moniken de 252ridende quamen op pairden. Doe seide Maeldegijs tot Reinout: 253‘Blift gi hier ende verwachtet mi. Ic sal den moniken te moet gaen 254de ginder comen riden, want ic soude gaern biechten.’ Als Rei-255nout dat hoirde, seide hi: ‘Oem, so doet, ic hope het ons te betGa naar voetnoot255 256gaen sel.’ Hier mede scheide Maeldegijs van Reinout ende ginc de 257moniken tegen. Ende als hier bi quam, dede hi reverencie ende 258gruetese, seggende: ‘God geve u goeden dach.’ De moniken sei-259den: ‘Pelgrim, God loens u.’ Voert seiden de moniken: ‘O oude 260pelgrym, wat hebdi menich mensch verleeft.’ Doe seide Maelde-261gijs weder: ‘Ic bidde Gode dat hi mij leven laet so lange dat mi 262niemant aelmissen en geve ende dat ic ontbonden waer van | |
[pagina 126]
| |
263minen sonden. Ic bid u, heer, dat gi mijn biecht horen wilt.’ Doe 264seide daer een monic: ‘Pelgrym, gi sult gaen tot een prochipaep,Ga naar voetnoot264 265want wi hebben haest ende en mogen niet toeven.’ Doe seide 266Maeldegijs weder: ‘Here, gi siet wel dat ic een arm cranc mensche 267ben. Sal ic dan in mijn sonden smoren, so most ic dan ter hellenGa naar voetnoot267aant. 268varen ende ewelic verloren bliven. Mer ic hope dattet so niet 269wesen en sal. Ic moet u dagen mijn misval: ic hadde bi mi verga-Ga naar voetnoot269270dert mit bidden xx pont, ende doe ic in dit bosch quam, so quam 271mi te gemoet Reinout ende benam mi dat gelt ende sloech mi so 272sere dat ic waende doot te bliven. Mer ic behielt iiii bisanten van 273goude. De had ic so heimelic genayt dat hise niet vinden en 274conde, anders waer icse mede quite. Nimmermeer en mach ic 275hem prisen. Ende ic en weet niet wat doen. Mer ic bid, heer, hoer 276myn biechte. Ic sal u de iiii bisanten geven.’ Doe vraechde Mael-277degijs den monic of hi ergent wist dair enich edel volc versamet 278was. Doe seide een monic: ‘En sonnendage sal tot Parijs groot 279volc wesen, beide van edel ende onedel.’ Doe seide een monic tot 280die ander in Latyn: ‘Laet ons hem sijn biecht horen ende nemen 281die iiii bisanten, want si sullen goet wesen om in de wijn te ver-Ga naar voetnoot281282drineken.’ Dit dochte den anderen monike goet. Doe seide een 283monic: ‘Coemt voert, pelgrijm, ic sel u biecht horen.’ Mer Mael-284degijs vraechde den moniken eer ende seide: ‘Ic bid u, gi heren,Ga naar voetnoot284 285hebdi yet gehoirt watter te doen sal wesen, dat gi mi segt de 286rechte wairheit daer of.’ Doe antwoerden die moniken dat sijt 287gaern daden. ‘Ic selt u seggen,’ seide daer een monic. ‘En sonnen-288dage de naest comende is, sal die grave Roelant Beiert berijden 289buten Parijs opt velt om die joncfrouwen te laten sien sijn grote 290sprongen.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Macht wair wesen? Is Beiert 291daer?’ ‘Yaet,’ seide de monic, ‘ende coninc Karel heeft Roelant 292Beyert gegeven. Ende als Roelant Beiert bereden heeft, so wil hi | |
[pagina 127]
| |
293justicie doen, hanghen sijn neven te Montefaucoen an de galghe.’ 294Als Maeldegijs dat hoerde, seide hi soetelic: ‘Ic segge u inder 295wairheit, en zijn si noch niet gehangen, soe mochten si wel met-296ten live ontgaen.’ Doe seider een monic: ‘Si leven noch, mer si leg-297gen in groot verdriet, ende hi wil oec justici dair over doen ende 298wreken sijns soens doot. Ende ons is bevolen dat wi Reinout, 299sinen neve, inden ban doen sullen of verbieden dat hem niemantGa naar voetnoot299 300en herberge of vercope eten of drincken. Ende waert datter 301iemant so coen wair diet dede, wi souden hem mede inden ban 302doen.’ Als Maeldegijs den moniken dat hoerde seggen, wert hi 303met toerne bevaen ende dacht in hem selven dat hijse doden 304soude. Maeldegijs seyde met een beveynst hert: ‘Ic bid u, gi heren, 305dat gi wilt vallen op u knyen ende bidden voer mi dat mi mijn 306biecht salich moet wesen ende volcomelijc uutspreken sonder yetGa naar voetnoot306 307te vergeten ende ten eynde toe in mijn penitencie te volherden, op 308dat gi mede der goeder wercken die ic doe ende gedaen heb mede 309deelachtich moecht wesen.’ Als de moniken Maeldegijs dat hoer-310den seggen, traden si van haer paerden ende vilen over haer 311knien, biddende Gode dat hi den pelgrijm verlende volherdicheit 312in sijn opset ende goede wercken ende vergeven sine sonden, daer 313hi lange in geweest had. Hier en tusschen toechde Maeldegijs sine 314const, so dat hi was starc ende vroem in der luden gesicht, endeGa naar voetnoot314 315nam een stoc die daer lach met yser beslagen ende sloech een 316monic mitten stoc dat hi voir hem doot viel. Ende als de ander 317moniken dat sagen, waren si seer vervaert, ende meenden hem 318tontlopen, mer haer cleder waren lanc ende si hadden hosen an, 319so dat si niet seer lopen en mochten. Ende Maeldegijs volchdeseGa naar voetnoot319 320na ende sloechse doot. 321Als dat Reinout had versien, seide hi: ‘Oem, wat hebdi gedaen! 322Gi hebt alle dese moniken gedoot, die u penitenci setten souden!Ga naar voetnoot322 323Mi duncket gi wiltet al verslaen dat u te moete coemt.’ Do seide | |
[pagina 128]
| |
324Maeldegijs: ‘Reinout neve, ic en mocht die penitencie niet doen 325die si mi setten; si was mi alte swaer. Dair om sloech icse.’ Rei-326nout seide weder: ‘Oem, soude icse slaen ende doden de mi peni-327tencie setten de te swair was, ic hadder in een cloester van deser 328oerden over hondert gedoot.’ ‘Reinout neve,’ seide Maeldegijs, 329‘laet de woerden varen ende coemt hier. Laet ons dese moniken 330uutdoen al dat si anhebben ende bindent op de paerden ende 331brengense die cleder ende paerden.’ Reinout was toernich in hem 332selven dat de moniken doot waren ende seide: ‘Oem, ghij moetet 333selve doen, want ic en wil daer niet toe doen.’ Als Maeldegijs dat 334verstont, toech hi den moniken cleeder ende coussen uut, bantseGa naar voetnoot334 335te hope ende leydse op de paerden, ende de moniken werp hi 336inden wech. 337Dit aldus gedaen wesende, gingen si ten cloester dat buten 338Parijs stont vander selver oerden. Ende als si voirt cloester 339quamen, vraechde Maeldegijs naden abt, de hem ter stont van-340den poertier gehaelt wort. Ende als Maeldegijs den abt sach, dede 341hi hem reverenci ende seide: ‘Heer abt, u doet grueten Reynout 342de grave, ende sent u dese paerden ende cleder, dat ghi hem in u 343gebede doen sult ende bidden voer hem ende sijn broeders, dat-Ga naar voetnoot343344se God ter soenen laet comen.’ Doe vragede den abt Maeldegijs 345waen Reinout de paerden comen ende de cappen. Doe seideGa naar voetnoot345 346Maeldegijs: ‘Hi heeft iiii moniken verslagen hier int wout van 347Bordele. Ende hi dwanc ons daer toe dat wijse herwert u brengen 348moesten ende u geven dese cleder ende paerden.’ Ende eer Mael-349degijs sijn woirden volseide, seide Reinout stillekens, dat Mael-350degijs hoirde mer de abt en hoerdes niet: ‘Gi hebtse selve ghesla-351gen.’ Doe stac Maeldegijs Reinout mitten elleboge. Doe verstont 352Reinout wel dattet Maeldeghijs om tbeste dede. Nochtans doch-Ga naar voetnoot352353tet Reinout vreemde dat zyn oem dese woirden sprac. Doe seide 354weder de abt tot Maeldegijs: ‘Vrient, heeftse Reinout versleghen, | |
[pagina 129]
