Een hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid
(1565)–Anoniem Hantboecxken inhoudende den heelen Psalter des H. propheete Dauid, Een– AuteursrechtvrijOp de wijse. Von Himmel hoch da kom ich her, Oft op: Wol dem der in Gottes forcht.Mijn hert can een liedt voortzbringhen,
Dat wil ick den Coninck singhen:
Daerom soud wel de tonghe mijn,
Eens rassens Schrijuers penne zijn.
Onder allen menschen de schoonst zijt ghy,
Uwen mondt die is lieflijck, en bly:
Drom heeft u Godt ghebenedijt,
En beghift inder eewicheyt.
U sweerdt dat nu omgorden gaet,
Ghy stercken Ruese met grooten ciraet:
| |
[Folio 73r]
| |
Daerom het u ghelucken sal,
Want ghy zijt milt, en vol waerheyt al.
Veel wonders doet u rechte handt,
Sy maeckt de vyanden ter schandt:
U pylen verwonden seer: met cracht,
Brengt ghy het volck onder u macht.
Uwen Stoel die blijft eewelijck,
En uwen Scepter oock diesglijck:
Rechtuaerdicheyt bemindt ghy Heer,
Boosheyt en tquaet dat haet ghy seer.
Daerom de Godt die eewlijck leeft,
Met Olij van blijschap, u gsalft heeft:
Godt de Vader vande volheyt zijn,
Meer dan u mede ghesellen fijn.
U cleederen seer welrieckende zijn,
In uwen Yvooren Palleys fijn:
Des Conincks Dochteren oock al,
Verblijden haer in uwen Saal.
Aen u rechte zijde de Bruydt gaet staen,
Met gouwe laken aenghedaen:
Den Coninck o Dochters onderdanich zijt,
En vergheet uws vaders huys subijdt.
Soo sal de Coninck hebben tot u,
Lust en begheerte: daerom u,
Acht hem hooch want hy is u Heer,
Valt hem te voet, bewijst hem eer.
Op dese bruyloft sal tvolck goet,
U rijcklijck beschencken: Och hoe soet,
| |
[Folio 73v]
| |
En costlijck is oock de Coningin,
Cuys, en reyn, is haer hert en sin.
Men salse den Coninck toe vueren fier,
Met hare Maechden en Camenier:
Ins Conincks camer ende Saal,
Comt sy met vrolijcken gheschal.
Voor uwe verlatene Ouders sijn,
Soo sullen u Kinders Princen zijn:
Den Coninck beken ick blijdelijck,
Lof, en prijs, sy hem eewelijck.
Eer sy den Vader en den Soon. etcetera. 3.
|
|