Colloquium Neerlandicum 16 (2006)
(2007)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNeerlandistiek in contrast. Handelingen Zestiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 437]
| ||||||||||
Strips in het Nederlands: onbekend is ongebruiktGa naar eind1
| ||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||
In deze bijdrage doe ik een poging om de Nederlandstalige strip in al zijn gevarieerdheid voor te stellen. In de eerste plaats omdat dit de moeite loont voor ieder die geïnteresseerd is in de Nederlandstalige cultuur, en in de tweede plaats omdat docenten Nederlands er in hun lessen gebruik van kunnen maken. Ik presenteer het genre door de maatschappelijke weerklank ervan te bespreken en enkele actuele tendensen aan te wijzen, maar ik begin met een korte geschiedenis van het Nederlandstalige beeldverhaal. | ||||||||||
GeschiedenisVan het begin tot 1940Een geschiedenis van de Nederlandstalige strip als geheel bestaat (nog) niet, maar er zijn wel al enkele pogingen ondernomen om de nationale stripgeschiedenissen van Nederland (Pollman 1999, Kousemaker z.j.) en België (Lefèvre 2000) te schetsen. Gezien de vrijwel onafhankelijke ontwikkeling van het stripverhaal in beide regio's was die aparte geschiedschrijving ook wel te verwachten. Om het beeldverhaal te legitimeren wordt vaak erg oude kunst tot het genre gerekend. De traditie om in beelden te vertellen of zelfs de conventie om tekstballons te gebruiken, zijn inderdaad al eeuwen oud. Toch lijkt het niet aangewezen om de stripgeschiedenis vóór de negentiende eeuw te laten beginnen. Grotschilderingen of het tapijt van Bayeux mogen dan wel narratieve afbeeldingen zijn of zelfs een sequens van afbeeldingen, maar door hun dragers en de minder systematische manier van met tekst omgaan, blijven ze erg verschillen van wat we tegenwoordig onder strips verstaan. Tot de voorlopers van het Nederlandstalige stripverhaal behoort een curiosum dat literatuurkenners wel zal boeien. In 1807 maakte Bilderdijk een soort primitieve strip voor zijn zoon, waarbij hij aangebrande versjes combineerde met al even ondeugende tekeningen. Die ‘strip’ was echter duidelijk bedoeld voor eigen gebruik en niet voor publicatie (Kousemaker z.j.). Internationaal is er consensus over dat de Zwitser Rodolphe Töpffer de uitvinder is van het beeldverhaal. Via een gecensureerde adaptatie met tekst van J.J.A. Goeverneur werd zijn Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen ook in het Nederlandse taalgebied een groot succes, en kreeg het boekje daar een imposant aantal herdrukken. Tegen het einde van de negentiende eeuw was een embryonale vorm van het beeldverhaal al zo populair dat de zogenaamde mannekesbladen - in Vlaanderen - of centsbladen - in Nederland - vol stonden met paginagrote gagstrips (grappige strips met een pointe) met de tekst onder de tekening (zie Lefèvre en Dierick 1998). | ||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||
In het begin van de twintigste eeuw kwamen daar de satirische bladen en de allereerste krantenstrips bij, zoals de strips over Bulletje en Boonestaak (door Van Raemdonck en De Jong), die van 1922 tot 1937 een ware hit werden en waarvan sindsdien nog steeds herdrukken verschijnen. Typisch voor deze strip was het wat onconventionele en licht rebelse karakter, een soort voorafschaduwing van het kwajongensgehalte van de literatuur van Annie M.G. Schmidt. | ||||||||||
Nederland na 1940Een echt bloeiende stripcultuur ontstond in Nederland en in Vlaanderen pas door de Tweede Wereldoorlog. In de kranten kwam ruimte vrij voor strips van eigen bodem en twee bepalende figuren boekten in deze periode hun eerste grote successen: in Nederland Marten Toonder, in Vlaanderen Willy Vandersteen. De invloed van beiden op de lokale stripproductie is nauwelijks te overschatten. Marten Toonder werd met zijn tekststrip Tom Poes en vele andere creaties enorm populair. Door zijn grote invloed was de strip zonder tekstballons, met de tekst onder de beelden, in Nederland een langer leven beschoren dan in andere landen. Toonder speelde in op zijn succes door de Toonder Studio's op te richten, waarin veel Nederlandse auteurs het vak hebben geleerd. Zo werd een tijdlang een groot deel van de Nederlandse stripproductie door de Toonder Studio's vervaardigd. Naast Toonder stonden ook Pieter Kuhn (Kapitein Rob) en Hans Kresse (Eric de Noorman) kwalitatief en qua succes aan de top. Ook de miniboekjes die Alfred