Helikon. Jaargang 2(1932)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Vergeelde papieren I. Blijde Inkomste Toen ik u schuw en aarzlend komen zag Vond ik, opééns, de nieuwe woorden Die u als morgendauw en kinderlach Tot tranen toe bekoorden: ‘De wereld krijgt een schuldeloos aspect Er klinkt muziek van alle zijden; - De zon, de zon heeft ons geheim ontdekt En schijnt nu voor ons beiden. ‘De vogels zijn verrijkt met toovermacht En zingen onze harten open. Ik heb zoo lang eenzaam op u gewacht Dat 'k niet meer durfde hopen...’ Toen gij mij daarna zacht hebt aangekeken Vergingen vreeze en achterdocht. De liefde heeft ons, las ik in dit teeken, Gered en vrijgekocht! 1909. [pagina 73] [p. 73] II. Een Afscheid 'kHeb vele vrouwen in den droom bemind Mijn huis was altijd geurig van haar namen. Zij stonden naast mij voor de breede ramen, En lachten om het spel van zon en wind. Maar in een herfst van asters en cyclamen Ben ik ontwaakt uit dezen schijn en vind U aan mijn rechterzijde, mènschenkind. Een nieuwe werklijkheid ontbloeit: wij sàmen! Of ik ze noem Mevena, Beatrijs Of Sara Malcolm, wàt is 't u en mij? De dagen van die liefden zijn voorbij. Doch vaak herdenk ik - hoor die oude wijs! -, Melancholiek van lust en 't licht der maan, Mijn jeugd, die vrouwen, o mijn lieve waan! 1910. [pagina 74] [p. 74] III. Vroege Ochtend in Timgad In deze stad van neergeslagen muren, Van dwaze hooge zuilen zonder doel, Zijn we eindlijk veilig voor den dwang der uren: Hier is de Vrede, 't is er blank en koel. Hier stonden tempels, huizen, magazijnen Hier werd gesjacherd en om geld gemoord, En 's avonds laat op de openbare pleinen Verkochten de politici hun woord. Hier woonden menschen: krijgslie, droomers, minnaars; Hier brandden liefde en haat... voorbij, voorbij... Wat blijft er van de roemrijkste overwinnaars? Tusschen het puin een paar toeristen, wij! Een Arabier wil ons een munt verkoopen; Ik zie onze auto in de verte staan: Wij zijn in 't heden, de horloges loopen... Broeders ontwaakt, wij moeten verder gaan! O doode stad op uw geschuwde pleinen Schuifelt een trage vieze bedelaar. Ruïnen, zand, hooploos gebroken lijnen... De zon gaat op, geel als een nieuw gevaar. 1912. J. Greshoff Vorige Volgende