Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 15 (2003) (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 15 (2003)

(2003)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Neerlandistiek de grenzen voorbij. Handelingen Vijftiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Het verschil tussen de ik-roman en de hij/zij-roman
Marja Clement

Om te beginnen wil ik u graag een vraag voorleggen. Deze vraag heb ik ooit zelf moeten beantwoorden op een tentamen, toen ik Nederlands studeerde. Ik heb toen die vraag niet goed beantwoord, moet ik eerlijk zeggen. Ik weet nog wel dat het me verbaasde dat ik het antwoord fout had. Het was een tentamen moderne letterkunde, en de vraag ging over de roman Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans. De vraag luidde: in welke vertelvorm is deze roman geschreven? Is het een ik-roman of een hij-roman? En is het verhaal verteld in het presens (de zogenaamde tegenwoordige tijd) of in het preteritum (de zogenaamde verleden tijd)?

Laat ik het antwoord op deze vraag geven door een passage uit de roman te citeren.

[...] In de namiddag lopen wij langs het meer tot we de monding van de rivier bereiken en langs de rivier, tot hij smal genoeg wordt om er overheen te gaan, springend van steen naar steen. Arne, Qvigstad en Mikkelsen hebben rubberlaarzen tot hun knieën, ik ben de enige met gewone bergschoenen van leer. Ik hoef maar een keer mis te springen en kan verder op natte voeten.
Zonder aanloop spring ik naar de eerste steen. Er bovenop! Mij tot het uiterste concentrerend spring ik naar de volgende, en zo naar weer een volgende, op elke steen diep ademhalend; bij het neerkomen kan ik soms alleen nog door het slaken van een kreet mijn evenwicht niet verliezen. [...]
(Willem Frederik Hermans: Nooit meer slapen. 1966, 16de druk 1981, 93-94)

U ziet het: eerste persoon presens. Eigenlijk is dit een heel bijzonder vertelperspectief. Want dit vertellen of opschrijven terwijl je het meemaakt, dat kan niet. Als iemand schrijft: ‘Ik zit achter mijn bureau, buiten schijnt de zon...’ dan is het beschrevene samenvallend met het spreekmoment.

[pagina 84]
[p. 84]

Maar in dit geval worden er allerlei handelingen in het presens beschreven, die niet op het schrijfmoment plaatsvinden.

Dit brengt ons op het vraagstuk van het vertelperspectief. Dit vraagstuk is een interessante kwestie, die meer vragen oproept dan ik hier kan stellen, laat staan beantwoorden. Maar ik zal enkele intrigerende aspecten aanstippen.

Een verhaal wordt altijd verteld vanuit een bepaald perspectief. Wie vertelt, kijkt vanuit een bepaald gezichtspunt, vanuit een bepaald standpunt.Ga naar voetnoot1 Een vraag die allereerst gesteld kan worden is: vanuit welk perspectief kijkt degene die spreekt? Ofwel: op welke plaats bevindt zich de verteller? Het wonderlijke feit doet zich nu voor, dat de verteller zich kan verplaatsen in een perspectief dat hij of zij uitsluitend inneemt in de verbeelding.Ga naar voetnoot2 Zo kan een verteller zich plaatsen binnen de wereld waarover hij vertelt, en kijken vanuit een perspectief binnen die verhaalwereld. En wat doet de lezer? Wat voor perspectief neemt de lezer in? De lezer gaat mee met de verteller. Met elke zin die hij of zij leest, plaatst de lezer zich op het perspectief dat de verteller inneemt, en kijkt naar het gebeuren vanuit datzelfde standpunt.Ga naar voetnoot3 Als lezer plaats je je, net als de verteller, in je verbeelding binnen de verhaalwereld. Wat perspectief betreft, is er dus altijd sprake van een identificatie van de lezer met de verteller. Wanneer er over de belevenissen van een bepaald personage verteld wordt, dan heeft ook het personage een bepaald perspectief. Ook het personage kijkt vanuit een bepaald gezichtspunt. En een belangrijke vraag is nu: in hoeverre zijn die perspectieven, het perspectief van de verteller (en de lezer) en het perspectief van het personage te onderscheiden, en in hoeverre vallen ze samen? Het vertelperspectief is te vergelijken met een filmcamera die soms het personage in beeld brengt, om vervolgens beelden te geven die het personage ziet.

