De historie vanden vier heemskinderen
(2005)–Anoniem Vier Heemskinderen, Vanden– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 45]
| |
Dat VII capittel. Hoe de grave Aymyn met sijn kinderen te hove quam ende hoe hi ontfangen was van coninc Karel. Ende hoe Lodewijc, coninc Karels soen, gecroent was van Vrancrijc ende hiet sinen drossaet ende sinen coc datmen Aymijns kinder niet en gave teten, ende sinen camerlinc datmen hem geen bedden en gave op te leggen. Ende hoe hy alle sijn heren beghifte, sonder Aymijns kinderen gaf hi niet.Ga naar voetnoot+1Die grave Aymijn met sijn vier kinderen gereide hem om ten hove 2te varen, ende wapende hem of si souden te stride varen, voersa-Ga naar voetnoot23gen hem wes hem van node was ende al zijn volc. Des verwondert 4menich mensce dat Aymijn ende sijn kinder mit sijn volc so gewa-5pent reden, want haer paerden waren overdect ende versien van 6al dat daer toe behoirt. Dair reet mede de grave Roelant, heer 7Willem, Barnaert ende Bertram, ende reden te hove waert. Si 8reden so lange dat si te Senlis quamen, ende van daen reden si te 9Parijs. Reynout sat alleen op Beiaert. De aerde droende daer hi 10reet ende dat vier spranc uuten stenen daer Beyaert over liep. Zijn 11broederen saten alle op andere paerden, ende hadden hare ban-12nieren ontwonden so si eerlicste conden. Aldus genaecten si denGa naar voetnoot12 13hove met grote love ende eren. 14Als coninc Karel vernam dat Aymijn bi Parijs quam met sijn 15volc al gewapent, sende hi hem enen bode, seggende Aymijn dat 16hem coninck Karel badt dat hi hem mit sijn volc ontwapende, 17twelc Aymyn doir bede van coninc Karel also gedaen heeft. Co-18ninc Karel gareide hem mit sijn volc om Aymijn te gemoet te trec-19ken ende vriendelijc te ontfangen. Dit toernde seer Lodewijc en-20de seide tot sinen vader: ‘Suldi nu yegen trecken den genen die uGa naar voetnoot20 21haet ende u dootviant is ende u soude crencken, mocht hi?’ DoeGa naar voetnoot21 22seide coninc Karel: ‘Swijcht, soen Lodewijc. Ic wil datmen de 23twiste versoene ende vrede make; het heeft lange genoech ghe- | |
[pagina 46]
| |
24staen. Nu gereet u mede sonder merren, ghi moet mede varen 25sien u neven ende gruetense minlic.’ Coninc Karel badt al sijn 26edele baroenen, vrouwen ende jonfrouwen dat si mit hem togen 27tegen Aymijn van Pierlepont om hem eerlijc te ontfangen. Si ant-Ga naar voetnoot2728woerden alle den coninc dat sijt gaerne daden. Aldus togen si 29mitten coninck Aymijn te gemoet, heerlic opgeseten ende wel toe-Ga naar voetnoot2930gemaect, so cierlic ende costelic als elc conde, beide van heren 31ende joncfrouwen. 32Doe Aymyn bi coninc Karel quam, ontfincken die coninc bli-33delijc en hieten vriendelic welcoem mit sijn kinderen ende al zijn 34volc. Des danckede Aymijn die coninc met soeten woerden. Mer 35Lodewijc en sprack Aymijn noch sijn kinder niet toe ende sweech 36stil. Dit was teerst in xxxii jaren dat de coninc Aymijn onghewa-37pent had gesien. Roelant bat den coninc dat hi Aymijn hovesche-38liken ontfinge ende badts Lodewijc mede, daer Lodewijc op ant-39woerde, hi en hadde mit Aymyn of sine kinderen niet te doen.Ga naar voetnoot39 40Doe seiden de baroenen ende joncfrouwen tot malcanderen 41onderlinge: ‘Is dat Aymijns sone Reynout? Het is een die manlic-42ste ende scoenste jongelinc diemen vonde in al kerstenrijc.’ Dat 43hoerde Lodewijc ende het toernde hem seer, want hi was die 44scoenste jongelinc naest Reinout die men vinden mochte, merGa naar voetnoot44 45Reinout was een voet langer, manliker ende scoone van huyt, 46ende hi sat opt beste ors dat in de werlt was. Hoert hoe sotlijc 47ende verweent dat Lodewijc sprac ende seide: ‘Waer hoerdemen 48ye seggen enigen mensche dat Aymijn kinderen had of waen sijn 49kinderen gecomen waren? Mer hi heeftse gehuert, ende om dat-50tet scoon jongelingen sijn, heeft hi doen seggen dattet sijn kinde-51ren sijn. Ic sal proeven in corter tijt of Reynout mijn maech is of 52niet.’ Dit dus seggende, reet Lodewijc tot Reynout ende gruete 53Reinout, seggende: ‘Neve, God geve u goeden dach.’ Ende Rei- | |
[pagina 47]
| |
54nout seide: ‘Neve, des moet u God lonen.’ Ende als si malcander 55gegruet hadden, seide Lodewijc tot Reinout: ‘Neve, gevet mi dat 56paert daer gi op sidt, men prijstet seer; ic sals u daneken.’ Rey-57nout antwoirde: ‘Voerwair seg ic u, soude ic dit paert yemant ge-58ven, ic gavet u. Ic wil u gaerne dienen met minen live, mer ditGa naar voetnoot58 59paert en staet mi niet of: het is mi so suer geworden eer ict crech 60ende oec mede en mach mi geen ander paert dragen.’ Als Lode-61wijc dit hoerde van Reinout, was hi toernich ende seide: ‘Wat is 62van ruden ende groven gheslacht, is ongewoene des gevens. MerGa naar voetnoot62 63ic seg u, als ic sidt in mynre majesteit ende gecroent sal wesen 64ende ic elcken begiften sal, so en sal ic u niet geven.’ Reinout wert 65toernich als hi dit Lodewijc hoerde spreken ende seide weder: 66‘Ghif dijne giften den genen diet van node is. Ic en heb dijn ghif-67ten niet te doen, want mijn vader goets genoech heeft dat ics nietGa naar voetnoot67 68te doen en heb.’ 69Ende doe dese woerden geeyndt waren, gingen si in een luste-70like boemgaert, dair coninc Karel plach te dingen. Daer was alre-Ga naar voetnoot7071hande spel ende solaes: men scaecter, men scermder, daer satenGa naar voetnoot71 72vrouwen ende joncfrouwen, men hantierde dair niet dan vroech-73de. Elc verloes den tijt eer hijt wiste. 