Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNeerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 387]
| ||||||||
Vertrouwdheid en vervreemding: enkele ‘Amerika's’ in de recente Nederlandstalige
literatuur
| ||||||||
[pagina 388]
| ||||||||
Anbeek dat er in de Nederlandse literatuur niet genoeg ‘straatrumoer’ aanwezig zou zijn (geweest). Een schrijver die zijn verhaal grootser wil maken, die een grotere probleemstelling ambieert dan in het rustige, veilige Nederland mogelijk is, kan het verhaal verplaatsen naar een groter en gevaarlijker land, zoals de Verenigde Staten. Men zou kunnen terugverwijzen naar Johan Huizinga, die in De Nederlandse natie schrijft over het burgerlijk karakter van het Nederlandse volk, en de mening uit, dat dit bijdraagt aan de eenheid van Nederland. Maar de eigenschappen die daar bij horen (hij noemt ze ‘nationale deugden’) vormen geen aanleiding tot ‘straatrumoer’, zoals: ‘Hollandse zindelijkheid’, ‘nationale eerlijkheid’, ‘ontzag voor het recht en de mening van anderen’, ‘geringe vatbaarheid voor illusie en retoriek’, ‘geringe neiging tot nationale zelfverheerlijking en zelfverheffing’, ‘ons openstaan voor de erkenning van de waarde van het vreemde’.Ga naar voetnoot1 Voor een schrijver die straatrumoer ambieert, is nationale eenheid wellicht niet het beste uitgangspunt. Uiteraard is in het nieuwe multiculturele Nederland Huizinga's nationale eenheid enigszins achterhaald. Het is echter nauwelijks mogelijk, om al te actuele vragen en strubbelingen in romans te verbeelden, zonder dat de tekst óf een soort traktaat, óf een aanklacht lijkt, onder andere door de toch al grote neiging van het lezerspubliek - die in deze situatie wordt verergerd - om de tekst als mimetisch te ervaren. Volgens die analyse is het perspectief van Richard Kearney wellicht interessant. Uitgaand van de notie van Benedict Anderson, dat de natie een ‘verbeelde gemeenschap’ is, schrijft hij in zijn boek Vertellingen, [...] oftewel: dat zij een narratieve constructie is die telkens opnieuw moet worden uitgevonden en gereconstrueerd. Deze ontdekking brengt het voordeel met zich mee dat men niet meer zo makkelijk de fout maakt om zichzelf letterlijk te nemen, om de overgeleverde identiteit als vanzelfsprekend te ervaren (91). Men zou dus volgens Kearney onopgeloste problemen in discussies over de eigen gemeenschap of de eigen identiteit onderzoeken door ze in fictionele teksten vanuit het perspectief van anderen uit te werken. Hoewel Kearney het in dit boek voornamelijk over Amerikaanse literatuur heeft, en in de Verenigde Staten een discussie over identiteit minder beladen is dan in | ||||||||
[pagina 389]
| ||||||||
Nederland, zou men kunnen stellen dat vragen over identiteit ook in Nederland bestaan, en - mogelijk juist vanwege de beladenheid van het vraagstuk - mogelijk beter negatief gefomiuleerd kunnen worden, dus, in de zin van: wat behoort niet tot de Nederlandse identiteit? Wat kan niet in Nederland?Ga naar voetnoot2 In dat geval kan het dus ook in dit opzicht zinvol zijn om het beeld te (beginnen te) traceren van de verschillende interpretaties en reflecties van ‘Amerika’ en ‘de Amerikaan’ in recente Nederlandstalige literatuur van de twintigste eeuw, en om tot een zorgvuldige interpretatie van deze beelden en beeldvorming te komen. Noord-Amerika neemt in de Nederlandse fantasie veel verschillende vormen aan, onder andere: Hollywood (de Amerikaanse filmindustrie, films die in bioscopen in Nederland en Vlaanderen te zien waren en zijn), jazzmuziek en de invloed van die muziekcultuur buiten de grenzen, het Wilde Westen - nog altijd onderhevig aan beeldvorming -,Ga naar voetnoot3 Amerikaanse soldaten (die in Nederland in de Tweede Wereldoorlog gewoonlijk als positieve verschijning worden weergegeven, maar vanaf de Vietnam-oorlog als overwegend negatief), en