De verteller kan zich geheel identificeren met het personage, de plaats innemen van het personage, en kijken vanuit zijn of haar perspectief. Dit is het geval wanneer een verhaal in de eerste persoon staat. Dat zag u in het fragment uit Nooit meer slapen. Een andere mogelijkheid is: een roman

[pagina 85]
[p. 85]

in de derde persoon. Nemen we bijvoorbeeld Bij nader inzien van J.J. Voskuil:

dinsdag 3 september 1946
Hij nam de bloemen in zijn andere hand, bij de koffer, en trok de glazen tussendeur open. Terwijl hij hem weer achter zich sloot, keek hij onzeker de hal in. Het was er halfdonker. Rechts was een trap. Rondom waren deuren. Vanachter een van de deuren kwam het gedempte tikken van een schrijfmachine.
‘Wie is daar?’, werd er van boven geroepen. [...]
(JJ. Voskuil: Bij nader inzien. 1963)

Wanneer een roman in de derde persoon staat, kijkt de verteller náár het personage. Maar de verteller kijkt hier ook met het personage mee. Dat zien we heel duidelijk. En vaak komen wij tevens veel te weten over de gedachtewereld van de hoofdpersoon. We krijgen dan te maken met het interessante feit, dat de verteller over het personage vertelt, maar tevens lijkt het of we helemaal in het personage kruipen. Daar kom ik straks op terug.

De mate waarin het perspectief van de verteller samenvalt met dat van een personage komt in allerlei gradaties voor. Wanneer het perspectief van de verteller in het geheel niet samenvalt met dat van een personage, is er sprake van een ‘alwetende’ verteller; men noemt dit vertelperspectief de auctoriale vertelwijze.Ga naar voetnoot4 Een voorbeeld hiervan treffen we aan in de openingsalinea van De kleine Johannes van Frederik van Eeden. Overigens wordt deze ‘ik’ in het verhaal over de kleine Johannes verder niet meer genoemd, alleen aan het eind.

Ik zal u iets van de kleine Johannes vertellen. Het heeft veel van een sprookje, mijn verhaal, maar het is toch alles werkelijk zo gebeurd. Zodra gij het niet meer gelooft, moet ge niet verder lezen, want dan schrijf ik niet voor u. Ook moogt ge er de kleine Johannes nooit over spreken, als ge hem soms ontmoet, want dat zou hem verdriet doen en het zou mij spijten, u dit alles verteld te hebben. [...]
(Frederik van Eeden: De kleine Johannes. 1887)
[pagina 86]
[p. 86]

Hier is sprake van een alwetende verteller, dat wil zeggen alwetend ten opzichte van alle personages, ook van hun gedachten en gevoelens. Merk op dat daarmee ook de lezer ‘alwetend’ wordt.

 

Het vraagstuk rond het vertelperspectief is een vraagstuk dat behandeld wordt binnen de letterkunde. Maar het verschijnsel hangt samen met puur grammaticale categorieën. Namelijk: de grammaticale categorieën van de eerste, tweede en derde persoon. Perspectiefwisselingen zijn (vaak) wisselingen in grammaticale persoon. Wat houden die grammaticale termen nu precies in, eerste, tweede en derde persoon?