| |
355dus vermaledide hem God. Si sliepen hier te nacht alle vier. Wat is 356mi gesciet? Ic en wil dese gifte van Reinout niet ontfanghen. Hij is 357hier int lant te banne gedaen, so datmen hem eten noch drincken 358vercopen moet, ende in onse kercke salmen oec verwaten ende teGa naar voetnoot358 359ban doen.’ Doe seide Maeldegijs totten abt: ‘Wildi de giften niet 360ontfangen, so willen wij tot Reynout wedervaren ende seggent 361hem. So weet ic wel te voren, seggen wijt hem, dat hi comen sal 362ende verbernen u cloester ende slaen u ende alle u moniken doot 363ende laten niemant te live ende verdervent tot in die gronde.’ Als 364dat die abt hoerde, wert hi vervaert ende seide tot Maeldegijs: 365‘Vrient, ick ben anders beraden. Ic bid u dat gi Reinout, de edelGa naar voetnoot365 366grave, over mi niet en claecht, want sijn ghiften wil ick gaerne 367ontfangen ende ons en staet zijn ghiften niet te laten, ende willenGa naar voetnoot367 368voer hem ende sijn broeders bidden. Ende wes goede wercken datGa naar voetnoot368 369wi doen in missen of getiden, dat hise ende sine broeders deelach-370tich mogen wesen.’ Doe antwoerde Maeldegijs: ‘Heer abt, ic seg 371u inder waerheit, op dusdanige voerwaerden als gi ons beloeft so 372laten wij hier de paerden ende dat goet dat wij hier brengen.’ 373Aldus sceide Maeldegijs ende Reinout uuten cloester ende namen 374haren vaert met haesten na Parijs. 375Ende als de heren in Parijs quamen, wast sonnendach ende den 376tijt dat Roelant Beiaert beriden soude op de wairde buten Parijs, 377alst voerseit was. Als den dienst inder kercken gedaen was, gin-Ga naar voetnoot377378gen de heren eten. Mittien quam Maeldegijs ende Reynout voirGa naar voetnoot378 379de brugge tot Parijs. Ende mittien saghen si al om ende sagen een 380schuere open staen daer veel stroes in was, ende daer nam Mael-Ga naar voetnoot380381degijs een arm vol van dat stroe ende droecht te Parijs op de 382brugge ende ginc daer op sitten ende seide tot Reinout: ‘O lieve 383geselle, hoe suldi op dit stroe comen? Ic weet wel dat u lange 384staen seer pijnlic is, want gi vorde gegaen hebt. Aldus suldi u sel-Ga naar voetnoot384 | |
[pagina 130]
| |
385ven seer wee doen eer gi te sitten coemt; ic bevoelt an mi selven 386wel.’ Hier en binnen is een man bi hem luden gecomen de uuter 387kercken quam. Maeldegijs riep tot hem ende seyde: ‘Ic bid u, lieve 388vrient, dat gi doch myn geselle helpen wilt dat hi te sitten coemt 389op dat stroe, op dat myn ghesel hem ymmers geen wee en doe,Ga naar voetnoot389 390want ic en mach hem niet helpen.’ Als de goede man dat hoirde 391van Maeldegijs, dede hijt gaern ende halp Reinout te sitten, dien 392hem docht die armste mensce de hi ye zijn leven gesien had, ende 393gaf Reinout een penninc. Hem docht hy en mochts nergent betGa naar voetnoot393aant. 394besteden. Ende als Reinout den penninc had, leide hijen Mael-395degijs in de hant, ende de stacken in sijn tassche. Doe seide de 396goede man tot Maeldegijs: ‘Vrient, begeerdi herberge, dat segtGa naar voetnoot396 397mi.’ ‘Ya wi, here,’ seide Maeldegijs, ‘dat u God loen, here. Waer 398staet u huys?’ Doe seide de goede man: ‘Ginder onder ghenen 399boem, daer suldi een waerdinne vinden die u minlic onfangenGa naar voetnoot399 400sal.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Here, dat loen u God der doecht de gi 401ons biet, wi willen weder gaern voir u bidden.’ Aldus sceide deGa naar voetnoot401 402goede man vanden pelgrijms. 