74Ende alst maeltijt was dat men soude gaen eten, beval Lode-75wijc datmen Aymijns kinder geen eten voer en sette. Dese woer-76den hoerde menich edel man. Men gaf water als dat betaemde:Ga naar voetnoot76aant. 77eerst die paeus, patriarch, cardinal ende de bisscopen, daer na de 78coninc ende die coninginne, ende elc na zijnre waerde worde daer 79gestelt ter tafelen. Ende Aymijns kinder settemen in een hoec daerGa naar voetnoot79 80die honden haer ganc meest was, als dat de honden hem dicwil 81hinderlic waren. Dair worde eerlic ter tafelen gedient van spijs 82ende dranc, mer Aymijns kinderen en quam niet. Si souden wel | |
[pagina 48]
| |
83ghegheten hebben, hadden sijt gehadt. Si sagen op malcanderen 84ende waren toernich. Doe seide Reinout met toernigen moede 85ende swoer dat hi spijs halen soude, wient leet of lief waer. Rey-86nout stont op ende liep in de coeken met verstoerden sinnen ende 87stac de dore met een voet dat si op spranc. Hi nam vii scuttelenGa naar voetnoot87 88met spijs. Die coc, dit siende, woudet Reynout benemen ende 89seide tot Reinout: ‘Laet staen in duvels name!’ Reinout wort 90toernich ende stac de coc met een voet dat hi int vier storte. Die 91coc hielt Reinout nochtan bi sijn cleder ende en wilden niet laten 92gaen. Doe verhief Reinout zijn vuyst ende sloech den coc dair me 93dat hoeft in stucx, dat hi doot ter aerden viel. Reinout ginc mit 94die spise daer zijn broeders saten, seggende: ‘Broeders, hier is ge-95noech van als wat.’Ga naar voetnoot95 96Doe quam clacht voir den coninc dat sijn coc was doot gesla-97gen. Hi vraechde wiet gedaen hadde. Si antwoirden: ‘Aymijns 98sone Reynout.’ Doe sprac coninc Karel ende loech: ‘Dat hi den 99cock doot sloech, des is hi dancs waerdich: ic sach selver wel dat 100si niet teten en hadden, de jongelingen daer si saten, ende hem en 101is nye niet gebrocht ende hier eet doch so menich man. God ver-Ga naar voetnoot101102wate den coc dat hi daer tegen was dat hi spijse nam. Hi heeft sijn 103rechte loen. Dese jongelingen sijn mijn magen, ic en wilse niet 104verdriven ende houden vreemde luden voer hem. Ic seg voirwaer,Ga naar voetnoot104 105ten staet mi op een coc niet: wil icker een, mi coemter tien. WesGa naar voetnoot105 106daer an misdaen is, dat neem ic op mi.’ Als si dit hoerden vanden 107coninc, de over Reinout claechden, swegen ende gingen wech. 108Doe quam een die daer broot brochte ende gaf Reinout ge-109noech wes hi wilde. Daer na quam die de wijn scencte ende seide 110tot Reinout: ‘Here, wildi yet? Wat wijn dat gi wilt, ic salse u 111geven.’ Aldus diende men Aymyns kinder eerlic. Dit toernde 112Lodewijck alte seer. Hier en binnen quam de drossaet die dairGa naar voetnoot112 | |
[pagina 49]
| |
113diende vanden gerechten. Op Reinout dat hi loech ende seide: 114‘Jonc man, gi hebt misdaen. Bestonde onse coc mi yet, ic seg uGa naar voetnoot114 115voerwaer, ic soude u slaen dair om, want gi hebt hem geslegenGa naar voetnoot115 116doot, des en hebdi geen danc.’ Reynout sprac totten drossate: ‘GiGa naar voetnoot116 117en sijt niet vroet, gi dreycht te veel sonder misdoen. Sloechdi mi, 118dair lage aen u doemsdach.’ Doe wort de drossat toirnich endeGa naar voetnoot118 119seide: ‘Dat wort geproeft, al waerdi noch so stout.’ Een stoc dat 120hi ophief ende sloech na Reinout. Als Reynout dat sach, scoet hi 121op ende scutte den slach met sinen arm. Sijn vuyst verhief hi ende 122sloech den drossaet dat hi doot voer hem ter aerden storte, want 123Reinout was toernich, ende stiet dat lichaem vanden drossaet dat 124doot voir hem lach met een voet, ende mit sulcker nijt dattet een 125stuc weges inder salen rolde. Dit sach coninc Karel daer hi sat 126ende seide: ‘Ic sie wel, de dair de overdaet doet, dat hi toirnich is.’Ga naar voetnoot126 127Lodewijc sprac: ‘Heer vader, dunctet u goet? Gi sijt here vanden 128lande. Corrigeert gijs niet, men sal u seggen lachter ende blaemt.’Ga naar voetnoot128 129Doe quam men daer clagen den keiser dat sijn drossat doot waer. 130Nochtan geboet de coninc vrede, datter niemant soe koen en 131waer de Reinout misdede. Doe en wasser niemant meer so stout 132de hem teghen Reinout setten dorst. Doe hietmen voertcomen de 133speelluden, die solaes conden maken om te vervroechden de daer 134over de tafelen saten. 135Alsmen sou gaen slapen, beval Lodewijc sinen camerlinc dat-136men elc voersage van bedden sonder Aymijns kinder, datmen die 137wijsde een banc daer si op slapen souden. De camerlinc dede als 138hem Lodewijc beval. Als Reinout dit sach, wert hi toernich ende 139seide tot sijn broeders: ‘Ic wedde, wi noch tavont sullen hebben 140de beste bedden.’ Doe die heren ende knechten al te samen te 141bedde waren ende begonden te slapen, nam Reinout een hals-Ga naar voetnoot141 | |
[pagina 50]
| |