de vele reacties van Nederlandstalige bezoekers en immigranten die het continent vaak als zo ongeveer het ‘beloofde land’ bestempelen. Een analyse van zulke beelden is vooral interessant vanuit het oogpunt van de nauwe banden tussen Nederland en de Verenigde Staten. Nauw verwante individuen en groepen hebben, evenals broers en zussen uit één gezin, de neiging, des te kritischer op kleine verschillen te reageren, juist omdat de overeenkomsten zo groot zijn - een verschijnsel dat sinds Freud vaak als het ‘narcisme van het kleine verschil’ wordt bestempeld. De klassieke methoden die in de letterkunde bij analyse van ‘de ander’ gebezigd worden, zijn hier dan ook slechts in genuanceerde vorm relevant. In de Nederlandse letteren en populaire cultuur komen verwijzingen naar, en beelden van de Verenigde Staten vaak voor, en zijn vaak niet bepaald positief. De Verenigde Staten worden zowel binnen als buiten de | ||||||||
[pagina 390]
| ||||||||
grenzen gezien als een land dat een maar al te negatieve politiek en een culturele hegemonie nastreeft, en op cultured vlak tevens als bron van allerlei gênante kitsch die in de hele wereld te koop is. Het zogenaamde ‘gegeven’ dat Amerika een te grote invloed uitoefent op de culturele producten van andere landen mag op basis van een analyse van de teksten die we hier bekijken, best wat genuanceerd worden - er bestaat mijns inziens een veel complexere en ingewikkelder wisselwerking tussen de culturen dan men op het eerste gezicht zou denken. Vaak gebezigde terminologie zoals ‘cultuurconsumptie’ en ‘culturele hegemonie’ laten een belangrijk aspect achterwege: de context waarin, en de zelfverzekerdheid waarmee Nederlandse schrijvers zich het landschap van Amerika toe-eigenen. Het woord ‘hegemonie’ zelf, afkomstig uit de sfeer van koloniale en post-koloniale studies, impliceert om te beginnen al dat hegemonie een tijdelijk en beperkt verschijnsel is. In de vier romans die ik hier kort noem, behoort de Verenigde Staten tot de al of niet contrasterende achtergrond van gezins- en liefdesrelaties, verhoudingen tussen mensen die in een postmoderne context dienst doen bij de zoektocht naar de identiteit.
In Een hart van steen staat de verdrongen herinnering, die later weer naar boven komt, aan een tragedie binnen het gezin centraal; de hoofdpersoon, een jong meisje, ervaart de privéchaos in haar gezin als tegenpool van de maar al te publieke opschudding die de Amerikaanse cultuur in deze tijd veroorzaakt. Dit Amerika is onder andere in de roman aanwezig in de vorm van overal in het huis verspreide krantenknipsels, die de aandacht van haar vader zodanig in beslag nemen, dat hij zijn kinderen niet beschermt tegen de komende catastrofe. De ouders van de hoofdfiguur van Een hart van steen verdienen de kost door een knipselarchief bij te houden over de Verenigde Staten, of, zoals het in de tekst staat, de ‘U.S. of A’. Hoewel dit nooit edit verklaard wordt, hééft het gezin iets met Amerika: ze vieren bijvoorbeeld de feestdag ‘Thanksgiving’, de gezinsleden bezigen Engelse zinsneden en woorden (ze noemen elkaar ‘kiddo’), Ellen en haar vader drinken Coca Cola (en zeggen dan ‘Coca Cola the real thing’) terwijl ze op tv de astronauten van NASA op het maanoppervlak zien lopen, enzovoorts. De wereld van dit gezin is doortrokken van de international populaire cultuur die in die tijd uit Amerika komt. | ||||||||
[pagina 391]
| ||||||||