403Binnen deser tijt was de maeltijt te hove gedaen ende de herenGa naar voetnoot403 404begonden te gaen uutwert, daer Roelant met Beyert riden soude.Ga naar voetnoot404 405Maeldegijs, sittende op de brugge mit Reinout, had met hem ghe-406brocht een cop van goude, ende settese tusscen hem ende Rei-Ga naar voetnoot406407nout. De cop was uutermaten goet: dair stont an menich costelicGa naar voetnoot407 408steen, de tegen tsonneschijn scone radien of schijnselen gaven.Ga naar voetnoot408 409De cop was oec so groot datmens niet veel so groot gesien en had. 410Ende in desen cop maecte Maeldegijs hem ende zijn geselle dat siGa naar voetnoot410 411daer uut sopten ende goot in den cop den besten wijn diemen vin-412den conde, want Maeldegijs had den wijn met cruden ende woer-Ga naar voetnoot412 | |
[pagina 131]
| |
413den selve ghemaect. Ende den wijn was van sulcker crachte, wien 414dranc, de moeste Maeldegijs onderdanich wesen ende tot sinen 415dienste staen. Doe gaf Maeldegijs Reinout weder zijn sporen van 416goude. Daer na sprac Maeldegijs: ‘Neve, doet die sporen weder 417an uwe voeten.’ Doe seide Reinout weder: ‘Wat sal ic met die spo-418ren doen, want ic Beyert quijt ben?’ Doe seide Maeldegijs weder: 419‘Reynout neve, doetse an u voeten, ten sal u niet quaet wesen. 420Ende trecter uwe wide coussen over. Ic sel met mijnre consten 421Beiert voir u brengen. Ende alsmen u daer op helpt, suldi twewerf 422an dander side ofvallen. Mer de derde reyse als si u opsetten,Ga naar voetnoot422 423suldi u vast houden.’ 424Met dat Maeldegijs dese woerden seide, quamen de heren van-425den hove, ende voer de heren ginc een grote scare van poertersGa naar voetnoot425 426ende noch twe ander scaren daer na van lantluden of bueren. Als 427de gheleden waren, quammer een scare van vrouwen. Daer na 428quamen die ridders, heerlijc opgheseten op orssen die goet wa-429ren. Doe stonden daer joncfrouwen op de brug bi Maeldegijs en-430de Reinout, diet volc sagen voerbi hem gaen, edel ende onedel. 431Doe seide daer een jonefrou: ‘Segt mi, gespele, welc dunct u dieGa naar voetnoot431 432scoenste man die huyden over dese brug geleden is ende dier noch 433over liden sal?’ Doe seide die ander: ‘Het is Roelant, de Farnagut-Ga naar voetnoot433aant.434te versloech.’ Doe seide de ander jonefrou: ‘Het is Olivier.’ ‘Neen,’ 435seide een ander, ‘het is die hertoge van Bamere.’ Dese woerdenGa naar voetnoot435 436gedaen wesende vander joncfrouwen ende hoe si den scoonsten 437man versien hadden, so stonter een scoon joncfrou diet gehoert 438hadde, ende als alle de joncfrouwen uutgeseit hadden ende elc 439ridder gepresen na haer goet duncken in doechden ende sonder-Ga naar voetnoot439440linge in scoonheit, vromicheit ende best geformt van lichaem, so 441seide die joncfrou: ‘Ic seg u inder waerheit, noch weet ic een 442scoonre man dan ghy onder u allen noch enich genoemt hebt.’ | |
[pagina 132]
| |
443Doe begonsten die ander joncfrouwen haer te vraghen wie die 444ridder waer. Doe seide die joncfrou weder: ‘En kendijs niet? Het 445is een ridder genoemt Reinout, ende en mach hier int lant nu niet 446comen. Mochte die coene ridder hier int lant comen, hi waer de 447scoenste man die van dage over de brugghe ginc of gaen sal.’ Doe 448seiden de ander joncfrouwen: ‘Het is wair. Hi is die scoonste van 449hude, van haer ende van maecsel van lichaem.’ Dese woerden 450hoerde Reinout dair hi sat vander joncfrouwen ende wert lachen-451de. Maeldegijs sach dat Reinout loech, stiet hi hem met een elle-452boghe, seggende: ‘Reinout, wat gi doet, en lacht nyet.’ Doe seide 453Reinout: ‘Lieve oem, ic hebt vergeten, ende die joncfrouwen van 454Parijs dedent mi.’ 455Onder dese woerden waren dye heren voerbi Maeldegijs ende 456Reinout over de brugge geleden. Ende coninc Karel begonste bi 457de brugge te comen, ende Roelant ghinc besiden hem. Ende Bey-458aert worde voer hem geleit, ende die xii knechten diet bevolenGa naar voetnoot458 459was, haddent elc an een tou. Ende als coninc Karel bij de brugge 460quam, wert hi Maeldegijs ende Reinout siende ende tusschen 461hem beiden hadden si een grote gouden cop. Doe seide Karel tot 462Roelant: ‘Siet doch, neve Roelant, tusschen geen ii pelgrijmsGa naar voetnoot462 463staet een gouden cop. Mi dunct ick en liet sulcken cop niet maken 464om v hondert pont.’ Roelant seide: ‘Gi segt waer.’ ‘Neve Roe-465lant,’ seide de coninc, ‘laet ons vragen den pelgryms waen hem 466die cop coemt, die groot ende costelic gemaect is van goude ende 467gesteenten.’ Doe reden coninc Karel ende Roelant totten pelgrims. 468Ende Beyert woert voir hem geleit, ende Beiert roec an de pelgrim 469ende bekende zijn here, ende dat ors toende oft blide gheweestGa naar voetnoot469 470had ende draefde so op de brugge over ende weder. Ende als 471coninc Karel ende Roelant biden pelgrims quamen, seyde coninc 472Karel: ‘Segge mi, pelgrijm, dat di God spoede, waen coemt u de-Ga naar voetnoot472473sen cop?’ Maeldegijs antwoerde den coninc ende louch, seggen- | |
[pagina 133]
| |
474de: ‘Heer coninc, goets vindi genoech overal. Ic seg u inder waer-Ga naar voetnoot474475heit, had ic minen cop menen te verliesen biden volcke dat hier 476van dage gereden ende ghegaen is of noch comen sal, ic en hads 477niet voertgeset of laten sien.’ Voert seide hi: ‘Danc heb de conincGa naar voetnoot477 478van Vrancrijc: also wel behout hij den armen zijn clene goet als 479den rijcken dies veel heeft.’ Doe seide de coninc weder: ‘Segt mi, 480pelgrim, waen die cop gecomen is. Dat wil ic weten.’ Maeldegijs 481antwoerde ende seide: ‘Dat gelt daer de cop om gemaect is, is welGa naar voetnoot481 482lx jaer geleden dat ic bat in de kercken ende closteren ende capel-Ga naar voetnoot482483len. Ende ic heb dien cop doen kerstenen ende is genoemt Chris-Ga naar voetnoot483484tiaen. Daer is mede tot desen coppe daer God met sijn jongerenGa naar voetnoot484aant. 485uut sopte opten Witten Donredach, ende de paeus van Romen 486heefter misse over gesongen. Ende de cop gaf hi de gracie, al waer 487een mensce noch so swaer belast met sonden ende nochtans lange 488daerin gestaen, ende hadde hi een sop hier uut, hi soude so reijn 489van sonden wesen als Maria Magdalena was doen si Ons HerenGa naar voetnoot489aant. 490voeten salvede.’ 491Onder dese woirden die de coninc ende Maeldegijs te samen 492hadden, knielde Beiaert voir Reinout. Doe seide coninc Karel: 493‘Merct doch, lieve neve Roelant! Ic seg u voerwaer, dat sijn twe 494engelen de God hier gesent heeft, want siet, dat stomme beest 495doet hem reverencie.’ Roelant antwoerde: ‘Gi segt waer, heer 496coninc.’ Dese woerden verstont Maeldegijs ende sloech Beyert 497met sinen stoc, dattet op sijn voeten spranc. Doe seide coninc 498Karel: ‘Waer om slaetstu myn ors, pelgrim?’ Doe antwoerde de 499vroede Maeldegijs, seggende: ‘Heer, ick segge u, had u ors yetGa naar voetnoot499 500voert gegaen, het had mijn gesel geslagen de hier bi mi sidt. Daer 501om bid ic u, here, om Gode dat gi u ors wat achterwaert doet lei- | |
[pagina 134]
| |
