De historie vanden vier heemskinderen
(2005)–Anoniem Vier Heemskinderen, Vanden– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 39]
| |
Dat VI capittel. Hoe dat die grave Aymijn zijn kinder ridders maecte ende hoe hi zijn joncsten soen Reinout Volbeiert gaf ende dede hem dat beriden, dat veel heren ende joncfrouwen aensaghen.1Als Aymijn in de sale was gecomen, dede hi spreiden een groenGa naar voetnoot1aant. 2laken van side ende liet sijn kinder voer hem comen. Ende Rid-3saert quam eerst. Men brochtem twe vergulden sporen de coste-4lic waren. Die spiemen an zyn voeten ende Aymyn gorde hem datGa naar voetnoot4 5swaert ende deden knielen ende sloech hem inden hals, seg-6ghende: ‘Staet op, Ridsaert. Weest cloec ende vroem ende helpt 7dat bloet wreken dat God voer ons anden cruce storte. Ic hebbeGa naar voetnoot7aant. 8hier voertijts seer overdadich geweest. Dat berouwet mi nu seer.Ga naar voetnoot8 9Aldus weest een goet ridder ende huesch in woerden ende inGa naar voetnoot9 10wercken. Ic en geve u erve noch lant, gi en sultet metter hant sel-Ga naar voetnoot1011ver winnen met u wel snidende swairt op de heiden, ende ic sel u 12geven sulcke goeden als myn vader mi gegeven heeft: wat goet ic 13heb, en darfmen mi niet vergonnen, want ict metten swairde ge-Ga naar voetnoot1314wonnen heb op de Turcken, Gods vianden, ende wes gi daer opGa naar voetnoot14 15moget winnen, moet u God te goede geven. Mer gi moet met mi 16te hove eer dat gi op heidenis vaert.’ Doe liet Aymyn comen denGa naar voetnoot16 17degen Adelaert. Hi brocht een swaert an zijn hals, zyn sporenGa naar voetnoot17 18waren hem gespannen, die costelic waren ende goet. Aymijn 19gorde hem tswaert ende sloech hem inden hals, seggende: ‘Peynst 20om Gode diemen inden hals sloech ende dat minlijc was verdra-Ga naar voetnoot20aant.21gende vanden joden om onse verlossinge. Ic segge u voer, tot rid-Ga naar voetnoot21 | |
[pagina 40]
| |
22derscap hoert vele, diese eerlic dragen sel. Ic en geve u tijtlic goet,Ga naar voetnoot22 23burge noch castelen, gi en wintse met u vromicheit op de heiden 24ende Turcken. Gi moet mede te hove met mi eer gi vaert op heide-25nis.’ Dair na maecte Aymijn Wridsaert ridder ende seide hem al 26tgeen dat hi dander kinder geseit had. Dat gedaen wesende, liet hi 27Reinout comen, die hoverdich was ende stout. Sijn sporen warenGa naar voetnoot27 28hem gespannen. Ende hi was so lanc, doe hem Aymijn inden hals 29soude slaen, dat hi op een banc staen moste. Dat gedaen, seide 30Aymijn: ‘Reinout, stant op, ridder goet, ende hebt die moet vanaant. 31een espentijn, want hi draecht carbonckel in sinen hoirnen, denGa naar voetnoot31 32seghe of vechtinge en verliest hi nemmermeer. Ic geve u allene, 33Reinout, Pierlepont, Montagut ende Valkenstene. Gi en selt niet 34laten sonder enich vermiden of toeven, gi sult altijt op de Turcken 35ende heiden vechten.’ 36Doe brochtmen dair vier scone orssen, die goet waren ende 37genoechlic int scouwen. Dat beste van vieren gafmen Reinout, 38dat hi daer op te hove soude riden, want het was een voet hoger 39dan de ander drie. Doe Reynout dat ors sach, dochtet hem veel te 40clein. Hi verhief zijn vuyst ende sloech dat ors dair mede tusschen 41sijn oren dattet voer hem ter aerden viel. Hi seide: ‘Vader, dit is 42een crancke ghift, want dit ors is mi vele te cranc ende te licht.’Ga naar voetnoot42 43Doe de edel vrou Aye dit ansach, verwondert hair ende seide: 44‘Ghi soutse alle dootslaen die men u voerbrochte.’ Des balch hemGa naar voetnoot44 45Aymijn ende seide met toernigen moede: ‘Swiget, mijn vrouwe, 46vandien woerden. Laet Reinout minen soen proeven sijn cracht 47ende macht. Ic segge u voirwair, ic woude datmen hem hondert 48voirbrocht ende hise al doot sloege.’ Doen brochtmen hem uuter 49stal noch een ors, dat hoger was dan dat ander. Dat sloech hi oec 50metter vuist doot. Dair na brochtmen hem dat derde, dat seer | |
[pagina 41]
| |