Helaas wordt het allemaal te veel van het goede; de moeder wordt afgeleid van haar werk door de ziekelijke overtuiging dat haar jongste kind ziek is, en de ouders verliezen de greep op de enorme culturele productie. Het wordt prachtig beschreven: stapels krantenknipsels puilen aan alle kanten uit de archiefmappen waar het hele huis mee vol ligt. De vader werkt consequent door, maar kan de overweldigende stortvloed nieuws uit de ‘U.S. of A.’ niet bijbenen. Daardoor heeft hij geen oog voor de psychologische aftakeling van zijn vrouw, en is hij uiteindelijk niet in staat om zijn gezin te redden van de ondergang. Maar het is haast alsof de Verenigde Staten het erom doet: hoe meer de moeder zich met het kind bezighoudt, hoe groter de chaos in het huis, hoe sneller de nieuwsproductie uit de Verenigde Staten. ‘Je zit hier in de weg, meiske’, zei mijn vader terwijl hij met een stapel mappen naar boven kwam. Ik zag de knipsels slordig russen de kartonnen kaften uitpuilen, alsof heel de chaos van de U.S. of A. zich naar buiten zou vechten zodra mijn vaders greep nog verder verslapte: seriemoordenaars, hoeren van 42nd Street, corrupte politieagenten, dakloze alcoholisten en al. ‘Je moet de mappen goed dichthouden’, zei ik ongerust (134). De in deze passage genoemde gebeurtenissen zijn al beduidend negatiever dan eerdere. Later zal Ellen het verband zien: Meteen zag ik mijn vader weer voor me, duidelijker dan in jaren het geval was geweest. Terwijl ik Thijs beschreef hoe hij de hele U.S. of A. had aangekund, daclit ik bitter: vijftig federale staten en het District of Columbia onder zijn beheer, maar zijn eigen kinderen heeft hij niet weten te beschermen (180). Terwijl het beeld van de Amerikaanse cultuur dat het gezin handhaaft redelijk positief is, vergelijkt Ellen Amerika met de oude Grieken. Als haar moeder om onduidelijke redenen haar hond de toegang tot het huis ontzegt, troost Ellen zich door tegen de hond te zeggen: ‘Denk nou maar aan de Spartanen’, zei ik met een bibberstem. ‘Die zaten ook niet op een zacht kussentje bij de kachel, en | ||||||||
[pagina 392]
| ||||||||
daardoor verkregen zij de hegemonie over de hele Peloponnesos’ (162). Als het meisje de in dit gezin alomtegenwoordige Amerikaanse cultuur vergelijkt met die der Spartanen, dan heeft die van de Spartanen een diepgang en ruggengraat waaraan het bange kind troost ontleent.
I.M., een roman van Connie Palmen, waarvan het verhaal gebaseerd is op autobiografische gebeurtenissen, doet de geschiedenis uit de doeken van een liefdesrelatie tussen twee bekende Nederlanders, die beiden met woorden en verhalen hun brood verdienen, een romanschrijfster en een journalist. In dit verhaal heeft Amerika de functie van coulisse - de achtergrond en het decor waarvoor, of zeg maar de enscenering waarin, de verhouding tussen twee mensen zich ontplooit. Deze roman heeft, evenals de andere hier genoemde, als centrale thema's vragen over de identiteit, de liefde, de overeenkomsten en tegenstellingen tussen fictie en journalistiek, en tussen de realiteit en de schijn. De hoofdfiguren in deze roman heten Ischa Meijer en Connie Palmen - namen die - misschien toevallig - ook de namen zijn van (recent) levende figuren die, evenals de romanfiguren, een-liefdesrelatie met elkaar hadden. Net als de romanfiguur van die naam, is Ischa Meijer jong gestorven. Een lang discours over de verschillen tussen fictieve en autobiografische teksten is hier niet op zijn plaats; het voldoet hier wellicht om er eenvoudigweg nota van te nemen dat de auteur en uitgever deze tekst een roman noemen.Ga naar voetnoot4 Het aspect dat ik hier graag wil belichten, is dat dit verhaal over een liefdesrelatie die (min of meer) eindigt met de dood van een van de partners, zich voor een vrij groot deel afspeelt tijdens reizen naar - u raadt het al - de Verenigde Staten van Amerika. Ischa, de mannelijke hoofdrolspeler, speelt tijdens deze reizen vaak de rol van docent. Hij is ouder, is al vaker in de Verenigde Staten geweest, en vertelt graag literair-historische anekdotes. Connie geniet ervan, de Verenigde Staten zo te zien en mee te maken zoals hij het zich herinnert en het haar vertelt. De lezer neemt via hun gesprekken kennis van een visie op de Anierikaanse cultuur. Aldus tekent de relatie van Ischa en Connie zich af tegen het landschap van ‘hun’ Amerika; ze blijken samen prettig te reizen, en enigszins anoniem opreis-zijn werkt de ontwikkeling van hun nog nieuwe relatie in de hand (40). | ||||||||