142berch ende began so vreselic te slane op die geen die te bedde 143waren dat si waenden niet en tijts wech te comen, so dat si vielenGa naar voetnoot143 144over malcander, ya tkint over den vader, deen vrient over die 145ander. Wie eerst wech conde comen, was de beste, also dat Rey-146nout ledich vant wel xxx bedden, ende leide zijn broeders op 147tscoenste bedde dat hi in Lodewijcx huse vant. Die ghene die van 148haer bedde verdreven waren, som half gecleet, som bi na naect, 149claechdet den coninc hoe si ghevaren hadden ende wiet hem 150gedaen hadde, ende baden hem dat hijt corrigeren soude. Als de 151coninc dit hoerde, seide hi met toernigen moede: ‘Ghi doet qualic 152ende het is groot scande dat gi alle claecht over één man. Ic en doe 153daer geen justici over.’ Als si dat hoirden, waren si droevich ende 154gingen wech ende lagen dair si mochten. 155Reinout ende sijn broeders sliepen mit vrijer herten ter tijt toeGa naar voetnoot155 156dat hem de dach scoon verbaerde. Doe stonden si met gemakenGa naar voetnoot156 157op, elc cledede hem, ende als si gecleet waren, gingen si tot 158conincs hove. Ende de coninc quam hem te gemoete met menigen 159edelen man ende woude gaen tot sijn soen Lodewijc. Dye coninc 160hadde bi hem xxx bisscopen, ix gecroende coningen, xii herto-161gen, ende ghinc tot Lodewijc, ende Aymijns kinder ghingen 162mede. 163Doe coninc Karel quam tot Lodewijcs camer, seide hi: ‘Soen, 164staet op, het is tijt. U sal huden grote eer geschien.’ Mettien rech-Ga naar voetnoot164165ten Lodewijc op ende seide: ‘Sijt welcoem, heer vader, ende gi 166heren alle gader.’ Daer na sprac coninc Karel tot sijn soen Lode-167wijc mit een bliden ansichte: ‘Sone, ic sal u noch huden geven 168mijn crone ende mijn lant ende maken u heer over al kerstenrijc.’ 169Doe seide Lodewijc: ‘Heer vader, dat si ter goeder tijt. GebenedijtGa naar voetnoot169 170si God daer of dat hi mi vercoren heeft tot sulcken staet.’ Die 171grave Aymijn halp Lodewijc cleden ende Tulpijn, de aertschbis- | |
[pagina 51]
| |
172scop, mede. Nochtans diende hem menich man, want twe conin-173gen vesten hem sijn mouwen ende twe bisscopen. Doe vraechdeGa naar voetnoot173aant. 174coninc Karel den grave Aymijn dat hi bade zijn kinderen of si 175enige officien dienen wouden, elc na haer mogentheit ende goet-Ga naar voetnoot175176willicheit, welcke diensten si gaerne ontfangen wilden ende daer-177toe dancken ende eer bewisen den coninc seer hoechlic. Doe hiet 178de coninc datmen Reinout maecte bottelgier ende Adelaert dros-179saet ende Ridsaert dat hi voerden coninc dienden ende Wridsaert 180voer de bisscopen. 181Als dese edel ende ghecroende coninc Lodewijc rede was, lei-182demen ter kercken. Wridsaert ginc voer hem ende Adelaert deaant. 183mercgrave, so dat hem niemant en mocht genaken. Besiden hemGa naar voetnoot183 184ginc Reynout, de stout was ende manlijc, die een voet langer was 185dan Lodewijc, ende ginc achter Ridsaert. Aldus ledemen Lode-186wijcken ter kercken. Dese iiii broeders droegen een pellen groenGa naar voetnoot186 187dat Lodewijc boven zijn hoeft ginc, dat hem de wint niet en 188bewayde of die zon verbarnde. Als Lodewijc in de kerc quam, 189leitmen int choir, dairt cierlic toegemaect was. De coninc ginc bi 190hem ende die ander heren gingen elc staen na hare waerden. 191Aymijn ghinc staen dair hijt scoenste ende beste vant ende sijn 192kinderen bi hem, ende neven coninc Karel Lodewijc.Ga naar voetnoot192 193Men vint bescreven in de cronike van Vrancrijc dat niemant 194gerecht coninc van Vrancrijc en mach worden, hi moet wesen eenGa naar voetnoot194 195echt kint, ende men mach misse singen op sijn lichaem ende GodsGa naar voetnoot195aant. 196lichaem consacreren ende offeren ter eren Gods. Oec moet men 197hebben olye, kersen ende vier mede - het is de salichste croen vanGa naar voetnoot197 198Vrancrijc - want gebrake dair yet van dese saken, men en mochte 199hem geen coninc maken. Doe wert Lodewijc geleit op Sinte Ma-Ga naar voetnoot199 | |
[pagina 52]
| |
200rien outaer. Ende bisscop Tulpijn sanc de mis ende die patriarch 201van Jherusalem diende ter missen. Men sanc die misse met groter 202triumphen. Alst so verre quam datmen offeren soude, offerde 203Lodewijc een bisant van goude ter eren Gods van hemelrijc. DoeGa naar voetnoot203aant. 204offerde Reinout uut hem selven twe bisanten van gout. Doe 205docht Lodewijc in hem selven dat sijn offerhande te cleijn was 206ende offerde drie bisanten. Doe offerde Reinout weder ende 207offerde vier. Als dat Aymijn sach, seide hi: ‘Ter goeder tijt, Rei-Ga naar voetnoot207208nout, waerstu geboren. Ic woude dat ic al mijn goet vercoft had 209in bysanten ende hier gebrocht ende gise al offeren soudet.’ 210Doe sach Lodewijc opten outaer; hem en quam geen olye of 211kaerse. Doe badt coninc Kaerel Gode met vieriger herten dat 212sinen sone Lodewijc hebben soude wes een coninc toebehoerde. 213Doe quam ter stont in schine van twe duven ende brochten olyeGa naar voetnoot213aant. 214ende kaersen ende vuer. Doe dedemen hem grote ere ende reve-215rencie ende men sacreerden Onser God op sijn lichaem. Ende alsGa naar voetnoot215 216de misse so verde was datmen pater noster sanc, doe brocht menGa naar voetnoot216aant. 217een rijckelike crone de seer costelic was ende goet, verciert met 218menich costelic steen: daer stonden an twe robinen groot ende 219scoen int ansien ende ander stenen ontallic. Doe setmense hem 220op thoeft ende doe hi de croen op thoeft hadde, was hi in hem sel-221ven opgeblasen van hoverdien. Ende als Lodewijc aldus sat mit-222ter croen op thoeft, sloech hi de hant an alle de edelen de dairGa naar voetnoot222 223waren, in teiken dat si coninc Lodewijc onderdanich souden 224wesen. Ende doe men hem die crone spande, doe wert dair groot 225geluyt gemaect met trompetten, met claretten ende met alre-Ga naar voetnoot225226hande instrumenten daermen genoecht me bedrijft, so dat de 227feeste van die croninge nie sulc gesien en was. Ende doe de coninc | |
