De historie vanden vier heemskinderen
(2005)–Anoniem Vier Heemskinderen, Vanden– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 109]
| |
Dat XIII capittel. Hoe Reinout quam met Volbeiert bi Parijs om sijn broeders te verlossen, ende enen bode sende an coninc Karel ofmen de vete versoenen mocht, ende wat soen hi den coninc boet biden bode.Ga naar voetnoot+1Als Reinout met rouwe ende groot verdriet gecomen was tot 2Montalbaen, beclagede hi sere sijn misval, dat hi so van sijn broe-Ga naar voetnoot23ders scheiden moest ende achterlaten. Ende hy had oec verhoert 4datse coninc Karel gevangen had ende woudese doen hangen. 5Ende het was al rouwich om die heren dat in Montalbaen was. 6Reinout wapende hem ende dede Volbeiert overdecken ende 7sadelen ende satter op ende scheide van Montalbaen ende reet 8nae Parijs, seer clagende zijn misval, seggende in hem selven: 9‘Waert dat men mijn broeders brochte om te hangen,’ hi soudese 10mit cracht den coninc ontnemen of om doot bliven. 11Met dat hi dus reet peynsende, quam daer een knecht lopen de 12starc ende snel was ende had een grote staf op zyn scouderen met 13iseren pennen, ende de staf was mit yser wel beslegen. Reinout 14seide in hem selven: ‘Of mi die volcht om te verspien of om te be-Ga naar voetnoot1415letten, dat sal ic gheringe weten, mi en gebreke arm of swairt en-Ga naar voetnoot1516de Beiert mijn gode ors.’ Doe reet Reinout in des knapen gemoetGa naar voetnoot16 17ende sprac tot hem, seggende: ‘Volgestu mi in evele moede of omGa naar voetnoot17 18mi te beletten, ic wil dat ghijt mi segt.’ Die man seide: ‘Here, 19soude ic u volgen in quade, dat en wair niet wel van mi gedaen, 20want ghij sijt mijn here ende ic ben u knecht: u vader gaf mi opGa naar voetnoot20 21uwer moeder casteel cccc pont alle jaers te renten, die mach icaant. 22alle jaers verteren.’ Als Reinout van den bode dit gehoert hadde, 23seide hi tot hem: ‘Segt mi u name.’ Doe seide de knecht: ‘Ic bin | |
[pagina 110]
| |
24genoemt Rigant van Napels.’ Do seide Reinout: ‘Du moetste mi 25een boetscap doen anden coninc van Vrancrijc ende seggen, eer 26ghi u boetscap doet, dat gi begeert een bede, als sekerheit endeGa naar voetnoot26 27vast geley, so dat gi moecht gaen ende comen ongescaet van uwen 28live. Dan doet u boetscap.’ Die bode seide tot Reinout dat hi de 29boetscap gaern dede anden coninc van Vrancrijc, ‘ende het is wel 30recht dat ic ben u knape.’ Doe seide Reinout: ‘Ic sal u de boetscap 31seggen.’ De bode seide: ‘Segtse mi vry. Als ic myn boetscap doe, 32spreecter yemant in myn woerden, ic slae hem met mijn staf datGa naar voetnoot32 33hi nemmermeer op en staet, des gelovet mi.’ Doe seide Reynout 34totten bode: ‘Segt den coninc int openbaer voir sine baroenen dat 35ic hem bidde dat hi mijn broeders spare ende segt hem dat ic 36gaerne zyn oetmoet socht, wollen ende barvoet, ende geven deGa naar voetnoot36 37meeste soen die ye over man ghegeven is: ic wil Lodewijc negen-Ga naar voetnoot3738werf mit goude opwegen ende ghevent over Lodewijcx siele, ick 39wil maken een man van goude so groot als Lodewijc was ende 40doen maken een kercke in de ere van Onser Vrouwen ende goe-Ga naar voetnoot4041den den priesters met mijns selfs goet, datmen daer in singe alle 42dage die vii getiden, noch