Helikon. Jaargang 2(1932)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] De moordenaar Men heeft hem in de morgen neergeschoten op het plein. Tegen een schutting die, doorzeefd van kogelgaten, de warme vreugd van zondoorlichte straten vermoeden liet. En vogels, die de schoone schijn van Mei en bloemen op hun wieken droegen, vlogen over het plein toen hij daar lag - een kille schaduw in de blijheid van de dag - met starre oogen die geen medelij' meer vroegen. Het is voorbij. Hij heeft geroofd, gemoord, geplunderd en bedrogen - Maar hij wás een kind, dat met een wilde kreet het leven zag. Een fel bestaan heeft in metalen greep gesmoord wat eens aan goed en schoon, als een belofte in zijn oogen heeft geblonken Hij stuurde driest en scheef en als bedronken. - Nu hebben onverbiddelijke kogels aan zijn leven dit plotselinge slotaccoord gegeven. ........................ Waaraan heeft hij gedacht toen hij die stalen loopen zag? Aan 't lieve, dat een meisje om 'r haren droeg? Of een café-gesprek? - Wie weet. Het hart waardoor een kogel joeg zal nu geen vrees meer hebben voor een nieuwe wilde dag. S. Carmiggelt Vorige Volgende