[pagina 53]
| |
228aldus gecroent was, doe wert hem een bloet swairt sonder scedeGa naar voetnoot228 229op zijn side gegort, in teiken dat hi dat recht bescermen soude 230ende rechte justici doen soude. 231Als dit al gedaen was ende Lodewijc ghecroent, leide men hem 232ten pallaisewaert. An die een side van hem ginc de paeus ende an 233dander side die patriarch ende dair na quam coninc Karel met de 234xii genoten van Vrancrijc, daer na grote menichte van bisscopen, 235achter dese volgede de grave Aymijn met sijn heren; daer was een 236heerlike stacie, een ygelic ghinc manierlic ende statelic tot menGa naar voetnoot236 237ten pallayse quam. Aymijns kinder, als Reynout ende sijn broe-Ga naar voetnoot237238ders, waren voir te hove gegaen om haer officien te bewaren.Ga naar voetnoot238 239Ende als Lodewijc ende de heren te hove gecomen waren, ginc-240men sitten ter tafelen, elc na sijnre waerden ende na dat hi van 241geboerten was. Aymijn sat mede an coninc Karels tafel. Dair 242dienden Aymijns kinder elc van sine officie. Twe bisscopen dien-243den mit Ridsaert, ende Adelaert diende in de sale seer puntelic, 244ende met Wridsaert dienden twe graven. Elc was sorchvoudich 245van zyn officie, so dat daer heerlic gedient was, ende Reynout 246diende van sijn offici so dat van sijn dienst elc wiste te seggen. 247Alle dinc was daer overvloedich van spijs ende dranc. 248Als de maeltijt gedaen was, ghincmen dansen ende genoechte 249hantieren, want dair waren te hove veel edel scone joncfrouwen, 250de seer behagelic waren int scouwen ende ansien. Men scencterGa naar voetnoot250 251den wijn overvloedich in gouden ende silveren vaten. Dair waren 252speelluden van menigerhande spel; elc toechde sijn conste so hi 253best conde ende mocht. De vroecht was dair so groot endeGa naar voetnoot253 254manierlic in goeder genoechten, dat een yegelic die dair ten hove 255was den tijt niet en verdroet noch ongenoecht daer in en hadde. | |
[pagina 54]
| |
256Ende die maeltijt gedaen wesende, ginc coninc Karel slapen mit 257sinen heren ende vorsten. 258Lodewijc, den jongen coninc, dede roepen overluit, wie ghif-259ten ende lenen ontfangen wouden van hem, datsi hem volgeden: 260hi soude elc na haere staet ende rijcdom beghiften. Lodewijc gincGa naar voetnoot260 261in enen sconen boemgaert ende ginc sitten onder een pellen dat 262dair bereet was scoen ende costelic. Als hi geseten was, dede hi de 263heren voer hem comen ende gaf seer scone giften, elc na dat hem 264dochte dat si waerdich waren of dat hijse lief had ende si an hem 265verdienen souden. Dair en was niemant hi ontfinc ghiften, hoeGa naar voetnoot265 266neder dat si van geboerten waren, luttel of veel, sonder alleen de 267grave Aymijns kinder, die hi versmade ende en woude hem niet 268geven. Als die grave Aymyns kinderen dit sagen, dattet al begift 269was dat inden hove was bi den coninc sonder si luiden alleen 270ende dat Lodewijc hem so hatich was, gingen si tot haren vader 271ende claechden hem hoe si gevaren hadden. 272Als de grave Aymijn, haer vader, die clachte van sinen kinderen 273ghehoirt hadde, wert hi verstoert ende toernich, ende ginc haes-274telijc tot coninc Karel daer hi in zijn camer lach opt bedde. Als hi 275bi den coninc quam, gruete hi hem minlic ende als hi hem ghe-276gruet hadde, seide hi: ‘Heer coninc, Lodewijc u soen heeft gege-277ven alle den heren sijn hof volgende schone leenen ende ghiften,Ga naar voetnoot277 278ende al hebben si giften ontfangen sonder mijn kinderen alleen,Ga naar voetnoot278 279de en wil hi niet geven. Nochtans hebben si hem gevolghet ende 280reverenci bewesen meer dan alle de ander die in sinen hove 281waren. Ic en weet niet dat mijn kinderen hem mesdaen hebben.’ 282Als coninc Karel dese woerden van grave Aymijn hoerde, hadde 283hi medeliden mit hem ende seide: ‘Haelt mi uwe kinder, mijn 284neven. Ic en wilse niet verstoten oft verdreven hebben. Ick salse 285selve begiften ende geven hem gaven so eerlic als enige heren die 286ic in mijn rijc hebbe.’ | |
[pagina 55]
| |