502den, dat wijt mogen schuwen, want wijt seer ontsien.’ Doe dedeGa naar voetnoot502 503de coninc dat ors wat afterwaerts leiden so dat de pelgrims son-504der anxt sitten mochten. 505Doe seide coninc Karel: ‘Ic bid u, pelgrim, ghif mi doch een 506sop, dat God mijn sonden vergeven wil daer ic mede belast ben. 507Ic sal di een gouden penninc geven.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Here, 508dat en staet u niet te doen, inder waerheit, want ghi most mi eerst 509den coninc wisen.’ Doe antwoerde coninc Karel weder: ‘Men seit 510dat ic coninc ben.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Heer coninc, so en bel-Ga naar voetnoot510511get u niet dat ic so dorperlic ende onwaerdelijc tegen u gesprokenGa naar voetnoot511 512heb.’ Doe seide de coninc weder: ‘Neen ic, vrient, wel moeti 513varen, want ghi en kendet mi nyet. Wat woude ic u dan witen? 514Mer gif mi een sop, ic sal di geven een gulden penninc van mijnre 515goeden.’ Mer Maeldegijs seide: ‘Heer coninc, ic seg u, dit en staet 516mi niet te doen, ten wair dat ghi vergaeft al de gheen die u mis-517daen hebben. Gi weet wel dat God vergaf al den genen die hem 518den doot andeden doen hi hinc ander galgen des cruces.’ Doe 519seide de coninc: ‘Vrient, ghi segt waer, mer Reinout heeft mi so 520veel misdaen bi zyn selfs sculde dat icx hem niet vergeven en 521mach. Ende dair is noch een, hiet Maeldegijs, ende doet toveri. 522Dien haetic noch veel meer. Ic woude wel dat ic hem verhangen 523had om dusent gulden, so veel torens ende scade heeft hi miGa naar voetnoot523 524gedaen. Segt mi, pelgrim, wat man is dijn gesel de hier bi di leit?’ 525Maeldegijs seide: ‘Heer coninc, het is mijn vaders broeder, ende 526en mach sien noch horen. Des heb ic int herte groot verdriet.’ Doe 527seide coninc Karel: ‘Pelgrim, gif mi een soppe in vergiffenisse van 528minen sonden, dat u God weder ghedencke ende betere dijn 529geselle zijn verdriet.’ Maeldegijs seide: ‘Heer coninc, hier leit 530myn arme geselle, ende tis nu geleden xl dagen dat hi en hoirde 531noch en sach. Des heb ic alte groten rouwe ende pijn int herte. | |
[pagina 135]
| |
532Ende en mach oec mede niet spreken. Dit ghesciede hem in eenre 533nacht, dat hi verloes verstant, memorie, cracht ende wetenscap inGa naar voetnoot533 534een huys daer wi geherberget waren. Ende eergisteren vonden wi 535een vroede vrou de met vreemden vrouwen plach te verkeren,Ga naar voetnoot535aant. 536ende seide, mochte hi comen tot dier stat dat hy op Beiert mochtGa naar voetnoot536 537riden, so soude hi genesen van sinen quale ende crigen gesont-538heit.’ De coninc antwoerde: ‘Pelgrym, waer dat waer, so quaemdi 539hier ter goeder tijt.’ Doe seide Maeldegijs: ‘Men moet een dinc 540beproven eer ment weet wattet doen can.’ Coninc Karel ant-541woirde ende seide: ‘Pelgrim, ic bid di doer Gode, ghif mi een sop, 542dattet God bequaem si, ic sal dijn geselle dat ors Beyaert latenGa naar voetnoot542 543beriden.’ Maeldegys, verstaende dese woerden vanden coninc, 544seide: ‘Heer coninc, in Gods naem sijt dan begonnen. Mer heer 545coninc, doir uwe eer sal ict doen. Gi weet wel dat Onse God inGa naar voetnoot545aant. 546Bethleem geboren was ende in armen clederen gewonden. Dat 547dede sijn oetmoedicheit, om dat God woude dat hem elc mensce 548bedencken soude ende hoverdie laten sincken ende oetmoedich 549wesen.’ Doe seide coninc Karel: ‘Pelgrim, du segst wair.’ Mael-550degijs sprac totten coninc: ‘Here coninc, ic seg u dat gene knech-Ga naar voetnoot550551ten die daer achter u staen also veel te verliesen hebben als ghi. 552Daer om, edel heer coninc, laet die knechten me ten soppe gaen 553met u, ende elc neme een soppe doer uwe ere.’ Die coninc ant-554woerde weder: ‘Pelgrim, het wort ghedaen.’ Doe hiet coninc 555Karel dat dye knechten voerttraden ende nemen elc een sop, 556twelc die knechten deden, ende quamen tot Maeldegijs mit devo-557ter herten ende leiden haer handen te samen als si den broc ont-558fingen. Och, hoe luttel wisten si wat si deden! Ten lesten ginc de 559coninc selve met devocien ende ontfinc een sop, wanende dat hi 560sijn sonden met die sop quijt geweest soude hebben, twelc niet 561anders en was dan bedroch. | |