Mazure tekende over de detective Dick Bos waren erg populair. In tegenstelling tot de strips met Tom Poes stonden de beeldverhalen van Mazure in een kwalijk daglicht. Niet alleen door de soms gewelddadige thematiek, maar ook het feit dat de teksten in tekstballons werden weergegeven, veroorzaakte negatieve kritiek. Mazure beklaagde zich in correspondentie vaak - terecht - over het feit dat hij zijn tijd vooruit was. Hij kreeg nooit de verdiende erkenning. Overigens waren de jaren veertig en zeker de jaren vijftig van de vorige eeuw in veel landen periodes waarin de stemmingmakerij tegenover strips toenam. Een beroemde rol daarin speelde het boek The seduction of the innocent (1954) van de Duits-Amerikaans psychiater Frederic Wertham, maar ook in Frankrijk werd in 1949 een wet aangenomen ‘ter bescherming van de jeugd’, lees ter censurering van het stripverhaal en ter bescherming van de inheemse stripproductie tegen de Amerikaanse actiestrips. Een andere populaire Nederlandse strip was Sjors en Sjimmie (1938-), gebaseerd op een Amerikaanse kwajongensstrip, door Frans Piët. Het succes ervan ging gepaard met het succes van het stripblad waarin de serie verscheen (Sjors 1930-1975). Een speciale rol speelde de Amerikaanse strip Donald Duck. Terwijl deze internationaal erg populaire Disney-strip in Vlaanderen nooit echt voet aan de | ||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||
grond heeft gekregen, mag de eend zich in Nederland nog steeds verheugen over een buitengewone populariteit. Eén van de indirecte gevolgen daarvan was een aanzienlijke inheemse productie van Duck-verhalen. Helemaal passend bij de Nederlandse protestbewegingen van de jaren zestig en zeventig, kende ook de Nederlandse strip een stevig rebelse periode, gewoonlijk ‘underground’ genoemd. Het meest memorabele blad uit die periode was Tante Leny presenteert, waarin veel gerespecteerde stripmakers en illustratoren, zoals Joost Swarte, doorbraken. | ||||||||||
Vlaanderen na 1940Zoals gezegd was de Vlaamse tegenhanger van Marten Toonder Willy Vandersteen. Zijn Suske en Wiske was na 1945 de eerste succesvolle Vlaamse krantenstrip. Naar dat model werden decennialang de meeste Vlaamse strips gemodelleerd. Een krantenstrip van twee stroken per dag werd in Vlaanderen de norm. Ook inhoudelijk kreeg Suske en Wiske veel navolging. Humoristische lange verhalen met een (al dan niet biologisch) gezin in de hoofdrol werd hét stramien voor menige succesvolle Vlaamse strip, zoals De belevenissen van Jommeke (vanaf 1955) van Jef Nys, of later nog Kiekeboe (vanaf 1977) van Merho (Grossey en Meesters 1997). Dankzij het succes van Suske en Wiske kon ook Vandersteen een studio uitbouwen. Tot aan zijn dood in 1990 domineerde hij daarmee de stripproductie in Vlaanderen. De meeste reeksen werden ofwel in zijn studio gemaakt, ofwel leken ze sterk op strips van zijn studio. Sommige van Vandersteens reeksen slaagden erin om ook buiten de landsgrenzen succes te boeken. Vanaf de jaren zeventig werd Suske en Wiske populairder in Nederland dan in Vlaanderen. Van Bessy en Jerom (Duits: Wastl) werden honderden verhalen speciaal voor de Duitse markt gemaakt (De Ryck 1994). Naast Vandersteen verdient zeker ook Marc Sleen een vermelding. Zijn dagbladstrip De avonturen van Nero begon in 1947, enkele jaren na Vandersteen, maar was een eigenzinnigere, licht absurde strip. Sleen werd als enige Vlaming opgenomen in de grote overzichtstentoonstelling ‘Maîtres de la bande dessinée européenne’ (2000) in de Franse Bibliothèque Nationale. Hij beleefde zijn grootste triomfen in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen hij het succes van Vandersteen haast evenaarde. Tien jaar later maakte hij voor de openbare televisieomroep safarifilms. Als extravagante bekende Vlaming was hij een graag geziene gast op televisie. Pas in 2002 stopte hij met zijn dagelijkse krantenstrip; toen was hij al tachtig. In tegenstelling tot Vandersteen werkte Sleen nooit met een studio, al vertrouwde hij het tekenwerk de laatste jaren van zijn beroepsleven toe aan een assistent. Andere bekende krantenstrips naar Vandersteen-model, maar met een eigen ziel, waren Kari Lente (1962-1994) van Bob Mau en Piet Pienter en Bert Bibber (1951-1995) van Pom. | ||||||||||
[pagina 441]
| ||||||||||
Suske en Wiske
De laatste decennia zien we in Nederland en Vlaanderen dezelfde ontwikkeling. Er worden steeds minder absolute bestsellers gemaakt die in de klassieke striptraditie passen. Daarentegen volgen de auteurs van de jongere generaties steeds meer de internationale tendensen. | ||||||||||