Eerste persoon: door wie gesproken wordt - ik - de sprekende
Tweede persoon: tot wie gesproken wordt - jij - de toegesprokene
Derde persoon: over wie gesproken wordt - hij - de besprokene
(Balk-Smit Duyzentkunst: De woorden en hun zin. 1994, 87)

Bekijken wij nu romans en verhalen, hoe zit het dan? We moeten dan wel heel goed het onderscheid zien tussen de grammaticale categorie van de eerste, tweede en derde persoon, en de semantische lading die erachter ligt. In romans is het dan als volgt: De verteller is semantisch de eerste persoon, de facto de sprekende; de lezer is semantisch de tweede persoon, de facto de toegesprokene; het personage is semantisch de derde persoon, de facto de besprokene. De verteller is de al of niet verzwegen ‘ik’. Hij kan expliciet gemaakt worden door het pronomen ‘ik’, maar hij is er altijd impliciet, omdat er áltijd iemand is die spreekt. In De kleine Johannes is de verteller expliciet. In Bij nader inzien is de verteller impliciet. Hij verwijst niet naar zichzelf met het pronomen ‘ik’. Voor de meeste hij/zij-romans geldt dat. Is er sprake van een ik-roman, zoals Nooit meer slapen, dan heeft de verteller zich geheel geïdentificeerd met de hoofdpersoon, en dan geldt: de hoofdpersoon is degene die het verhaal vertelt. Deze verteller is dan expliciet. De lezer is de ‘jij’, semantisch de tweede persoon. Die wordt meestal alleen verondersteld, niet expliciet gemaakt. In De kleine Johannes wordt deze wel expliciet gemaakt. De ‘ik’ is, als deze expliciet gemaakt wordt, degene die spreekt, én er wordt óver deze persoon gesproken. De ‘jij’, de toegesprokene, als deze expliciet gemaakt wordt, wordt er ook over deze persoon gesproken. De eerste en tweede persoon hebben een functie ten opzichte van de tekst; de tekst wordt geschreven en gelezen. Maar de derde persoon,

[pagina 87]
[p. 87]

daar wordt alleen óver gesproken. Die bemoeit zich niet met het schrijven of lezen.

 

We moeten dus goed het onderscheid zien tussen de grammaticale categorie van de eerste, tweede en derde persoon, en de semantische lading die erachter ligt. Ook moet het verschil gezien worden tussen het expliciet aanduiden van verteller of lezer door middel van het pronomen, of het impliciet aanwezig veronderstellen.

 

Tot zover iets over de grammaticale categorie van de persoon. Tijdens mijn onderzoek is gebleken dat er nóg een grammaticale categorie is, die van invloed is op het vertelperspectief: dat is de categorie van de werkwoordstijden. De werkwoordstijden presens en preteritum, traditioneel genoemd de onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd, drukken niet alleen uit dat iets in het heden of in het verleden plaatsvindt. Uit mijn onderzoek is gebleken dat het presens en het preteritum tevens iets uitdrukken over het perspectief van de spreker.

Het preteritum is de meest gebruikelijke tijdsvorm voor het vertellen van een verhaal. Het geijkte begin van het oerverhaal is ‘Er was eens...’ Preteritum dus! De meeste romans staan dan ook in het preteritum. Zelfs als het science fiction is. Dat speelt zich af in de toekomst, maar toch is ook dan het preteritum de meest geschikte vorm voor het vertellen van het verhaal. Het preteritum drukt niet zozeer uit dat iets in het verleden heeft plaats gevonden maar het drukt uit: dit is een andere werkelijkheid (imaginair of verleden), waarin ik mij niet bevind, maar waar ik uitsluitend in de verbeelding binnen kan stappen.Ga naar voetnoot5

Hoewel minder gebruikelijk, kan ook het presens gebruikt worden voor het vertellen van een verhaal. Men noemt dit het presens historicum. Omdat het presens minder vaak voorkomt, is het juist interessant om te onderzoeken wat het presens voor effect heeft voor het vertelperspectief. De roman Nooit meer slapen is daarom zo boeiend: de hele roman staat in de eerste persoon presens. Dat wil zeggen dat de verteller volledig opgaat in de verhaalwerkelijkheid. Er is geen enkele distantie. De directe indrukken van de ik-persoon worden weergegeven.Ga naar voetnoot6 Het presens drukt niet zozeer

