ongeluk’.
Ineens zei de vriend: ‘ik bemoei niet, ga hiermee bij je familie, ja ga.... ga bij je broer hiermee. Ik wil er niets mee te maken hebben, hoor je me, niets!!!’
De vriend ging toen zijn huis binnen en liet hem alleen op het erf staan.
De jongste broer besloot bij zijn broer aan te kloppen.
Bij zijn broer aangekomen, zei hij: ‘Gaang baaa (broer) ik ben bij je gekomen’.
‘Je bent bij mij gekomen?’, vroeg de oudste broer.
‘Ja’, antwoordde hij.
‘Bij mij ben je gekomen?’.
‘Ja’, antwoordde hij nogmaals.
‘Ik ben je oudere broer?’
‘Ja’, antwoordde de jongste broer voor de derde keer.
Toen zei de oudere broer: ‘het is goed. Zeg wat je te zeggen hebt, ik luister’.
‘Gaan Baaa, ik heb een mens gedood, het was per ongeluk’.
‘Ooooh oh oh oh oh oh. Heepiman waaaaar?’.
En het broertje vertelde hem.
‘Wacht even’, zei de broer, ‘ik ben zo terug’.
Hij ging naar binnen, maakte zich klaar voor de tocht en zei vervolgens aan zijn broertje: ‘kom laat mij zien waar het is gebeurd’.
En zo trokken zij het bos in. Het broertje bracht hem bij de bofo. Daar aangekomen, zei hij: ‘Gaan baaa ik heb geen mens gedood, maar een bofo’.
Ze hebben toen de bofo in stukken gesneden en naar het dorp gebracht.
Hun vader, Anasi, hoorde dat zijn zoon een bofo had gedood. Hij was erg trots want een man die een bofo had gedood, werd erg gerespecteerd in het dorp.
Bij het huis van zijn zoon aangekomen, zong hij:
En zo werd er een grote pot bofo klaargemaakt en alle dorpelingen kwamen eten. Voordat vader Anasi weer naar zijn huis vertrok, riep hij zijn zonen bij zich en zei: Dagu bebe wata tjakutjaku tjaku, a ta: Fii da u fii’ (Familie kijve; familie blijve)