Verspreiding en weerklankSlechts bij hoge uitzondering slaagt een Vlaamse of Nederlandse strip erin buiten het eigen gebied een ruim publiek te vinden. Auteurs die op internationale lezers mikken, wenden zich daarom vaak tot buitenlandse uitgevers. Binnen het Nederlandse taalgebied zelf blijft de rijksgrens een stripgrens. Alleen Suske en Wiske heeft succes in heel België (dus ook Wallonië) en in Nederland. Sommige Nederlandse gagstrips verschijnen in Vlaamse kranten (bijvoorbeeld Sigmund van Peter de Wit), maar die krantenpublicatie helpt de verkoop in Vlaanderen niet echt. De strip geldt meestal als een commercieel medium. Van Suske en Wiske werden in de topjaren tot 2,5 miljoen exemplaren per jaar verkocht. Elk nieuw album haalde toen 400.000 verkochte exemplaren en ook de herdrukken verkochten goed. Tegenwoordig is Suske en Wiske nog steeds de best lopende titel, maar de verkochte oplage zou onder de 300.000 exemplaren gezakt zijn. Door de frequentie van vier nieuwe boeken per jaar betekent dat nog steeds dat Suske en Wiske hogere verkoopcijfers haalt per jaar dan de meeste succesvolle Franstalige reeksen in het Frans, en ook meer dan de meeste Amerikaanse superheldenstrips op eigen territorium. Zelfs een vergelijking met literaire bestsellers als Harry Potter of de Da Vinci Code kan Suske en Wiske op jaarbasis doorstaan. Het voorgaande betekent uiteraard niet dat alle strips zulke hoge oplagecijfers halen. Suske en Wiske is de meest succesvolle strip in het taalgebied en er zijn maar weinig nieuwe strips die over de drempel van 10.000 exemplaren geraken. | ||||||||||
[pagina 442]
| ||||||||||
Tegenwoordig zijn er zelfs meer en meer strips die op de oplage van een dichtbundel (500 exemplaren) worden verspreid. Vaak wordt die minieme oplage niet eens verkocht, ook al wordt het boek in de kritiek aangeprezen. Onderscheidt de Nederlandstalige strip zich niet door de internationale weerklank van zijn auteurs - wat wel het geval is met de Waalse en de Franse strip - de maatschappelijke weerklank van de strip in eigen regio overtreft vaak die van andere strips in hun thuisregio. Zo kan Nederland zich beroemen op een van de oudste gespecialiseerde stripwinkels ter wereld (Lambiek in Amsterdam, gestart in 1968) en op de oudste belangenorganisatie van stripliefhebbers ter wereld (het Stripschap, gesticht in 1967). België had als eerste land ter wereld een nationaal stripmuseum (het Belgisch Centrum voor het Beeldverhaal in Brussel, dat bestaat sinds 1989), al ligt het accent daar vooral op de internationaal bekendere Franstalige Belgische strip. En na een bewogen voorgeschiedenis, met onder meer een belangwekkend project in Haarlem, heeft ook Nederland sinds 2004 een stripmuseum, namelijk in Groningen. In de Lage Landen komt ook de overheidssteun voor het stripverhaal op gang. Het Nederlandse Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst (BKVB) kent sporadisch werkbeurzen toe aan stripauteurs, al kan men die steun niet structureel noemen. In Vlaanderen maakt het Fonds voor de Letteren al enkele jaren een budget van 100.000 euro vrij voor productiesteun en werkbeurzen (in 2006 werd dit bedrag opgetrokken tot 150.000 euro). Sinds 2003 wordt om de twee jaar de Vlaamse Cultuurprijs voor Strips ter waarde van 12.500 euro uitgereikt. Ook de pers heeft veel aandacht voor het beeldverhaal. In Nederland is die aandacht vaak nog beperkt, maar in Vlaanderen hebben de meeste algemene kranten en weekbladen een rubriek met stripbesprekingen (Kempeneers en Meesters 2002). Een andere illustratie van de impact van de strip is haar invloed op de Nederlandse taal: een bekend voorbeeld daarvan is de Toonder-taal, de woordenschat waarmee Marten Toonder de Nederlandse taal heeft verrijkt (Oosterheert 2005, Schouppe 1999), zoals ‘denkraam’ of ‘minkukel’. Taaljournalist Ewoud Sanders wijdde zelfs een serie van zijn NRC-rubriek aan woorden uit strips en tekenfilms, al zat daar veel anderstalig werk bij, zoals Popeye, De Smurfen en The Flintstones. Bij anderstalig werk speelt de vertaler een grote rol. In het Frans luidt het adagium van Obelix, de ronde vriend van Asterix de Galliër, bijvoorbeeld prozaïsch ‘Ils sont fous ces Romains’. Dankzij een geïnspireerd vertaler kent het Nederlands nu de gevleugelde uitdrukking ‘Rare jongens, die Romeinen’, waarbij ‘Romeinen’ zonodig vervangen kan worden door een andere denominatie. Zoals dat ook met succesvolle strips in andere regio's gebeurt, krijgen bekende stripfiguren in Vlaanderen en Nederland vaak een tweede leven in andere visuele media. Zo ontstonden langspeelfilms naar het werk van Marten Toonder (Als | ||||||||||