287Als die grave Aymijn dit vanden coninc hoerde, ginc hi om sijn 288kinderen ende brochtse voer den coninc. Ende als si voer des 289conincs bedde quamen, vielen si over haer knien ende grueten 290den groten coninc Karel van Vrancrijc, ende hietse wellecoem, 291seggende tot hem luyden: ‘Ic wil u begaven ende schone giften 292geven. Ridsaert, ghi sijt die outste van al u broeders, want het is 293mi gheseit dat ghy die eerste geboren sijt. Ic sal u geven have ende 294scat, ic make u in Spangen mercgrave. Dat suldi van mi ontfan-295gen u leven lanc. Adelert, ic make u mercgrave van Poelgen.Ga naar voetnoot295 296Wridsaert, de derde broeder, ick geve u den sesten schilt tusschenGa naar voetnoot296aant. 297Parijs ende Louwen. Het is een schoon goet, ghi moget u staet 298daer eerlic op dragen.’ Doen seide hy tot Reinout: ‘Lieve neve, gi 299moet oec mede wel verghift wesen, geve ic u dat lant van Artoys, 300Angiers ende Boloys.’ Als dese vier gebroeders aldus eerlic ende 301hoghelic beghift waren vanden edelen coninc Karel, soe vielen si 302op haer knien voer conincs bedde ende custen sijn voeten ende 303dancten den coninc hoghelick; daer ontfingen si dat leen blijdelic. 304Als si dat leen ontfangen hadden, namen si oerlof an den 305coninc ende gingen inden boemgaert. Doe wertet Lodewijc ver-306boetscapt dat Aymijns kinder van sinen vader den coninc beghift 307waren. Des hadde hi nijt ende toerne. Doe Aymijn ende zijn kin-308der quamen inden boemgaert, sprac Aymijn tot Lodewijc in ar-Ga naar voetnoot308309ren moede: ‘Danc hebt, heer coninc, van uwen ghiften.’ Lodewijc 310antwoerde Aymijn, seggende: ‘Ic heb wel verhoert hoe dat mijn 311vader u kinder schone giften gegeven heeft. Voerwaer seg ic u, ic 312en wils niet ontberen of toelaten, want het is wel dat twe deel vanGa naar voetnoot312 313minen rike. Ic salt hem weder benemen cortelic.’Ga naar voetnoot313 314Als dese woerden geeyndt waren, seide Lodewijc: ‘Ic moet sien 315of mijn heren cracht hebben ende nut sijn wapen te dragen, an 316enen steen die hier leyt inden boemgaert. Ic vermete mi dat ic de | |
[pagina 56]
| |
317stercste ben die nu ter werelt leeft, ende niemant en is van soe 318hogen gheslachte als ic ben.’ Sijn heren, dese woerden horende, 319swegen al stille. Anderwerve seide hi noch de selve woerden. Doe 320wort Aymijn toernich ende en mocht zijn vermetel woirden niet 321lange verdragen, seggende tot Lodewijc: ‘Sidi sterc, goet ende 322edel, het sal hem selven openbaren. Wat wildi u beroemen? Ic 323weet noch een jongelinc van xx jaren, woude hi zyn cracht doen, 324hi worpe den steen soe vorde als gi, al dadi al uwe macht daer 325toe.’ Als die coninc Lodewijc de woerden hoirde, sprac hi tot 326Aymijn met arren moede: ‘Du oude geck, God moet bederven uGa naar voetnoot326 327lijf! Ic seg u serteyn, en liet icx niet doir Gode, ick soude u met 328minen vuysten so slaen dat ghijs nemmermeer en vergaet. Laet 329uwe kinder hier comen ende proeven haer cracht metten steen.’ 330Lodewijc toech sinen mantel uut in arren moede ende werpse 331neder ende nam den steen met enen haestigen sin ende werpen xx 332voet verre. Dair stont menich edel man bi diet ansagen. Daer na 333werpen die stercke ende beste van Vrancrijc, mer dair en was nie-334mant so sterc of crachtich, Lodewijc ontwerpse een voet, wantGa naar voetnoot334 335daer en was niemant, si en gaven Lodewijc den prijs. Als Lode-Ga naar voetnoot335336wijc dus den prijs hadde vanden steen, seide hi tot Aymijn mit 337hoemoediger talen: ‘Wat segdi nu, ghi oude grise hont? Hoe en 338haeldi nu niet u soen Reinout? Ghi seide hi soude mi den steen 339ontwerpen. Die u dade recht, men soude u trecken bi uwen bair-340de dat u die oghen verkeerden in uwen hoefde. Hoe en haeldi 341Reynout u sone nu niet? Waer na beidi? U woerden sullen u be-Ga naar voetnoot341342scamen, want ghi u sone ghepresen hebt boven allen heren in 343onsen landen wonende.’ Dese scempighe woerden de Aymyn 344Lodewijc hoerde spreken, verwarmden zyn bloet, seggende: ‘Ic 345segge u voerwaer, coninc Lodewijc, gi en sijt niet so koene dat ghi 346u hant sout slaen an minen baert, u hant ende u arm en toechdi | |
[pagina 57]
| |
347nemmermeer weder na u.’ Coninc Lodewijc seide weder: ‘Grise 348hont, loep heen te dinen soen Reynout ende doe dattu geseit heb-349ste ende laet hi den steen tegen mi werpen.’ 350Als Aymijn van Lodewijc aldus smadeliken toegesproken 351wort, liepen hem de tranen over den ogen ende die tranen over 352sijn ogen lopende, quam hi int prieel bi sijn kinder, die daer saten 353ende songen met vrouwen ende joncfrouwen ende waren vrolic. 354Als Reinout zijn vader weemoedich sach ende die tranen over sijn 355wangen lopen, liet hi sijn vroechde ende blijscap ende quam tot 356sinen vader, seggende: ‘Vader, wat is u miscomen of mesdaen? Ic 357salt wreeken, al soude ic mijn lijf ende goet verliesen.’ Aymijn die 358grave antwoirde Reinout met bedroefder herten: ‘Ic stont inden 359boemgaert bij Lodewijc, ende dair began hi vermetelic te spreken 360dat niemant sijns gelijc en was in cracht, scoonheit of van edelen 361geboert, ende beroemde hem so veel dat sijns ghelijc inder werlt 362niet en waer. Anderwerf seide hi weder. Doe en mochte icx niet 363langer van hem verdragen ende seide tot hem datter noch een was 364van xx jaren, woude hi syn cracht doen, hi soude den steen so 365vorde werpen als hi. Doe werp hi sijn mantel in arren ende fellen 366moede neder ende ontwerp alle den genen dye daer waren een 367voet. Doe sprac hi mi seer lelic ende hiete mi te wesen een grijs 368hont. Ende ist dat gi dit niet en wreect ende werpt den steen tegen 369hem, ic salt besterven. Hier om bidde ic u, lieve soen, wilt mi nu 370verhoren ende en laet mi geen logenaer bliven.’ Reynout ant-371woerde: ‘Vader, het en wair niet behoirlic dat ic dat doe, want 372Lodewijc is nu onse coninc. Ende sijn verwaende woirden de hi 373spreket, zyn hoevaerdige daden comen hem noch overmits sijn 374joncheit. Dus, vader, set u te vreden, ic en wil teghen hem gheenGa naar voetnoot374 375gemenck hebben.’ Als Aymijn dese antwoerde van Reinout hoir-376de, was hi droevich, seggende: ‘Mijn lieve sone, suldi mi nu in 377deser scanden ende confusien laten ende en werpen den steen nietGa naar voetnoot377 378teghen Lodewijc, ic sal dat moeten besterven.’ Doe seide Rei- | |