[pagina 136]
| |
562Dit gedaen wesende, liet de coninc Beiert brengen op de waer-563de buten Parijs, ende de pelgrims quamen daer mede met groter 564pinen alst scheen inder luden gesicht. Ende als si op de waerde 565waren, seide coninc Karel tot Roelant: ‘Edel grave Roelant, ic bid 566u, doet dese pelgrim riden op Beiert, dattet Gode bequame si.’ 567Doe antwoerde Roelant dat hijt garen dade. Hi nam den pelgrim 568in sijn armen ende hieffen mit pinen op Beiert. Als hij hem op Bei-569ert gheheven had, viel hi an die ander side of. Doe was RoelantGa naar voetnoot569 570dair mede te liden ende hieffen weder op Beiert, ende hi viel an 571dye ander side weder of. Doe seide Maeldegijs: ‘Ay here, ghy doet 572grote sonde dat gi u spot hout met minen armen geselle, want u 573ors is also groot, ende ist dat hi daer meer of valt, hi blijft doot.’ 574Do seide coninc Karel tot Roelant: ‘Ic bid u, lieve neve, edel rid-575der, dat gi den pelgrim so vast hout dat hi niet en valt.’ Doe nam 576Roelant den pelgrim weder ende hieffen op Beiert, ende als hi 577daer op was, hielt hi hem vast bi sinen cleder dat hi niet vallen en 578mocht. Ende als Reinout dus op Beyert sat, began hi hem vast te 579houden ende sette zijn voeten in de stegereep van goude. DoGa naar voetnoot579 580waren de knechten dye Beiert bewaerden onteert van goude endeGa naar voetnoot580 581erve de hem coninc Karel gegeven had doe si hem Beiert broch-Ga naar voetnoot581582ten. Doe seide Reinout: ‘Moste ic, ic soude garen alleen riden.’ 583Doe seide de coninc: ‘Laet den pelgrim alleen riden.’ Do seide 584Maeldegijs: ‘God si geloeft, lieve geselle, dat gi spreect! Moechdi 585oec sien ende horen?’ ‘Ya ic,’ seyde Reinout, ‘ic heb al mijn leet 586verloren.’ Doe seide de coninc: ‘Heer bisscop, doet ons te gemoetaant. 587halen crucen ende vanen, want God heeft ons grote ere gedaenGa naar voetnoot587 588also gi sien moget ende mercken, wanter mirakel geschiet is.’ 589Maeldegijs ginc weder togen sine konst, so dat Reynout, die op 590Beiaert sat, sijn craft weder had. Reynout sittende op Beyaert 591ende saich al omme datmen hem of Beiert niet en wachte oft waer | |
[pagina 137]
| |
592nam. Doe noepte hi Beiert met sporen, ende als Beiert sijn mees-593ter op hem voelde, settet hem te lopen so wat dattet vermocht. De 594eerste spronc was wel lx voet of meer. Als de knechten dit 595gewaer werden diet ors bevoelen waren, hielden si hem qualic.Ga naar voetnoot595 596Maeldegijs, dit merckende, sach seer verdrietelic, hippelende 597ende springende gins ende weder, roepende: ‘Och lieve heer co-Ga naar voetnoot597598ninc, wat sals wesen! Mijn geselle is opt ors geseten, ic docht datGa naar voetnoot598 599hi den hals breken sel of tors sal hem ofwerpen ende treden hem 600longen ende lever uuten live.’ Als Maeldegijs dat totten coninc 601seide, wranc hi sijn handen ende toech sijn haer ende scheen gro-602ten rou te driven dattet onseggelic was. Als coninc Karel Mael-603degijs desen rou sach driven, had hi zijns medeliden ende riep 604haestelic de genoten ende badt hem vriendelic dat si Beiert van-605gen wouden ende bescudden den arme mensche die op Beiert sat 606ende brengen wederom. 607Als de coninc dit gheseit had, noepten die genoten haer orssen. 