[pagina 443]
| ||||||||||
je begrijpt wat ik bedoel, 1983), Willy Vandersteen (De duistere diamant, 2004), Merho (Misstoestanden. Kiekeboe de film, 2000). Aan cartoonist Peter van Straaten werd dan weer een bioscoopdocumentaire gewijd (Een gelukkige hand, 2005). Enkele verhalen van Jean Dulieu (Paulus de boskabouter) en Merho (Kiekeboe) schopten het tot radiohoorspel. Ook op televisie zijn af en toe Nederlandse of Vlaamse stripfiguren te zien. Al in de jaren vijftig van de vorige eeuw werd geëxperimenteerd met een Suske en Wiske-poppenspel op de Vlaamse televisie (Van Hooydonck 1994: 126). In de jaren zeventig maakte Wies Andersen een beroemde Suske en Wiske-poppenreeks met nieuwe verhalen voor de Nederlandse televisie. In de jaren negentig werd een reeks van dertien tekenfilms voor tv naar bestaande albums van Suske en Wiske geproduceerd. De animatiekwaliteit verried echter dat het om een serie met een zeer beperkt budget ging. Eveneens in de jaren negentig begon een reeks Suske en Wiske-musicals. Daarmee was Suske en Wiske zelfs sneller dan Kuifje, waarvan de musical De zonnetempel tot 2001 op zich liet wachten. Ten slotte werden bekende stripfiguren als Suske en Wiske, maar ook Urbanus of Kiekeboe, gebruikt voor computerspelletjes. Kortom, de merchandising van sommige succesvolle strips volgt de internationaal gebaande paden van successeries als Kuifje of Asterix, maar dan in het klein. | ||||||||||
Actuele tendensenDe variatie die het huidige Nederlandstalige stripaanbod kenmerkt, kan in zeven actuele stromingen worden verdeeld. Zulke stromingen vereenvoudigen uiteraard het totale beeld, maar ze bieden het voordeel van overzichtelijkheid. De eerste drie stromingen die hier zullen worden besproken, zijn lokale stromingen (zie ook Lefèvre 2000). De laatste vier zijn in het begin van de eenentwintigste eeuw op internationaal vlak terug te vinden. | ||||||||||
1. De klassieke familiestripWilly Vandersteen introduceerde met Suske en Wiske een nieuw genre in de Vlaamse strip: een lang verhaal vol grappen, dat zowel bestemd was voor volwassen als voor de jonge lezers van de krant. De hoofdfiguren waren kinderen, hoewel ook volwassenen een belangrijke rol in de verhalen speelden. Vandersteens navolgers bleven niet altijd die dubbele doelgroep bedienen. Met de belevenissen van Jommeke maakte Jef Nys van meet af aan een echte kinderstrip die tot vandaag de favoriete strip blijft van veel jonge Vlaamse lezers (zeven tot tien jaar). In Jommeke spelen volwassenen duidelijk een minder belangrijke rol. De verstrooide professor Gobelijn kan Jommeke en zijn vriendjes vaak helpen, maar het zijn de kinderen die door hun koelbloedigheid de problemen oplossen (die overigens vaak door de volwassenen veroorzaakt zijn). Een andere populaire strip in dit genre is | ||||||||||
[pagina 444]
| ||||||||||
Kiekeboe door Merho, een realistischer update van de Vandersteen-sjabloon, die niet alleen kinderen maar ook volwassenen aanspreekt. Het hoofdpersonage is een brave Jan Modaal, een huisvader met vrouw en twee kinderen. Veel verhalen van de serie kunnen ondergebracht worden bij het detectivegenre. Ook Nederland kent klassieke familiestrips, bijvoorbeeld Jan, Jans en de kinderen van Jan Kruis of de provocerende doorsnede van de Nederlandse maatschappij De familie Doorzon van Gerrit de Jager. In Nederland zijn de familiestrips echter veelal gagstrips met een grap per pagina, dus geen lange verhalen. Hun productieritme ligt er ook lager dan in Vlaanderen, waar van succesvolle familiestrips tot vier albums per jaar worden geproduceerd. | ||||||||||