[pagina 58]
| |
379nout: ‘Vader, hebt mate in u lijden. Gi weet doch wel dat wi co-380ninc Lodewijc voirt an moeten onderdanich wesen, ende wes hi 381mesbruyct overmits sijn opgeblasen hoevairdige herte, dat verbe-Ga naar voetnoot381382tert weder sijn vader. Aldus seg ic u, vader, ic en wil van dage te-383ghen hem niet werpen. Daer bi matich u rouwe.’ Als Aymijn die 384grave hoerde dat hi niet en vorderde met bidden tegen sijn soen,Ga naar voetnoot384 385seyde hi met haestigen woirden: ‘Soude ic dan daer om bliven een 386logenair? Mi wair liever dat ic rechtevoert storve. Ick seg u, soen, 387voerwaer, wildi den steen werpen tegen Lodewijc ende moechdi 388hem den steen ontwerpen, ick sal u geven Beyaert.’ Ten lesten 389wert Reinout becoert mit medeliden van sijn vader ende seyde 390met eenen arren moede: ‘Vader ja, ic ontwerpe hem den steen, al 391waer hi de duvel selve.’ 392Met dese woerden spranc Reynout op ende ghinc mit sijn 393vader inden boemgaert daer Lodewijc was. Hem volchden sijn 394broeders ende menich edel man, vrouwen ende joncfrouwen om 395te sien dat werpen vanden steen. Ende als Aymyn met sijn kinde-396ren inden boemgaert quamen, gingen si dair den steen lach. Rei-397nout nam den steen ende werpen een halve voet verder dan hem 398Lodewijc geworpen hadde. Des was coninc Lodewijc seer toer-399nich, daer hi stont als een overmoedich man ende sacht selve met-400ten ogen. Daer en had niemant so cloec geweest te voren, Lode-401wijc had se ontworpen enen voet ende sach nu dat Reinout 402vorder werp dan hi. Aymijn seide tot Reinout: ‘Sone, ick bid u, 403peynst huden om de eere.’ Lodewijc toech sijn mantel uut in toer-404nigen moede ende werpen dair heen ende sette sijn crone van 405thoeft ende hiet datmen hem den steen brengen soude, twelc ter 406stont gedaen worde, want hy namt in groten evel dat hem Rei-Ga naar voetnoot406407nout den steen ontwerp. Lodewijc nam den steen weder ende 408werpen een voet vorder dan Reinout gedaen hadde. Reynout 409nam den steen weder ende werp noch vorder dan Lodewijc. Doe 410nam Lodewijc den steen weder ende en conde so vorde niet wer- | |
[pagina 59]
| |
411pen als Reinout dede, nochtan deet hi sulke craft dair toe dat hem 412tbloet ter naze ende monde uutspranc. Aymijn sach op Reinout 413ende badt hem dat hi sijn crachten aen den steen woude tonen. 414Doe werp Reynout sijn mantel neder ende badt Ridsaert dat hi 415hem den steen langede, twelc hi dede. Ende als Aymyn, denGa naar voetnoot415 416ouden, den jonghen den steen toedragen sach, stont hi op ende 417loech daer om. Als Reinout den steen had, werp hi den steen met 418sulcker cracht so dat hi den steen werp drie grote mans voeten 419vorder dan hi te voren gedaen had, dat verwonderde menich edel 420man diet sach. Doe seide Aymijn: ‘Gebenedijt sidi, Reinout.’ 421Ende al dat dair was, jonc ende out, vrouwen ende joncfrouwen, 422gaven Reynout den prijs. Als coninc Lodewijc Reynout dus hoer-Ga naar voetnoot422423de prijsen, hadde hijs groten nijt int herte, seggende den volcke: 424‘Dit es ymmer een sot dinc van u luiden dat ghi een huerlinc dye 425om gelt gehuert is, hoe wel dat hi seit dattet sijn soen is, dus seer 426prijst; een grof karel ende boer is somtijt so sterc als een edelinc 427ende soude oec mede soe vorde werpen.’ Met dese woirden 428keerde hem Lodewijc om ende ginc van daen. Doe seide Aymijn 429tot Reinout: ‘Mijn soen, nu is Beyaert u eygen.’ Doen loech Rei-Ga naar voetnoot429430nout ende seide: ‘Heer vader, ic danc u seer der giften.’ Doen 431seide Aymijn: ‘Segget mi, soen, hoe mocht gi u cracht so onthou-Ga naar voetnoot431432den? Hadde gi u cracht te volle getoecht, gi hadde Lodewijc den 433steen noch een voet ontworpen.’ Dese woerden verhoerde Lode-434wijc ter wilen dat hi wech ginc. Doe scaemde hi hem noch meer 435ende ginc van daen mit een serich hert.Ga naar voetnoot435 436Doe quam hem in sijn gemoete gaende Gwelloen, Heredreyt 437ende Macharijs; dit waren alle verraders ende Lodewijcx nauste 438raetsluden. Si grueten den coninck ende vraechden hem wye de 439meester was vanden steen. Lodewijc sweech ende en antwoerde 440hem luyden niet. Doe seide Macharijs: ‘Ic sie wel wat u deert: 441Reinout heeft u leet gedaen. Mer ic weet u raet: suldi u bewaren,Ga naar voetnoot441 | |
[pagina 60]
| |
