Helikon. Jaargang 2
(1932)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Nederlandsche liedjesGa naar voetnoot*)AchterkamerIk heb een uitzicht over natte daken.
Het regent bijna altijd waar ik woon.
Ik heb nog steeds niets met bezit te maken.
Ik heb alleen een groote gramofoon.
Een gramofoon met dertig oude platen.
Die laat ik 's avonds spelen, één voor één.
Als 't stil is krijg ik neiging te gaan praten,
en 't helpt je over de verveling heen.
Ik ken ze alle dertig nu van buiten.
Slechts één bevat een zwijmelende wals.
De regen geeft zijn bijval op de ruiten.
De één blijft zuiver, de ander wordt al valsch.
Dat is mijn gramofoon, met dertig platen.
Steeds slechter helpt hij mij door de avond heen.
Maar waarop moet een mensch zich dan verlaten?
De beste platen breken, één voor één.
| |
[pagina 26]
| |
Landelijk CaféHet ligt aan een wetering.
Ik ben er de wandelaar
en tegen de schemering
schuilt er het minnend paar.
Zij kussen elkaars zachte mond.
Haar mond was zacht en rood.
Ik wilde dat ik niet bestond.
Les jours d'antan zijn niet dood.
Ik merk het aan mijn hart
(de spijt is een bijtend dier)
en speel, eerst alleen, wat biljart
en dan met den baas, om bier.
| |
[pagina 27]
| |
In den TreinHet meisje, de vrouw en de man,
en buiten het langzame landschap -
en allen die reizen zijn van
een oude vreemde verwantschap -
Wij zien elkander niet weer -
wie heeft iets beters te geven?
Wij wisselen over en weer
een deel van ons vroeger leven -
Waarom? Bij iederen stoot
wordt ons bestaan onzekerder -
want naast ons leest de Dood
zijn kleinen rooden Baedeker.
Eric van der Steen
|
|