608Die eerste warent Roelant ende Ogier, daer na de hertoge van 609Bamer ende Sampson ende voert alle die ander genoeten, wat dat 610haer orssen lopen mochten. Ende volgeden dus Reinout de op 611Beiert sat, ende hebben versien wel een boechscoet voir. Reynout,Ga naar voetnoot611 612de aldus op Beiert sat, sach dicwil om of hem yemant volghede. 613Ten lesten wert hi siende dat hem de genoten volchden. Als Rei-614nout dit sach, seide hi in hem selven: ‘Here God, hoe gaern 615woude ic dat ic nu wist of mi mine magen volgen int goede of int 616quade. Want wist ic dat si mi int quade volchden, ic souder mi lie-617ver over wreken dan over een vreemde man.’ Mit dese woerden 618toech hi sijn swaert ende hielt Beiert staende, dat si bi hem 619quamen. Ende als de genoten bi Reynout quamen so na dat si 620hem horen mochten, riep Reynout totten genoeten: ‘Ghij heren, 621hebdi myn doot gesworen? Ic bid u, dat segt mi.’ Doe antwoer-622den de genoeten: ‘Reinout, neen wi, ridder coen.’ Doe seide Roe- | |
[pagina 138]
| |
623lant: ‘Reinout neve, wi en dochten niet dat wi u hier vinden sou-624den.’ Doe seide de bisscop Tulpijn: ‘Sidi dat, neve Reinout?’ ‘Ya 625ic,’ antwoerde Reynout. Doe seide Ogier: ‘Reinout neve, mi ver-626wondert van u dat gi hier sijt.’ Doe seide Olivier: ‘Segt mi doch, 627neve, wie es de pelgrim die daer biden coninc gebleven is?’ Rei-628nout seide: ‘Het is myn oem Maeldegijs.’ Roelant seyde: ‘Het is 629die geen diet wesen soude, want hi en doet niet dan hi mitten 630coninc spot.’ Doe seide weder de stoute Reynout: ‘Ic bid u, soete 631neve Roelant, dat gi Maeldegijs niet en wroeget.’ Roelant seideGa naar voetnoot631 632weder: ‘Soude ic dat doen, dat waer seer misdaen ende grote dor-633perheit dat ic hem wroegen soude. Ic en sals waerlic niet doen.’ 634Doe seide Reinout: ‘Ic bid u, here bisscop Tulpijn, doer alleGa naar voetnoot634 635vrientscap de ic weder doer u doen mach, dat gi mijn broeders inGa naar voetnoot635 636u geleide ontfaen wilt, die de coninc gevaen heeft. Ende ghi, edel 637baroenen, dat selfde bid ic u mede, als dat gi mine broeders tegenGa naar voetnoot637 638coninc Karel wilt verdingen, ende nyet en gehenct datmense ter 639galge leide om te verdoen.’ Mit dat Reinout dese woerden geseit 640had, sprack daer een jongelinc, Foukens sone van Morlione: ‘IcGa naar voetnoot640 641seg u, Reinout, dat ic u gevangen leveren sel coninc Karel, de u 642ende uwe broeders morgen sal doen hangen.’ Reynout, horende 643dese woerden vanden sciltknecht, wert hi toernich, seggende: 644‘God behoede mi ende mine broeders voir sulcken doot. Ic hope 645ane Gode dat gi suit liegen, ende coem mi naerder, ic salt u ver-646ghelden.’ Mit dien quam dye schiltknecht om Reinout te vaen-647gen. Doe verhief Reynout zijn swaert ende sloech den sciltknecht 648dat hoeft van den lichaem. Doe seide Reinout: ‘Laet hangen die-649men hangen mach, du hebstet ijmmer metter doot becoft.’ Als 650Roelant dat sach, louch hi daer om ende seide: ‘Reinout neve, 651danc hebt dat ghijt deet, want gi hebt hem sijn loen gegheven.’ 652Doe seide Reinout: ‘Gi edele baroenen, blijft al mit Gode, de | |
[pagina 139]
| |
653moet u altijt in sijnre hoeden ontfangen. Ende ic bevele mijn 654broeders Gode ende op u geleide, ende mijn oem Maeldegijs be-655vele ic Maria, Gods Moeder. Ende hier mede neme ic an u allen 656oerlof ende sceide van hier, want ic en dar hier niet langer bliven.’Ga naar voetnoot656 657Ende aldus nam Reinout oerlof an die heren ende sceide van dair 658ende reet met haesten na tcasteel van Montalbaen. |
|