te zijn van deze demonen?. Nu ik bij u ben komen wonen, kan ik het niet aanzien’.
‘Wat ga je doen?’, vroeg zijn moeder verschrikt.
‘Maakt u zich niet druk moeder, ik ga naar de gaanwomie (oude man) van het dorp waar ik gewoond heb voordat ik bij u kwam’.
‘Goed mijn zoon, maar wees voorzichtig’, zei de moeder.
De volgende dag stond de jongen vroeg op om te vertrekken. Zijn moeder verpakte wat munga, boonggoma en dosi en twee koeka kassaba voor hem in een hangisa (doek). Ze keek haar zoon bezorgd aan. Ze gaf hem een zoen en zei: ‘waka koni koni’. Ze bleef hem nakijken totdat hij uit het zicht verdwenen was.
De jongen liep onvermoeid door. Na twee dagen gelopen te hebben, kwam hij in het dorp aan. Hij liep direct naar het huis van de gaanwomie.
‘Ko ko ko’.
‘Abie’ (ja,ja)
‘Ehe, ik ben bij u gekomen, mi tataa’(mijn vader)
‘Na hogi?’ (slecht nieuws?)
‘Nono, na hogi’ (nee, geen slecht nieuws)
‘Kom door; sindo’ (zit)
De jongenman stapte de hut van de gaanwomi binnen en nam plaats op een bank. Hij vertelde de gaanwomi van de demonen in zijn dorp. Nadat hij alles verteld had, zuchtte de gaanwomie. Toen vroeg hij de jongen tot driemaal toe:
‘Yo haika noi te lai’. (zul je luisteren en raad aanvaarden)
‘Ahai’(ja) antwoordde de jongen.
Yo haika noi te lai’. (zul je luisteren en raad aanvaarden)
‘Ahai’(ja) antwoordde de jongen.
Yo haika noi te lai’. (zul je luisteren en raad aanvaarden)
‘Ahai’(ja) antwoorde de jongen.
Toen zei de gaanwomi: ‘haika’(luister)
En toen vertelde hij de jongen precies wat hij moest doen. Na dit alles aangehoord te hebben, bedankte de jongen de gaanwomie en begaf zich naar de gangasa die hem was aangewezen.
De volgende ochtend vertrok de jongeman. Precies zoals de gaanwomie had beloofd, vond hij drie puppies bij de eerste kreek die hij tegenkwam.
Een witte, een bruine en een zwarte. De witte noemde hij Womi avion, de bruine Wantintelin en de zwarte womi Azebekoetoe. Met de dieren in zijn