442here coninc, dat u elc prijse, so suldi gaen inden boemgairt weder 443ende nemen Reynout in u armen, daert alle dye edel sien, vrou-444wen ende joncfrouwen, ende sult seggen met beveynsder herten, 445datment hore, dat ghi Gode danct ende sijnre Moeder die u ver-446leent heeft sulcken schonen kint, dat hi alle dye edelingen te 447boven gaet in schoonheit ende cracht, als hi wel getoent heeft an 448den steen. Als gi dit gedaen hebt, sal u elc prijsen ende grote eer 449spreken. Dan suldi seggen tot Adelaert dat hi comen sal terstont 450in een camer bi u, ende als gi hem daer hebt, suldi tot hem seggen 451dat hi tegen u scake. Ende en wil hi des niet doen, so suldi hem 452opseggen dat hi hem vermeten heeft dat hijt bet conde dan ghi.Ga naar voetnoot452 453Ende wil hi dair dan tegen seggen, so suldi segghen dat wijt onder 454ons drien gehoert hebben, ende wij willent hem overseggen. DitGa naar voetnoot454 455sullen wi seggen met strengen woerden. Ende ist van node, wi 456sullender noch veel meer toe crijgen diet selve sullen seggen. Ende 457dan suldi seggen ende maken een eet, die opten anderen wint vijf 458spelen, sel hebben gewonnen des anders hoeft, ende dat niet teGa naar voetnoot458 459verdingen om geen goet. Ende so drae als die vijf spelen gewon-460nen sijn, de gene diet gewonnen heeft, sel den anderen thoeft 461ofslaen. Ende als gi dan, heer coninc, die vijf spelen gewonnen 462selt hebben, so suldi hem thoeft ofslaen. Aldus moechdi van deGa naar voetnoot462 463scaemte boet tonfaen ende bliven gheweldich coninc. Ende danGa naar voetnoot463 464en salder voert meer niemant so cloec wesen de yet tegen u sal 465dorren doen.’ Coninc Lodewijc, dese woerden horende van Ma-466charijs, het dochte hem goet raet ende seide: ‘Macharijs, gi hebt 467waer geseyt, want daer en is niemant diet scaecspel bet can dan 468ic.’ 469Lodewijc dede also hem die verrader geraden hadde: hi stont 470voir een veijnster ende weyfde Adelaert met een hantscoe. AlsGa naar voetnoot470 | |
[pagina 61]
| |
471Adelaert dit sach dat hem de coninc weyfde, meende hi of hy 472hadde willen drincken. Adelaert ginc inden wijnkelder ende tapte 473vanden besten wijn de hi vandt ende scencte enen gouden scale 474vol ende boetse den jongen coninc, seggende: ‘Here coninc, drinct 475van dien wijn, het is den besten die gi van dage ghedroncken 476hebt.’ Als Lodewijc dese woerden hoerde, wert hi toirnich ende 477sloech thoeft neder ende en sprac niet. Als Adelairt sach dat 478Lodewijc toernich was, scaemde hi hem seer ende en wist wat 479doen. Hi seide: ‘Her coninc, heeft u yemant te cort gedaen dat gi 480wreeken wilt, dat segt mi.’ Als Adelaert dese woerden totten 481coninc seide, sloech hy hem die scale uuter hant, datse tegen die 482want vloech ende spranc ane stucken. Doe woude hi wech gaen, 483doe hi den jongen coninc so verbolgen sach. Als Lodewijc sach 484dat hi wech gaen woude, sprac hi met overmoede: ‘Ic waende te 485hebbe vrienden ende magen, alst van node waer, die mi bescer-486men souden, mer mi dunct het sijn mijn dootvianden, als Rid-487saert, Wridsaert, Adelaert ende Reynout. Ten was hem niet eere 488genoech dat Reynout boven mi hadde den prijs vanden steen, 489mer ghi Adelaert, hebt u vermeten dat gi sijt mijn meester vanden 490scaeckspele. Aldus verheft ghi u ende vernedert mi, twelc mi 491toernt.’ Als Adelaert de woerden den coninc Lodewijc hoerde 492spreken, keerde hi weder ende seide: ‘Des neem ic God te hulpe 493dat icx nye en dochte de woirden te spreken, ende ic sweert bi 494Gode ende Sinte Dyonijs, waerder yemant diet op my seggen 495woude, ic deet hem missaken in een crijt.’ Lodewijc seide: ‘DaerGa naar voetnoot495aant. 496en wort niet toe gedaen, mer ghy moet gaen met mi in een camer, 497daer sullen wij een ander spel beginnen.’ 498Doe nam Macharijs Adelaert bider hant ende gingen te samen 499mit Lodewijck in die camer. Als si in die camer quamen, was daer 500Gwelloen. Daer seyden Macharijs ende Gwelloen dat Adelaert 501hem vermeten had bet te konnen scaken dan Lodewijc. Noch | |
[pagina 62]
| |
502waren daer vii graven de des mede oerkonden ende seiden dattetGa naar voetnoot502 503waer was. Adelaert wort geleit in een camer ende beset vanden 504heren, om dat hy hem niet ontgaen en soude. Doe ginc Lodewijc 505tegen Adelairt over sitten, ende men brocht dair een scaeckbort 506dat costelic was ende subtijl van werc. Men brocht dat constelicGa naar voetnoot506 507spel om dat overmits de subtijlheit vant werck Adelaert sijn spelGa naar voetnoot507 508versien soude. Lodewijc seide tot Adelaert: ‘Ic seg u, wi moeten 509spelen. Verstaet mi, wie eerst opten anderen wint vijf spelen, sal 510hebben den anders hoeft.’ Als Adelaert dese woirden vanden jon-511gen coninc hoerde, seide hy: ‘Heer coninc, ic en spele om so cos-512teliken pant niet. Ende oec, heer coninc, waert scande dat gi u 513hoeft tegen tmine sout setten. Mer wildi spelen om castelen of 514sloten, dat doe ic gaerne.’ Lodewijc antwoerde weder: ‘Ick ben 515een coninc ende ic moet mijn woert houden. Ick swere u bi mijnre 516croen dat ic om anders geen dinghen en spele dan om u hoeft 517ende tmyn.’ Als Adelert vanden coninc dit hoerde, was hi droe-518vich ende seide met soeten woerden: ‘Wel, in Gods naem moetGa naar voetnoot518 519dat wesen.’ Doe seyde Gwelloen in hem selven: ‘Nu heb ic minen 520wille. Want waer Lodewijc doot, ic droge noch die crone tot Pa-Ga naar voetnoot520521rijs.’ Lodewijc haddet voertrecken, om dat hi des dages te vorenGa naar voetnoot521 522was coninc gecroent. Elc dede sijn best. Lodewijc nam Adelaert 523een ridder ende een oude. Adelaert seide: ‘God hebs deel, mijnGa naar voetnoot523 524ongeluc is groot.’ Die coninc wan op Adelaert drie spelen after 525een. De coninc seide vermetelic: ‘Huden had u broeder den prijs 526vanden steen, mer ic blive hier of meester. Ic seg u serteijn, ick sel 527u hier ter stede u hoeft of doen slaen.’ Als Adelairt dat hoerde, 528versuchte hi ende sloech thoeft neder ende seide: ‘Here coninc, of 529gi mijn hoeft wont, en soude icx niet mogen verdingen?’ Die co- | |