wil ic hem geven Beyert, mijn goedeGa naar voetnoot42aant. 43orsse, ende mijn casteel Montalbaen wil ic ontfangen van hem te 44leen, wil mi die coninc laten verdingen mijn lijf ende mijn broe-Ga naar voetnoot4445ders lijf ende vrede geven. Ende ist dat hi mi hier int lant niet sien 46en mach, ic ende mijn broeders willen gaern varen over zee. Ende 47ist dat die coninc dair en binnen over zee comt, wi willen hem 48dienen ende onderdanich wesen met siele ende live ende dienen 49hem oec so getrouwelic ende ridderlic dat hi niemant in sinen 50hove ons gelijc vinden sal, want wi hem niet begeven en sullen om | |
[pagina 111]
| |
51leven noch om sterven, in hoe grote perikel dat wi comen mogen, 52wi sullen bide hulpe van God wederstaen. Ende ist dattet deGa naar voetnoot52 53coninc niet doen en wil, segt hem dat ic sal comen in sijn lant 54ende verbarnen al dat ic machtich werden mach. Ic en sel sparen 55cloesteren noch kercken, ic en selse al verbarnen ende nemen 56tgout ende silver dat ic daer vinde ende betale dair mede mijn 57soudeniers ende ruyters de mi dienen. Ende ic sal den conincGa naar voetnoot57 58tselve doen dat ic Lodewijc, sinen soen, dede. Want ic heb ver-59hoert van hem, als dat hi des nachts gaet te metten. Dan sel icGa naar voetnoot59aant. 60hem nemen wair, het is in de kerc of elwairt, ende slaen hem metGa naar voetnoot60 61minen swaerde doot. In dusdanige manieren sal ic mi dan over 62den coninc wreken of hi sal mine broeders quijt laten ende mi zijn 63paeys geven.’ Doe seide Reinout in hem selven ende bedacht hem 64van sinen opset ende seide: ‘God behoede mij voir sulcke scande 65dat ic coninc Karel, minen here, slaen soude, want ic heb hem so 66veel misdaen, ic en weets nyet te beteren.’ Doe seide Reinout tot-67ten bode: ‘Doet mi de boetscap eerlic, dat bid ic u, ende als gi 68coemt in de sale biden coninc, so gruet mi ymmer de xii gheno-Ga naar voetnoot6869ten ende gruet mi ymmer sere biscop Tulpijn ende segt hem dat icGa naar voetnoot69 70mijn broeders bevele in haer geleide: oftse de coninc woude doen 71hangen, dat sise bescermen willen. Ende dit selve bid al mine 72magen, dat si ymmer ten minsten raet noch daet toe en doen of 73mede riden dairmen mijn broeders hangen soude. Ende ist datse 74coninc Karel ijmmer met cracht hangen wil, al sent hise buten 75met macht van volc, ic salse wair nemen. Als si onder de galge 76comen, sal ic proeven mine cracht ende slaent al dat ic beridenGa naar voetnoot76 77mach met minen orsse Beiaert, also dat hi myn broeders nemmer-78meer hangen en sal.’ Doe seide Reinout voert totten bode: ‘Eer gi 79uwe boetscap doet, siet dat gi ymmer vaste geleide neemt, also | |
[pagina 112]
| |
80dat gi mit eren moecht gaen ende comen sonder deren van uwen 81live.’ Die bode seide weder: ‘Reinout, en onsiet u niet; ic sal mijn 82boetscap wel doen, het vergae mi alst mach.’ 83Mit dese woerden nam die bode an Reinout oerlof ende liep 84met haesten so lange dat hi te Parijs quam in des conincs sale. 85Ende als hi in de sale quam, sach hi coninc Karel comen uut een 86camer. Doe began hem de bode te scamen dat hi voir so groten 87here soude met sinen staf staen. Nochtans en woude hijs niet 88uuter hant leggen. Ten lesten wert hi bedocht ende leyden onderGa naar voetnoot88 89sine voeten ende viel voerden coninc over sijn knyen ende dedeGa naar voetnoot89 90hem reverencie. Als hi dat ghedaen had, stont hy op ende sachGa naar voetnoot90 91stoutelic op den coninc ende louch ende seide: ‘Coninc, edel here, 92ic brenge di ene boetscap.’ Doe seide die coninc: ‘Goede boetscap 93moet altijt welcoem zijn. Nu segt ons met wat boetscap dat ghi 94geladen sijt.’ De bode seide weder totten coninc: ‘Eer gi mine 95boetscap van mi horen sult, begere ic an u een bede: vaste vrede 96ende goet gheley, also dat ic gaen ende keren mach met eren, 97ongescaet van minen live. Anders en seg ic mijn boetscap niet. 98Want, heer coninc, soudemen boden onteren of scande doen, soeGa naar voetnoot98 99wert dicwil ongereet menige boetscap van te doen.’ Als de coninc 100de bode dus hoerde spreken, seide hi totten bode: ‘Gi segt waer. Ic 101sweer u vrede bi mijnre crone. Ende dat u niemant en sal misdoen 102of u lijf nemen, des neemt Roelant tot een borge de daer staet; hi 103is een die starcste vander werelt ende den koensten. Geleit hij u, 104bode, ghi moecht wel wesen sonder anxt.’ Die bode antwoerde 105den coninc: ‘Heer coninc, mijn heer Roelant en sals hem niet bel-Ga naar voetnoot105106gen, ic name liever ander borge, die ic name sonder sorghe.’ DoeGa naar voetnoot106 107seide de coninc tot Olivier: ‘Weest mede sijn borge. Vrient, willen | |
[pagina 113]
| |
108u dese twe heren geleiden, gi moecht wel gaen ende comen met 109eeren, want u en mach dan niemant deren sonder alleen God.’ 110Doe seide de bode: ‘Heer coninc, dese heren en moeten hem niet 111belghen, ic had liever seker borge die ic vrijer nemen soude.’ DoeGa naar voetnoot111 112seide de coninc: ‘Geleit desen bode mede, bisscop Tulpijn. Ic seg 113u, bode, willen u dese iii heren geleiden int gaen ende keren, ghij 114moget vry wesen sonder sorge.’ Doe seide de bode totten coninc 115weder: ‘Heer coninc, dese heren sijn goet, mer noch naem ic lie-116ver ander borch, die mi bet ghenoegen soude.’ Doe seide de co-117ninc: ‘Geleyten mede, heer Ogier. Bode, willen u dese vier heren 118geleiden, u en mach nyemant deren sonder alleen God.’ Doe sei-119de die bode weder totten coninc: ‘Heer coninc, si en mogen mi 120niet ghenoegen. Ic seg u inder waerheit, ic had noch veel liever 121een vaster borge de ic noch liever had.’ Doen Karel de bode dese 122woerden hoerde spreken, wort hi toernich ende seide: ‘Bistu den 123duvel?! En machmen di geen te wille setten, kiest self.’ Doe seideGa naar voetnoot123 124de bode stoutelic: ‘Heer coninc, geefdi mi dan oerlof self geleide 125te kiesen, so en wilt u niet belgen, gi moet selve mijn borge 126wesen.’ Doe seide de coninc: ‘God loens u, bode, dat du mi eer 127doetste. Ic sel di te recht houden tegen heren ende baroenen endeGa naar voetnoot127 128al dat u deren mach.’ Ende dat swoer hem de coninc bi sijnre cro-129nen. 130‘Heer coninc,’ seide de bode, ‘gi sijt coninc ende moecht u woert 131niet wederroepen. Aldus wil ic mijn boetscap beginnen, ende wilt 132na mi horen, heer coninc, dat u God lange spaert. U doet grueten 133een die drovichste man die ye inder werelt was ende een de beste 134ridder de ye sonne of mane bescheen ende de edelste creatuer deGa naar voetnoot134 135ye van moeder lijf ontfinc. Heer coninc, het is u suster kint Rei-136nout ende doet u bidden vriendelic of gi u veroetmoedighen wilt 137ende sparen sijn drie broeders die gi gevangen hout. Ende ist dat | |