2. (On)volwassen humorIn veel Nederlandse, maar soms ook in Vlaamse strips, komen speciale vormen van humor voor. Het gaat hier om humor voor volwassenen, die echter met opzet geen beroep doet op intellectuele capaciteiten of op morele waarden die traditioneel met volwassenen worden geassocieerd. Onder dit soort humor vallen bijvoorbeeld gewild flauwe grappen, die een volwassene normaal gezien als slechte humor ervaart. Als echter dik wordt aangezet dat de grappen flauw bedoeld zijn, dan kunnen ook volwassenen ze vaak waarderen. Tot deze categorie behoren ook grappen over taboe-onderwerpen, zoals ontlasting of seks. Actuele reeksen die hier thuishoren zijn bijvoorbeeld Fokke en Sukke, Dirkjan en S1ngle. Fokke en Sukke, gemaakt door het triumviraat John Reid, Bastiaan Geleijnse en Jean-Marc van Tol, behoort volgens de strikte definitie niet tot het stripverhaal, want elke aflevering bestaat slechts uit één beeld. De sequentialiteit van het stripverhaal is wel gedeeltelijk behouden doordat de lezer tekst en beeld in de juiste volgorde moet lezen. Sinds enkele jaren hebben de eend en de kanariepiet, uitgerust met duidelijk zichtbare mannelijke genitaliën, zich genesteld in NRC Handelsblad als een dagelijkse cartoon. De reeks is ontstaan in het studentenblad Propria cures en het studentikoze karakter is nog steeds merkbaar. Hoogstaande literaire grappen worden moeiteloos afgewisseld met scatologische ongein. Dirkjan heeft samen met Fokke en Sukke de stap gezet naar landelijke bekendheid in Nederland. Het titelpersonage en zijn beste vriend kunnen het best omschreven worden als suffe, domme klunzen die door auteur Mark Retera meestal worden neergezet in een wereld die op onze dagelijkse leefwereld lijkt, maar dan bevolkt met antropomorfe dieren, vervelende kabouters en frequent op bezoek komende ruimtewezens. Maar met zijn cast maakt hij net zo makkelijk parodieën op actuele onderwerpen, zoals op Harry Potter. Retera houdt van humor zonder pointe, waarbij in het pointeloze juist de humor zit. Een andere Nederlandse reeks die ook daarvan zijn handelsmerk heeft gemaakt, is Heinz van René Windig en Eddie de Jong. | ||||||||||
[pagina 445]
| ||||||||||
S1ngle
Anderen concentreren zich dan weer meer op de aangebrande, seksueel getinte grappen. De krantenstrip S1ngle van Hanco Kolk en Peter de Wit is daar een actueel voorbeeld van. In navolging van tv-feuilletons met alleenstaande jonge vrouwen in de hoofdrol, zoals Sex and the city alluderen de auteurs vaak op seksuele toestanden. | ||||||||||
3. Tv en BV'sDe derde regionale tendens is vooral Vlaams, al wordt er in Nederland af en toe ook wel eens een strip gepubliceerd die in deze categorie past, bijvoorbeeld Sjef van Oekel van Theo van den Boogaard. Het gaat om de stripversies van populaire tv-series. Andere strips teren op de bekendheid van de hoofdfiguur, die door de tv beroemd is geworden, een zogenaamde BV (‘Bekende Vlaming’). De oudste nog bestaande BV-strip is Urbanus (1983-heden, door Linthout en Urbanus), waarin de bekende komiek als kind in een karikaturaal getekend benepen dorp uit de eerste helft van de twintigste eeuw wordt neergezet. Een karikatuur van klein Vlaanderen, die de komiek de kans geeft om letterlijk en figuurlijk tegen schenen te schoppen. Urbanus voert ook zichzelf ten tonele in De geverniste vernepelingskes, waarin hij samen met tekenaar Jan Bosschaert scabreuze avonturen beleeft met nationale en internationale beroemdheden. Voorts zijn vooral de stripreeksen over de popgroep K3 (door Roelens en Ruysbergh) en over de tv-feuilletons De kampioenen (door Leemans), W817 (‘Wacht eens even’, door Swerts, Vanas en Leemans) en En daarmee basta! (door Swerts, Vanas en Bouden) populair. Vaak zijn dat tv-reeksen die voor kinderen en jongeren bedoeld zijn. Bij de komedie De kampioenen is dat echter niet het geval. Ook atypisch is een stripreeks over de rockgroep Zornik (door Van Haagen en Boon). | ||||||||||
[pagina 446]
| ||||||||||
4. VerstrippingDe tv-strip gaf het al aan: stripverhalen halen tegenwoordig vaak hun inspiratie uit andere media. Dat gebeurt zowel in de Lage Landen als elders, en vooral met literatuur als uitgangspunt (Meesters 2003). Sommige strips beperken zich tot de illustratie van bekende meesterwerken uit de Nederlandse literatuur. Dick Matena maakte de laatste jaren bijvoorbeeld strips met de integrale tekst van Gerard Reves De avonden of Jan Wolkers' Kort Amerikaans. Maar ook de internationale klassieke canon wordt in het Nederlands verstript. Zo verschenen de laatste jaren versies van Oliver Twist (Declercq), Ben Hur (De Maeyer en Claeys), Tolstojs Zo leeft de mens (Steehouwer), Dickens' A Christmas carol (Matena) en een homoversie van The importance of being earnest door Tom Bouden. De bloemlezing Strips in stereo paste een ander verstrippingsidee toe: stripauteurs kozen een Nederlandstalig lied naar keuze en maakten daar een strip van. | ||||||||||