[pagina 63]
| |
530ninc seide: ‘Neen gi, mercgrave Adelaert, al gaefdi mi daer voer al 531u goet, ic en naems niet voer u hoeft, dat seg ic u serteyn.’ Doe 532sprac Adelaert in hem selven seggende: ‘O Heer, ic bid u doer u 533bitter passi ende doot dat gi mi graci geeft dat ick met eeren vanGa naar voetnoot533 534minen neve keren mach.’ Si setten haer spele elc alsoet hem goet 535dochte. ‘Ic scaec u ende mat u met enen rock,’ seide Adelaert endeGa naar voetnoot535 536nam hem een ridder. Die coninc Lodewijck wert toernich als hi 537sach dat hijt spel verliesen most. Adelaert seide: ‘Men moet van 538twe quaden tbeste kiesen. Nu trect gi voert, heer coninc.’ Ade-539laert began tspel scerpelic te volgen ende matte den coninc mit 540enen ridder. Die coninc en mocht des niet beteren ende Adelairt 541wan hem die vijf spelen af after een. Als Adelaert de v spelen had 542gewonnen, was hi vrolic van herten ende stont op, seggende tot-543ten coninc: ‘Neve ende heer coninc, nu weet gijt dat ic u hoeft 544gewonnen heb, mer ick en begeres niet ende ic bid u dat ghi niet 545meer soe costelic en speelt. Ic seg u, de u gaf desen raet, dat hem u 546leven verdroet.’ De coninc was gram om dese woirden ende 547sloech tscaecbort in sijn aensicht dat noese ende mont bloede 548ende seide: ‘Valsch villeyn, setstu di tegens mi?’ Adelaert was hierGa naar voetnoot548 549om seer droevich. Hi had hem gaerne geweert, mer hi en hadde 550niet dair hijt mede doen mochte, also dat hi zyn slip nam endeGa naar voetnoot550 551hieltse voer sijn nose ende mont ende ginc inden stal daer Beyaert 552stont. 553Niet lange en hadde hi daer getoeft, Reinout quam daer me.Ga naar voetnoot553 554Als hi Adelaert sach bloeden, was hi toernich ende seide: ‘Wye 555heeft u geslagen?’ Adelaert seide: ‘Niemant.’ ‘Ic hoer u lieghen, 556broeder. Ghi sultet mi seggen of u leven leit daer aen.’ ‘Broeder,’Ga naar voetnoot556 557seide Adelairt, ‘ic heb mi gestoten teghen een balc dat mi nose 558ende mont bloede, hier inden stal.’ Reynout seide: ‘Broder, ten is | |
[pagina 64]
| |
559so niet,’ ende toech zijn swaert op Adelaert. Als Adelaert sach dat 560sijn broeder toernich was, seide hijt hem ende riep genade: ‘Ic 561quam inden stal om dat ic Beiaert geven soude koren ende hoy. 562Als ic dair bi quam, sloecht mi onversien voer mijn mont dat ick 563ter airden storte.’ Reinout dat horende, seide tot zijn broeder: 564‘Ghi lieget des, want ic heb Beyaert alsoe gewent dat hi mijn 565broeders niet en sal mesdoen. Daer om ist al logen dat gi mi doet 566verstaen.’ Met dien nam hy Adelaert biden haer ende hief dat 567swaert op. Als Adelaert dat sach, wert hi vervaert ende riep: 568‘Ghenade, edel broeder, ick salt u seggen, al soude ic daer om 569sterven. Huden, doe ghi den prijs bovenginct vanden steen, wasGa naar voetnoot569 570dye coninc toernich ende ginc in de sael ende weyfde my. Ende als 571ict sach, nam ic wijn mede: ic meende of die coninc had willen 572drincken. Als ic daer quam, vandt ic daer Gwelloen, Macharijs 573ende Heredreyt. Ende doe ic den coninc drincken boet, sloech hi 574mi dye scale uuter hant. Doe woude ick wech. Als ic wech soude 575gaen, claechde hi over ons ende seide dat ic mi tscaecspel verme-576ten had bet te konnen dan hi. Als ic dat hoerde, keerde ic mi 577weder om ende seide dat ic des onsculdich was, ende woudet mi 578yemant opseggen, ic woude mijn lijf daer teghen setten ende cam-579pen tegen hem in een parck. Doe nam mi Lodewijc bij der hantGa naar voetnoot579 580ende leide mi in een camer. Daer seiden Macharijs, Gwelloen 581ende Heredreyt dat sijt gehoert hadden dat ict my vermeten 582hadde bet te konnen scaken dan coninc Lodewijc, ende daer 583waren seven graven diet mede seyden. Daer ginc Lodewijc tegen 584mi over sitten ende seide, wi mosten een ander spel beginnen. 585Doen ic sat, wort daer gebrocht een scaeckspel ende ic most bi 586bedwange spelen. Daer swoer Lodewijc bi sijnre cronen dat hi 587om geen dinc spelen en soude dan wyet op den anderen winnen 588mochte de eerste vijf spelen, soude hebben des anders hoeft. Doe 589wan ic op Lodewijc die eerste vijf spelen ende seide tot hem dat hi 590niet meer en speelde om soe dieren pant, ende dat hi qualic dade | |
[pagina 65]
| |
591diet hem riet. Hier om wert Lodewijc toernich ende sloech mi 592metten scaecbort in mijn aensicht, ende daer om was ic seer droe-593vich ende ginc van daen.’ Doe seide Reinout tot sijn broeder: 594‘Sulcken costeliken pant als thoeft van eenen coninc en wil ic hier 595niet laten.’ | |
[pagina 66]
| |
|