Piki saba, ganian kanda (wanneer de hanen kraaien) klopte de vrouw bij Jamsie aan. Bam, bam, bam, bam sloeg ze op de deur. ‘Jamsie Jamsie Jamsieiiiiiii!!!!. Jamiesie hopo,’ riep zij. ‘Ik ben gekomen zoals afgesproken’.
‘Mijn God,’ riep Jamsie en op hetzelfde moment hoorde hij de hanen van de buren kraaien: Konkoliakooo. ‘Het is gania kanda’, riep hij uit. Hoe haalt ze het in haar hoofd dacht hij bij zichzelf. Zijn vrouw Abeni die ook wakker was geworden door het lawaai keek hem boos aan.‘Wie komt zo vroeg op bezoek?,’ vroeg zij. Stotterend antwoordde Jamsie: ‘ie.... iemand voor wie ik moet werken’.
‘Werken? Als lukuman?,’ vroeg zij terwijl zij haar ogen toekneep. Met haar vingers hem op de borst duwend zei zij met een boze stem: ‘ik heb je gewaarschuwd, ik heb je gewaarschuwd met je lukuman praktijken maar nee. Wie niet luistert, is Jamisie. Mooi zo, het begint al, het begint al.
Ganian kanda en zij wil lukuman Jamsie spreken, ganian kanda ehm. Ik ga nu niet meer kunnen slapen, ik kan net zo goed beginnen te werken’. Al mopperend stond de vrouw van Jamsie op en ging in de sakasa (keuken) om alvast water te koken voor de faja wata (thee). Jamsie die erg slaperig was en geïrriteerd was door het bezoek van de vrouw op zulk onchristelijk uur zei haastig: ‘morgenavond zal jouw man thuis bij jou zijn’.
‘Ke ba Jamsie,’ zei de vrouw met tranen in haar ogen, ‘ik weet niet hoe ik jou moet bedanken. Ke baa. Gaan tang tang fi (hartelijk bedankt)’. Zo snel als zij kon lopen, haastte zij zich naar huis om alles in gereedheid te brengen voor de komst van haar man.
De gangasa van de vrouw was een lust om te zien; schoon als maar wezen kon. Laat in de middag nam de vrouw een bad met malembelembe, zodat zij lekker rook voor haar man. Zij had veel lekker eten klaargemaakt zoals apiti, boongoma moenga, bafoe, noem maar op. Het leek alsof ze de Granman in hoogst eigen persoon verwachtte. Toen het avond werd en de muskieten aan hun avondmaal begonnen, nam de vrouw niet eens de moeite om in haar hut toevlucht te zoeken. Plotseling hoorde zij srep, srep, srep. Het hart van de vrouw klopte luider dan het geluid van de tati (stamper), wanneer er rijst werd gestampt. Ze hield zich vast aan haar bankje, en ja hoor in een mooi bewerkte kamisa (kledingstuk), stond niemand minder dan haar geliefde man vóór haar. Huilend van blijdschap sloot de vrouw haar man in haar armen.
De volgende morgen werd een mand met banjakoto, kamisa, hangisa, ghaide, gaankosoe (kledingstukken), geleverd bij het huis van Jamsie. Jamsie kon het niet geloven. Hij wist zeker dat het puur toeval was dat de