5. VrouwenstripsOp internationaal vlak zijn er de afgelopen tien jaar veel strips door en voor vrouwen bijgekomen. In Nederland is deze evolutie duidelijker dan in Vlaanderen. Jean-Marc van Tol, de tekenaar van Fokke en Sukke, introduceerde zelfs een aan literatuur en cabaret ontleende benaming voor drie belangrijke vrouwelijke stripauteurs: de ‘Grote Drie’. In plaats van naar Harry Mulisch, Willem Frederik Hermans en Gerard Reve of naar Wim Kan, Wim Sonneveld en Toon Hermans, verwijst de benaming hier naar Maaike Hartjes, Barbara Stok en Gerrie Hondius. Met gendergeneralisaties is het natuurlijk oppassen, maar in elk geval laten de vrouwen een frisse wind waaien door de Nederlandstalige stripwereld omdat ze vaker hun eigen leven als directe inspiratiebron gebruiken en meer kiezen voor snelle, functionele tekeningen dan voor een gedetailleerde, arbeidsintensieve lijnvoering. In Vlaanderen is Ilah bekend van haar Cordelia, die in de krant De Morgen verschijnt. Nog meer dan haar Nederlandse collega's zet Ilah in haar strips de verschillen tussen mannen en vrouwen op het voorplan. | ||||||||||
6. AutobiografieSinds de Amerikaanse underground aan het eind van de jaren zestig van de twintigste eeuw wint de autobiografie wereldwijd aan populariteit in het stripverhaal. Zoals gezegd zijn in dit genre vaak vrouwelijke stripauteurs te vinden, maar ook hun mannelijke collega's vertellen graag over hun eigen leven. In Vlaanderen baseerden Conz en Bart Schoofs respectievelijk Toen ik nog baas van de wereld was en Braaf varken op hun eigen ervaringen. In Nederland verschenen de laatste jaren autobiografische werken van Hanco Kolk (Retraite, Club Paradise), Michiel van de Pol en Floor de Goede. Sommige auteurs bewaren | ||||||||||
[pagina 447]
| ||||||||||
Gerrie Hondius
Braaf varken
| ||||||||||
[pagina 448]
| ||||||||||
alleen de grappige anekdotes, anderen verhalen over een min of meer afgeronde periode uit hun leven. Veel autobiografische strips worden in zwart-wit gemaakt, en dit subgenre lijdt minder dan de andere onder mooitekenarij. Door deze stijlkeuze schroeven de auteurs de pretentie van hun autobiografische vertellingen terug. Ze lijken zo minder pretentieus dan veel andere, gepolijstere strips. | ||||||||||
7. WoordeloosEen laatste genre dat internationaal opgang maakt en dat ook opvallende Nederlandstalige vertegenwoordigers heeft, is de woordeloze strip (Groensteen, 1997, 1998). Erik Kriek bouwt al jaren aan een parodie op Amerikaanse superheldenstrips in een tekenstijl die een duidelijke knipoog is naar de historische toppers van dat genre. Zijn Gutsman is een pantoffelheld in superheldenkostuum, die het voortdurend aan de stok krijgt met zijn bazige vriendin Tigra en haar ouders. Kriek komt in de strip zelf voor als de spreekwoordelijke schouder waarop de verliefden kunnen uithuilen. Marcel Ruijters tekent verhalen met legendarische monsters en mensachtigen in bevreemdende werken als Sine qua non of Troglodytes. Een Vlaming die een internationale reputatie aan het opbouwen is met woordeloze strips, is Pieter De Poortere. Zijn personage Boerke is een naïef figuurtje dat in een warme Dick Bruna-achtige stijl keer op keer getroffen wordt door het noodlot. Zijn ongeluk wordt echter zo dik aangezet dat de lezer bij zijn rampspoed in lachen uitbarst. Het stripproject Eiland van Tobias Schalken en Stefan van Dinther oogstte dan weer internationale lof voor hun experimenten met beeldvertellingen. Ze lieten bijvoorbeeld eenzelfde actie strook na strook vanuit een ander perspectief zien, waardoor de traditionele chronologische manier van vertellen gedeeltelijk vervangen werd door een logische. | ||||||||||
Didactisch gebruikIn het onderwijs van Nederlands als vreemde of tweede taal kunnen strips uiteraard gebruikt worden zoals elk ander didactisch materiaal in de doeltaal. Uit de voorgaande uiteenzetting zal duidelijk zijn dat stripverhalen alle mogelijke doelgroepen kunnen aanspreken, zeker niet alleen kinderen. Verschillende docenten Nederlands aan anderstaligen hebben me overigens laten weten dat zij zelf of studenten in eindwerkstukken al voorstellen hebben gedaan voor het gebruik van strips voor didactische doeleinden.Ga naar eind2 In de volgende bespreking presenteer ik mijn eigen ervaring met strips in het onderwijs van Nederlands als vreemde taal aan anderstalige gevorderden van de opleiding Nederlands aan de Universiteit Luik. In het algemeen mag gezegd worden dat het beeld didactisch een groot voordeel heeft: de inhoud ervan is onmiddellijk duidelijk en hoeft niet eerst vertaald te worden. Bovendien is de beeldtaal | ||||||||||