[pagina 114]
| |
138u gelieven wil hem ende zijn broeders tontfanghen in uwe ge-139nade, wes hi ende sijn broeders mesdaen hebben tegen u ende 140uwe mogentheit, wil hi gaerne beteren ende u te voet vallen, wol-141len ende barvoet, ende geven de meeste soen die ye over man 142gegeven is. Eerst wil hi Lodewijc negenwerf met goude opwegen 143ende wil maken u een man van goude so groot ende lanc als 144Lodewijc was ende ghevent over Lodewijcs doot. Voirt wil hi 145doen maken in de eer van Onser Vrouwe Maria een scoen kerc 146ende goeden de priesters met zijn selfs goet, so dat si houden de 147vii getiden alle dage ende elcke priester alle dage doende een 148misse. Ende Montalbaen wil hi te leen van u ontfangen, of doet 149mit dat casteel dat u gelieft, ende in al die kercken van kerstenrijc 150of cloesteren een maent lanc doen singhen alle dage misse over 151Lodewijcs siele. Ende Beiaert, dat goede orsse, sal hi u mede ge-152ven. Ende ist dat gi hem in desen landen niet gedogen of sien en 153moecht, so sal hi met al sijn broeders trecken over zee. Ende 154waert dat gi bi hem luden quaemt, si souden u bistaen ende in 155geenre noot begeven om leven of om sterven. Aldus, heer coninc, 156verwacht uwe edelheit, wilt hem ende sine broeders genadichGa naar voetnoot156 157wesen.’ 158Doe seide de coninc totten bode: ‘Onbiet mi Reinout yet meer?’ 159Doe antwoerde de bode seggende: ‘Heer coninc, ya hi: u onbiet 160Reinout, ist dat u dat niet en mach genoegen ende gi die vete 161tegen hem houden wilt, so sal hi comen in u lant branden, roven 162ende destrueren dorpen, closteren, kercken ende al dat hi buten 163vaste mueren beriden mach. Ende dat gout dat hi inder kercken 164vint, daer sal hi mede lonen den genen die hem dienen.’ 165Doe seide coninc Karel: ‘Ontbiet mi minen neve Reinout niet 166meer?’ Die bode seide: ‘Ya hi, heer coninc: hi ontbiet u, ist dat gi 167hem ende zijn broeders in gracien niet ontfangen en wilt, hy sal u 168doen tselve dat hi uwen soen Lodewijc gedaen heeft, want hi 169heeft vernomen an u een niewe maniere, als dat ghi des nachtesGa naar voetnoot169 | |
[pagina 115]
| |
170gaern u getiden leest ende gaet te metten, so sal hij u eens nemen 171waer inder kercken of elders daer hi u bevinden can ende slaen u 172doot. Aldus sal hi hem moerdelic an u wreken.’ 173Als de coninc vanden bode dese woerden verstaen had, was hi 174seer drovich van herten ende seide tot hem: ‘By Gode, bode, dese 175boetscap de du mij brenges is mi niet lief te horen. Ic woude dattu 176aftergebleven hadste ende tot mi niet gecomen en waerste, want 177de mare de du mi brenges, doet mi therte groot verdriet hebben.’ 178De coninc, beclagende hem vander tidinge die hi ghehoert hadde 179vanden bode, seide tot hem: ‘Du waerste seer vroet ende wijs 180dattu goet geley naemste, want hadstu aldusdanige woerden ge-181seit in mijn sael sonder borghen of goet geleide, ic segt u inder 182waerheit, ick had u dat hoeft of doen slaen.’ 183Doe seide die coninc totten bode: ‘Ontbiet mi myn neve Rei-184nout yet meer?’ ‘Neen hi, heer coninc. Mer ic seg u voerwaer, hi 185doet seer grueten die xii genoten van Vrancrijc ende den bisscop 186Tulpyn, ende beveelt bisscop Tulpijn op sijn ere dat hi sijn broe-187ders in sine geleide neme, ende bidt alle sine hoge magen dat si 188hem ontfermen willen sijn claghelike woerden ende dat si niet en 189rijden of gaen of raet of daet daer toe geven daermen sinen broe-190ders verdoet. Ende ist, here coninc, dat gi sijn broeders verdoet,Ga naar voetnoot190 191ende ist, here coninc, dat gi sijn broeders ter galgen doet brengen 192met macht van volc om te doen hangen, so suldi Reinout daer 193bereet vinden ende sal u zijn broeders mit crachte nemen of daer 194doot bliven. Ende can hi u, heer coninc, daer mede sien, hi sal u 195mitten swaerde versoecken, so dat gi sijne broeders nemmermeerGa naar voetnoot195 196en hanct.’ 197Als Karel dese woerden verstont vanden bode, seyde hi: ‘Ont-198biet mi dat minen neve Reynout? Nu sal ic sien wie so stout salGa naar voetnoot198 199dorren wesen de Reynout lyen daer of tot maechscap trecken 200ende seggen dat hi hem bestaet. Wije dat doet, ic doen hangenGa naar voetnoot200 | |
[pagina 116]
| |
201binnen iii dagen.’ Als dit die coninc seide, hads de bode rou int 202herte ende nam sinen staf in die hant ende ginc eerst voer Roelant 203ende seide: ‘Roelant, edel grave, berecht mi doch dat ic u vragen 204sal: Reinout de edel here, vrou Ayen soen van Merewout, bestaetGa naar voetnoot204aant. 205hi u of niet?’ Doe seide Roelant: ‘Ya hi, bode, ic en missake hemGa naar voetnoot205 206niet om niemants wil.’ De bode seide tot Roelant: ‘Ic seg u cer-207teijn, haddi de jonchere gelochent, ic had u geslagen met minen 208staf.’ Doe ginc de bode voer bisscop Tulpyn ende seide: ‘Heer bis-209scop, segt mi doch dat ic u vrage, of Reynout u yet bestaet.’ De 210seide: ‘Ya hi, zijn vrient wil ic altijt wesen.’ 211Als dat de coninc sach, seide hi: ‘Wie heeft ons dese bode 212gebrocht, de zijn boetscap dus meesterlic doet? Hi is wijs, stout 213ende snel ende doet zyn boetscap eerlic.’ Ende voert seide deGa naar voetnoot213 214coninc totten bode: ‘Wanneer sagestu Reynout?’ Dye bode seyde: 215‘Heer coninc, als ic mach segghen, soe sach ic hem gisteren.’ Doe 216seide die coninc weder: ‘Vrient, waer saechdi hem, te voet of op 217een ors?’ De bode seide: ‘Her coninc, ic salt u seggen: do ic hem 218sach, had hi Beiert, dat goede ors, bescreden.’ De coninc seide: 219‘Dat is mi leet dat hij Beiert noch heeft.’ De coninc seide: ‘Bode, 220wilsti mi Reynout wisen, ic sal u dusent gulden van goude ghevenGa naar voetnoot220aant. 221ende sal u te recht houden al Reinouts magen ende al de u deren 222mogen.’ Doe seide de bode: ‘Heer coninc, ic en wils niet doen. Ic 223seg u, heer coninc, bi mijnre trouwen, quaemic dair ghi Reinout 224wout vangen, ic soude u mit mijn stave slaen dat ghijs nemmer-225meer vergeten en sout, mi en gebrake arm noch mijn staf.’ Doe 226seide de coninc: ‘Vrient, op u woerden en acht ic niet een caf noch 227op Reynouts stoutheit, want het is een dwaes mensce de alsulke 228vermetelde woerden spreect als ghi doet, bode, tot uwen over-Ga naar voetnoot228229hoeft. Waert sake dat gi geen geleide en had, ic soude u doen han-230gen om u vermetelde woerden, want ic nie so qualic ende dorper-231lic van bode heb horen spreken.’ |
|