51groot was, ende daer spranc die stoute Reinout op ende spranc 52dat ors de lenden in stucken dattet corts sterf. Als Aymijn dat 53sach, was hi blide ende seide: ‘Sone Reinout, en weest niet droe-54vich. Ic weet u een paert ende hiet Beiaert, dat heeft die cracht 55van ix orssen. Ende staet in een starcke toren; dair en darf nie-56mant biden orsse comen overmits sijn quaetheit. Dese VolbeiertGa naar voetnoot56 57is van een dromedrarius gecomen. Het is so snel van lopen, al 58wairt dat een sparwer eerst uut zijnre muten quame ende soGa naar voetnoot58 59neder vloge dat die geen de op Beyaert sate hem reiken mochte, hiGa naar voetnoot59 60soude die sparwer sijn vederen corten al vliegende.’ Doe ReinoutGa naar voetnoot60 61sijn vader dat ors dus hoirde prisen, seide hi al lachende: ‘Vader, 62dat waer wel mijn paert.’ Doe sprac de edele grave Aymyn tot sijn 63soen: ‘Reinout, doet u wapen an u lichaem, dat rade ic u voir-Ga naar voetnoot6364wair, want het is soe vreselic, ten laet hem niemant genaken, endeGa naar voetnoot64 65hevet een vreselic gebijt, want het bijt stenen ghelic ander orssen 66hoy biten.’ Doe sprac Reinout de onvervairde: ‘Sal ic mi wapenen 67tegen een paert? Het waer scande wiet hoerde of sage, heren of 68joncfrouwen.’ Doe sprac Aymijn: ‘Sone, ic rade u dat gi u wa-69pent, want tors is groot, fel ende starc.’ Als Reinout die woerden 70hoirde van sijn vader, wapende hi hem in zijn volle hernas of hi 71ten stride gaen soude ende nam in sijn hant een stoc van een vameGa naar voetnoot71 72lanc ende ginc daer tors was. Hem volgede veel ridders ende 73joncfrouwen om taensien hoet mit Reinout vergaen soude. Sijn 74vader ende moeder volgeden mede. Somwijlen lagen de ridders 75ende joncfrouwen opten muer, want si grote begeerte hadden te 76sien wat aventuere datter geschien sal. Doe hiet Aymijn datmen 77de stal ontslote ende seide tot Reinout: ‘Soen, dwinct dat orsse, ic 78salt di noch geven.’ 79Mit dien dat Aymijn de woerden tot Reynout sprac, trat hi in 80die stal. Als hi in was, sloetmen de doere toe. Doe sach Reinout | |
[pagina 42]
| |
81dat ors voer hem staen. Dat ors sloech Reynout met een voet, dair 82hi stont, voer sijn hoeft dat hi al verdoeft viel ter aerden, ende 83lach lange eer hi bequam. Vrou Aye, dit siende, riep met groter 84haesten ende wranc haer handen, seggende: ‘Eylacen, mijn kint is 85doot!’ Doe sprac de edele grave Aymyn: ‘Soene, dwinct het ors. Ic 86gevet di, want icx niemant bet en gan dan u.’ Die edele vrou AyeGa naar voetnoot86 87riep seer jammerlic: ‘Aylacen, hi is doot! Siet wair hi leit!’ Aymijn 88sprac: ‘Swijcht vrou, is hi van minen bloede ende heb ic hem ge-89wonnen, gi en dort niet twifelen hi en sals wel genesen.’ OnderGa naar voetnoot89 90des bequam Reynout ende scaemde hem dat hi daer lach. Hi he-91vet sinen stoc verheven ende meende Beyaert dair mede ter neder 92te slaen, des hem Beyaert benam ende nam Reinout in sinen montGa naar voetnoot92 93biden halsberch, de hi scoirde, ende werp Reynout voer hem 94inder crebben. Reinout sloech weder op Beyaert ende Beiaert 95werp Reinout op de aerde. Had Reynout van scanden mogen 96doen, hi hadde uuten stalle gelopen. Doe nam Reinout Beyaert 97biden hals ende hieltet manlic ende sloeget ros mit vuysten. AldusGa naar voetnoot97 98wrastelende vocht hi lange tegen Beyaert. Als nu boven als nuGa naar voetnoot98 99onder vechtende, creech hi hem den breidel inden mont endeGa naar voetnoot99 100sprancker op mit twe scarpe sporen. Doe deedmen de staldore 101wide open. Ende elc de vloech op hoechten om te sien den loep 102ende sprongen van Volbeyert. Als Reinout met Beiaert quam optGa naar voetnoot102 103rume, gaf hi hem die sporen ende den toem ende satter op of hijerGa naar voetnoot103 104uut gewassen hadde geweest. Beiert was groet, starc ende snel 105ende droech Reinout over twe wide graften mit één spronc; elcGa naar voetnoot105 106graft was wel xl voet wijt. Aldus reet Reinout een lange stontGa naar voetnoot106 107wech ende weder, dat hi mode was. Ende dat ros Beiert was seerGa naar voetnoot107 108besweet ende bloede vanden spoerslagen die hem Reynout gege- | |
[pagina 43]
| |
109ven had. Doe bete Reynout die dege vanden orsse ende dwoechtGa naar voetnoot109 110vanden bloede. Die vrouwen ende joncfrouwen quamen vander 111muer om Beiert te sien. Doe sprac de coene wigant: ‘Dit ors enGa naar voetnoot111 112gave ic om geen goet.’ Beiaert stont voir hem ende beefde ende 113leide zyn voeten te samen ende neech Reinout toe. Ende hi wen-114nede dat ors datter een kint mocht om gaen spelen sonder mis-115doen. Het was pickswart, manen ende al datter aen was. Voren 116wast wide ende seer breet over de hoepen. Reynout deder toe ma-117ken een costelic gereide, als toem, voerbuych ende couvertuerdeGa naar voetnoot117 118ende een costelick sadel met vier siden daregaerden die seer ghe-Ga naar voetnoot118119noechlijc waren om sien. | |
[pagina 44]
| |
|