[pagina 449]
| ||||||||||
Eiland
van het stripverhaal, metideogrammen en grafische conventies, grotendeels internationaal. Een strip met Nederlandse tekst biedt dus veel informatie in de grafische context en vergemakkelijkt zo de verwerking van Nederlandse tekst. Ik laat enkele voorbeelden volgen van de manieren waarop een docent strips zou kunnen aanwenden op verschillende domeinen van de studie Nederlands. | ||||||||||
1. Mondelinge taalvaardigheidOm de mondelinge vlotheid van de studenten te bevorderen, is het bijvoorbeeld mogelijk om enkele plaatjes van een strip - bij voorkeur woordeloos - uit te knippen, en ze aan een student te geven met de boodschap dat hij of zij met die plaatjes een afgerond verhaal moet maken. Studenten beleven meestal veel plezier aan deze opdracht, omdat ze het verschil van hun versie met de oorspronkelijke strip willen horen. Uiteraard werkt een opdracht die van de student een creatieve inbreng vraagt, in het algemeen beter dan een opdracht die louter reproductie of toepassing vereist. Voor deze opdracht heb ik goede ervaring met de Gutsman-strips van Erik Kriek, maar de meeste woordeloze strips - ook van niet-Nederlandstalige auteurs - komen in aanmerking. Een tweede oefening is vooral gericht op precieze verwoording en efficiënte communicatie. Men kan aan een student vragen om een deel van een (eenvoudig getekende) korte strip plaatje voor plaatje aan de medestudenten te vertellen, op zo'n manier dat de anderen in staat zijn de scène te tekenen. Bij twijfel mogen ze bijkomende informatie vragen aan de voorlezende student. Bij elke nieuwe | ||||||||||
[pagina 450]
| ||||||||||
Kamagurka
strook kan de voorlezer wisselen, zodat iedere student in de groep aan het woord komt. Gaandeweg ontdekken de studenten door te tekenen en uit te leggen wat het verhaal van de strip is. Wegens de eenvoud van de tekeningen komt het werk van Maaike Hartjes hiervoor zeker in aanmerking. Een korte grappige strip met weinig of geen woorden werkt het best. Ook strips uit andere regio's kunnen hier natuurlijk voor dienen, bijvoorbeeld Mister O en Mister I van de Franse auteur Lewis Trondheim. Een derde mogelijkheid bestaat erin iemand een volledige strip te laten navertellen. Aangezien beelden lezen sneller gaat dan tekst lezen, duurt de voorbereidingstijd voor de mondelinge samenvatting veel minder lang dan bij een literair kort verhaal of een journalistieke tekst. Bovendien kunnen de studenten veel minder steunen op de geschreven taal van de oorspronkelijke tekst, omdat er veel minder uitgeschreven is dan bij een niet-geïllustreerde tekst. | ||||||||||
[pagina 451]
| ||||||||||
2. Cultuurkunde / Kennis van land en volk / LandeskundeVoor cultuurkunde zijn cartoons vaak heel bruikbaar om een deel van de leerstof te illustreren. Een uitleg over de Nederlandse waterwerken kan bijvoorbeeld verlevendigd worden door een cartoon van Kamagurka. Of de Belgische staatsstructuur door een van de strips van Erik Meynen, waarin de Belgische eerste minister Guy Verhofstadt met de Vlaamse minister-president Yves Leterme praat. Maar het kan ook verder gaan dan louter illustratie. Om mekaar in Dokkum van Guido van Driel is weliswaar fictie, maar biedt toch een treffend en aandoenlijk portret van een kleine gemeente in Friesland. Door zo'n boek kan de Nederlandse alledaagse maatschappij een heel stuk dichterbij komen. | ||||||||||
3. GeschiedenisVooral de roemrijke historische periodes hebben stripmakers tot inspiratie gediend. Vroeger zat daar soms een politieke boodschap achter. Zo zijn er verschillende stripversies van Hendrik Consciences roman De leeuw van Vlaanderen (bijvoorbeeld door Bob De Moor, Buth, Nys en Pink). Ook de zestiende en zeventiende eeuw spraken blijkbaar sterk tot de verbeelding. Willy Vandersteen maakte een tweedelige stripversie van het verhaal van Charles De Coster, Tyl Uilenspiegel, en wijdde de laatste vijf jaar van zijn leven aan de tiendelige reeks De geuzen. Gilles de geus door Hanco Kolk en Peter de Wit is dan weer een soort Nederlandse versie van Asterix: een humoristische avonturenreeks ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog. Stripauteur Peter van Dongen specialiseert zich in de twintigste eeuw. Zijn eerste strip Muizentheater maakt de Tweede Wereldoorlog in Nederland aanschouwelijk, terwijl zijn recente tweeluik Rampokan de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd als decor heeft. Geen van deze geschiedenisstrips zijn pure documentaires, maar in het beste geval - zoals bij Van Dongen - leren de lezers de beschreven historische periode vanuit een andere hoek bekijken. | ||||||||||