[pagina 393]
| ||||||||
Op deze wijze is het nog enigszins vreemde van het Amerika waarin ze zich bevinden een mooie achtergrond waartegen ze van him samenzijn kunnen genieten, waartegen ze hun eigen hechte gemeenschap - een niicrocultuurtje - vormen, en tot op zekere hoogte hun verwachtingen van het gastland bevestigen. Vanaf de dag dat we deze reis begonnen tolt het door mijn hoofd dat het op onvermoede wijze juist dit land is waar ik meer ga leren begrijpen van mijn geschiedenis. Voor mij is dat opwindend en bevreemdend. Ik heb net een boek de wereld in gestuurd dat over zoiets als vorming gaat, terwijl mij hier iets heel anders duidelijk wordt over hetzelfde. Tegen Ischa kan ik er maar niet over uit hoe raar ik af en toe word van het besef dat ik meer verwantschap voel met Amerika dan met zo'n land als Griekenland, terwijl ik nota bene op de beroemdste Griek aller tijden ben afgestndeerd [...] (55). Connie trekt expliciet een verband tussen haar aanwezigheid in dit Amerika en haar vragen over ‘feit en fictie, schijn en werkelijkheid, het banale en het sacrale’ (56). De vertelinstanties van zowel I.M. als van Een hart van steen maken een afweging tussen twee culturen: het klassieke Griekenland en een (post-) moderne Amerikaanse cultuur. In Een hart van steen vormen voor dit in gevaar verkerende kind gebeurtenissen uit de Amerikaanse cultuur een onderdeel van de normale tijd, die voorbij is wanneer haar moeder psychisch ziek wordt. Dit meisje ervaart de hardheid van het lot zoals de Grieken het beschrijven contrastief als een troost, omdat haar leven daardoor minder zwaar lijkt. De vertelinstantie van I.M., die de Griekse filosofie goed kent, is van mening dat het beantwoorden van abstracte vragen een kwestie is van haar vorming als individu, die zij projecteert op haar ervaring van een land en cultuur die zij nog nooit eerder heeft bezocht, maar die haar toch al meteen bekend voorkomt. De versie van die cultuur die haar zo bekend voorkomt, vormt het decor waarvoor zij haar nieuwe liefde ontdekt, en binnen deze liefde denkt zij na over de verhoudingen tussen ‘feit en fictie, schijn en werkelijkheid, het banale en het sacrale’, waarbij zij op een geheel eigen manier gebruikmaakt van de Amerikaanse cultuur, zonder dat zij, voorzover de lezer het kan inschatten, last heeft van te grote invloed - laat staan een negatieve - van die cultuur. | ||||||||
[pagina 394]
| ||||||||
In het verhaal van Maria Stahlie zijn enkele duidelijke betekenissen van Amerika aan te wijzen. Het eerste deel van de roman speelt in de Verenigde Staten, deel twee in Nederland. De hoofdfiguur bevindt zich aan het begin van het verhaal in het westen van de Verenigde Staten, in South Dakota; deze plek schijnt onder andere gekozen te zijn vanwege zijn afgelegen locatie: ‘Ik was verder van huis dan ooit, ik was gearriveerd op de plaats die ik verdiende’ (10). De zogenaamde ‘plaats die ze verdiende’ schijnt een soort exil te zijn, misschien niet zozeer een straf voor misdaden, maar meer een soort quarantaine die bedoeld is om haar geliefden te beschermen tegen haar vermeende ‘slechte invloed’. Naar haar denken zijn haar ouders door haar schuld overleden, en ze vreest nu dat haar kind ook zal sterven. De hoofdpersoon haakt bovendien ook op het psychologische vlak af. Ze noemt dit ‘verdwijnen in het nu’ (22). De mogelijkheid daartoe bestaat schijnbaar bij gratie van een gebrek aan sociale controle. Voorts maakt ze gebruik van de in de VS geldende andere verwachtingen: Ik was in de Verenigde Staten niet langer de schakel die iedere ketting in tweeën brak, ik was een schakel