4. TaalkundeIn de taalkundige vakken kunnen strips dienen om sociolinguïstische of variatielinguïstische onderwerpen aanschouwelijk te maken. Tekst in tekstballons is meestal bedoeld als een keurig opgeschreven spreektaal. In plaats van het Corpus Gesproken Nederlands kan dus ook wel eens een strip dienen om bepaalde verschillen tussen geschreven en gesproken Nederlands te illustreren. Een auteur als Ilah drijft de nabootsing van spreektaal in Cordelia bijvoorbeeld ver door. Ook Marc Legendre besteedde in zijn kinderstrip Biebel duidelijk veel aandacht aan de natuurlijkheid van het taalgebruik. Sommige strips gaan nog een stapje verder. Haagse Harry heeft zijn succes te danken aan het gebruik van de streektaal van Den Haag. Daarvoor werd zelfs een | ||||||||||
[pagina 452]
| ||||||||||
speciale spelling geïntroduceerd. Van veel andere populaire strips bestaan versies in een of meer dialecten: Kuifje, Suske en Wiske, Kiekeboe, Bakelandt. De trend om streektaalversies van bekende strips te maken, lijkt over zijn hoogtepunt maar regelmatig verschijnt er nog een nieuw dialectalbum. Ten slotte kunnen lang lopende series ook gebruikt worden om diachrone taalverschijnselen te illustreren. De ontwikkeling van de standaardtaal in Vlaanderen kan bijvoorbeeld gedemonstreerd worden door verhalen uit de zestigjarige geschiedenis van Suske en Wiske met elkaar te vergelijken (Meesters 2000). In het algemeen getuigen oude Vlaamse strips vaak van de beperkte standaardisering in Vlaanderen voordat de ABN-acties van de jaren zestig op gang kwamen. | ||||||||||
5. LetterkundeOok voor letterkundige vakken kunnen strips een meerwaarde bieden. Net zoals bij cultuurkunde kunnen cartoons literatuurgeschiedenis verlevendigen. Fokke en Sukke doen dat al met overgave op www.literatuurgeschiedenis.nl - de tekenaar is niet voor niets neerlandicus. Ook in de reguliere bundels van Fokke en Sukke zijn vrij veel literaire grappen terug te vinden. Cartoonist Stefan Verweij heeft zich zelfs helemaal in literatuur gespecialiseerd. In de vakken waarin de interpretatie van literaire teksten centraal staat, kan een strip tegelijk drempelverlagend en drempelverhogend werken. Beelden verlagen de taaldrempel: een deel van de boodschap is zonder taalbarrière toegankelijk. Tegelijk wordt er een nieuw aspect aan de interpretatie toegevoegd: de formele middelen van de strip, de specifieke beeldtaal van het beeldverhaal (Lefèvre en Baetens 1993, Groensteen 1999, Lefèvre 2003). Het werk van auteurs als Gerolf Van de Perre, Mark Hendriks of Jeroen Janssen biedt bijvoorbeeld de complexiteit en de literariteit die men van een roman mag verwachten. Ook werk van reeds genoemde auteurs zoals Guido Van Driel zou goed passen in een vak literaire interpretatie. De verstrippingen van Dick Matena bieden een sfeervol geïllustreerde versie van een bekende roman. Zelf heb ik geslaagde ervaring met Peter van Dongen - zijn Rampokan sluit aan bij koloniale en postkoloniale literatuur, Maaike Hartjes - voor de beeldtaal - en de verstripte theatertekst Over naar jou van Adriaan Van Aken en Philip Paquet. | ||||||||||
ConclusieDe Nederlandstalige strip mag in de eigen regio rekenen op een ongewoon grote populariteit, al geldt die populariteit natuurlijk slechts voor enkele reeksen en auteurs. Bovendien daalt de maatschappelijke impact van het medium strip door de opkomst van vele andere media. Die dalende impact gaat echter gepaard met | ||||||||||
[pagina 453]
| ||||||||||
een bovengemiddelde en stijgende waardering voor de strip in het algemeen. Dat uit zich in het overheidsbeleid, het ontstaan van instellingen en persaandacht. De Nederlandstalige strip wordt de laatste jaren steeds diverser en internationaler. Onder andere daardoor wordt het medium steeds interessanter als didactisch materiaal voor het onderwijs van het Nederlands, en in het bijzonder Nederlands als tweede of vreemde taal. Dit artikel is een introductie, die wil aanzetten tot een verdere ontdekkingstocht in de Nederlandse strip, voor didactische of andere doeleinden. | ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 454]
| ||||||||||
| ||||||||||
Illustraties:
|
|