als alle andere schakels [...] (47). Het vertellen van verhalen is een centraal thema van deze roman. Een leidmotief is dat van ‘indianenverhalen’: de hoofdfiguur ontmoet in South Dakota een ‘halve indiaan’ die een fictioneel verhaal over een droom verteld had op een moment dat dat niet geoorloofd was; volgens zijn cultuur was alleen een ‘waar’ verhaal over een ‘echte’ droom op zijn plaats geweest, en nu moet hij het goedmaken. Dit drama over fictie en non-fictie vormt een parallel voor het verhaal van de hoofdpersoon, die van mening is dat zij ook het een en ander goed te maken heeft. In Amerika komt ze uiteindelijk tot een besluit, een begin van een oplossing van haar dilemma, waardoor het weer mogelijk wordt om naar Nederland terug te keren, waar zij zelf ook een fictionele versie van haar leven ten beste geeft. Zij verldaart dit met de vuistregel: ‘Een leugen was pas een (echte) leugen als het beweerde niet waar kon zijn’ (12, 42).Ga naar voetnoot5 | ||||||||
[pagina 395]
| ||||||||
God's gym, van Leon de Winter heeft qua vorm, structuur en inhoud enige aspecten die in de richting van de postmoderne roman wijzen. Het boek begint met een uiteenzetting: een aantal verhaaltjes, aangeduid als ‘omstandigheden’, die een voor een uit de doeken gedaan worden; de lezer voelt uiteraard aan, dat het op een of ander doel afgaat, en het is duidelijk dat er iets fout zal gaan, een ‘toeval’, maar de lezer heeft slechts een vaag vermoeden van de betekenis. Wel doet het denken aan het in de postmoderne literatuur zo geliefde spel met metafictie. Aan het eind van de opsomming van ‘omstandigheden’ valt dan de uitdrukking ‘samenloop van omstandigheden’ en dan in de laatste zin van dit onderdeel, het woordje ‘u’ - de aangesproken persoon, en die blijkt ene Joop Koopman te zijn, ‘Nederlandser’ kan het niet, de hoofdfiguur van de roman. Deze Koopman raakt verwikkeld in grote avonturen, en moet van verschillende figuren die hij op wonderlijke wijze ontmoet, inschatten of hij ze kan en moet geloven of vertrouwen - een verwijzing naar hetzelfde gebrek aan sociale controle dat ook bij Stahlie een belangrijk element van het verhaal was. Enigszins postmodern is ook het feit dat hij nooit zeker weet wat hij aan iemand heeft, en dit kan een reden zijn, dat dit verhaal in Amerika speelt - want in zo een fluïde samenleving is het mogelijk dat je zoveel verschillende figuren tegenkomt: een geheim agent uit Israël, een Nederlandse Marokkaan met mogelijk schimmige contacten, een Nederlandse boeddhistische vrouw, enzovoorts, terwijl het tevens onmogelijk is om hun antecedenten na te trekken. Opmerkelijk zijn de gesprekken tussen deze Nederlanders over een Nederland, waar ze niet meer wonen, maar waarvaa ze ieder op hun eigen manier houden: [...] hij werd geraakt door een stuk ijzer van driehonderd kilo dat naar beneden viel, in zijn rug, brak twee wervels, lag een paar weken in het ziekenhuis en toen hij daar ontslagen werd moest hij zich opnieuw laten keuren. En hij werd afgekeurd. WAO. Het winnende lot uit de Nederlandse sociale loterij (50). De thema's van fictie en realiteit zijn ook in deze vormen volop aanwezig: een spion vertelt een verhaal, en wel zo overtuigend, dat de scenarioschrijver niet alleen op de boodschap let, maar ook respect uit voor het manipulatieve aspect van het gebeuren, en overweegt een fictieve versie van het verhaal te maken. | ||||||||
[pagina 396]
| ||||||||
Joop dacht: een groot acteur, een perfecte manipulator. Misschien zou hij aantekeningen moeten maken. Een melodrama over een gastarbeider in Nederland. Maar het viel te betwijfelen of daar in LA interesse voor bestond (50). Hij zou een melodrama schrijven, althans áls het al niet een fictief verhaal is, want dat is nou juist niet duidelijk. En fictief of niet, zo'n verhaal doet inbreuk op zijn leven (46): Joop is een schrijver van fictionele teksten - filmscenario's - die door een geheim agent uit Israël gevraagd wordt om onderzoek te doen naar een bestaande man, en om zijn verhalen waarheidsgetrouw door te geven. Om dit te bewerkstelligen moet de hoofdfiguur doen, alsof hij met die man bevriend raakt. Met als doel van deze leugenachtige (oftewel fictionele) verhouding tragische gebeurtenissen in de wereld te voorkomen. In weerwil van dit plan lukt het hem niet om het gespeelde en het echte in zijn leven gescheiden te houden: hij betrekt de ander in zijn echte leven, waardoor hij mogelijk veel op het spel zet. En omgekeerd heeft hij niet door dat een vriendin van vroeger, die nu weer in zijn leven verschijnt, hem een volledig verzonnen verhaal op de mouw speldt zodat ze hem kan bestelen. De figuur van de geheim agent blijft schimmig voor de hoofdfiguur, Joop, en dus voor de lezer - hij schijnt weliswaar oprecht en betrouwbaar te zijn, maar dat valt niet te controleren. Interessant is in dit opzicht Joops reactie aan eind van het boek, wanneer hij door de geheim agent aan iemand wordt voorgesteld die, als ze inderdaad degene is, die de geheim agent haar noemt, hem dierbaar zou moeten zijn: Joop keerde terug, wankelde de straat over. Hij wist dat ze hem konden misleiden. Hij had haar niet naar haar naam gevraagd en misschien was ze wel met een sterk hart geboren, maar hij had vrede met haar. Wie zij ook was Voor hem was zij Alia (348). Anders gezegd: omdat hij niet anders kan, besluit hij een mogelijke fictie te geloven, een verhaal waarvoor hij geen bewijs heeft, en nooit bewijzen zal kunnen krijgen.
De vier hier genoemde romans maken gebruik van Amerika als - uiteraard fictionele - plaats van handeling van (een gedeelte van) het gebeuren. In Een hart van steen is het Amerikaanse gebeuren enerzijds ver weg, maar | ||||||||
[pagina 397]
| ||||||||
neemt net anderzijds een bijna actieve rol in binnen het narratieve. De gebeurtenissen in Amerika vormen een soort contrast met het gezinsleven van de hoofdpersoon van de roman, maar bovendien zijn de vele krantenknipsels die het huis vullen symbolisch voor datgene wat in het verhaal zo centraal staat - niet in de grotere wereld van het ‘straatrumoer’ in het verre Amerika, maar juist de innerlijke, psychologische chaos van de moederfiguur en haar tragische handelingen. In De lijfarts en in I.M. functioneert Amerika als een tijdelijke, maar belangrijke, plaats van handeling voor een deel van het verhaal. Door in bepaalde opzichten anders te zijn dan Nederland - verder weg, een wereld waar minder sociale controle heerst, een andere cultuur waar andere figuren voorkomen (zoals Indianen met him ‘indianenverhalen’), een plaats waar men niet altijd op straat herkend wordt - maakt deze plek een bepaalde ontwikkeling binnen het narratieve gebeuren mogelijk, die in Europa verteltechnisch minder goed mogelijk zou zijn geweest. God's gym, ten slotte, speelt bijna geheel in Amerika; hier is echter het Nederlands-zijn van de hoofdfiguren in zekere zin juist het andere, terwijl het voor het plot van belang is dat Amerika de plaats van handeling is: een plaats met minder sociale controle, een melting pot waar het samenkomen van veel verschillende personages en een vreemde ‘samenloop van omstandigheden’ (bijna) geloofwaardig is. Samenvattend kan men stellen, dat het ‘gebruik’ van Amerika als beeld en als plaats van handeling in de vier hier genoemde romans bepaalde verteltechnische en structurele aspecten mogelijk maakt. Hoewel grootsere conclusies op basis van deze korte, inleidende studie voorbarig zouden zijn, is het duidelijk dat deze Nederlandstalige teksten op geraffineerde wijze verwijzen naar een Amerika dat vertrouwd, en dichtbij, en toch volkomen vreemd en anders kan zijn. | ||||||||
Bibliografie
| ||||||||
[pagina 398]
| ||||||||
|
|