[pagina 88]
[p. 88]

uit dat iets in het heden plaatsvindt, maar het drukt uit: dit is ‘de werkelijkheid’, dit is realiteit, waarheid, feit. Er is dus geen enkele afstand. De verteller plaatst zich geheel binnen de verhaalwerkelijkheid, en doet alsof dat ‘de’ werkelijkheid is.Ga naar voetnoot7

Uit mijn onderzoek is gebleken dat het presens meer voorkomt in romans of verhalen die in de eerste persoon staan (‘ik-verhalen’), dan in romans of verhalen die in de derde persoon staan (‘hij/zij-verhalen’).Ga naar voetnoot8 De derde persoon presens als vertelvorm is uitzonderlijk; wel komt het regelmatig voor dat er binnen een roman in de derde persoon preteritum een passage in de derde persoon presens staat. Een voorbeeld is De aanslag van Harry Mulisch. De roman staat geheel in de derde persoon preteritum, maar in één passage duikt plotseling even het presens op, en wel op het moment dat de aanslag beschreven wordt. Juist de gebeurtenis die de spil vormt waar de roman om draait, staat in het presens. Dat maakt deze gebeurtenis extra indringend en schokkend. Maar een hij/zij-roman gehéél in het presens, dat komt zelden voor. Een voorbeeld van een roman die geheel in de derde persoon presens staat is De zwaardvis van Hugo Claus. De openingsalinea luidt als volgt:

Sibylle Verhegge, die acht maanden geleden nog Sibylle Ghyselen heette, zit in haar bikini in een ligstoel op het terras haar teennagels parelmoer te lakken. Hommels zoemen om haar heen, aangelokt door de zoete zonnebrandolie. [...] (Hugo Claus: De zwaardvis. 1989)

Het presens duidt erop, dat de verteller zich verplaatst binnen de verhaalwereld. Dit komt minder voor dan de eerste persoon presens. Hoe is dit te verklaren? Het presens moet iets in zijn betekenis hebben, waardoor het in fictie eerder opduikt in combinatie met de eerste persoon dan in combinatie met de derde persoon.

Wat is precies het verschil tussen een ‘ik-verhaal’ en een ‘hijverhaal’? In het ene geval spreekt iemand over zichzelf, in het andere geval spreekt iemand over een ander. Als het presens uitdrukt dat de spreker zich binnen de verhaalwerkelijkheid plaatst, dan wil dat zeggen dat de spreker

[pagina 89]
[p. 89]

als het ware ‘aanwezig’ is bij het gebeuren. Het verschil tussen een ik-verteller en een verteller die over een ander spreekt is nu, dat de ik-verteller, als hij het presens gebruikt, inderdaad zelf (weer) aanwezig is bij de gebeurtenissen, en alles (weer) ondergaat, terwijl de verteller van een ‘hijverhaal’ slechts als waarnemer aanwezig is, en niet als personage. Een ik-verteller kan echter geheel opgaan in het beschreven personage, omdat hij (een facet van) zichzelf beschrijft.

Deze bevindingen worden bevestigd door wat bekend is over het gebruik van het presens historicum in de spreektaal. Voor spontane mondelinge verhalen geldt, dat meestal slechts zelf beleefde gebeurtenissen in het presens verteld worden, en niet gebeurtenissen die men van horen zeggen kent.Ga naar voetnoot9 Met andere woorden: het presens wordt gebruikt voor het ooggetuigeverslag. De spreker vertelt iets uit het verleden dat hij zelf meegemaakt heeft en gaat zo op in zijn verhaal, dat hij zich weer plaatst op het gezichtspunt van de ter plekke aanwezige waarnemer, die zich binnen de eenheid van tijd en ruimte bevindt waarbinnen het gebeuren zich afspeelt, en daarvan getuige is.

Over de ontwikkeling van het gebruik van het presens historicum in de Duitse epiek is bekend, dat het oorspronkelijk slechts gebruikt werd voor de weergave van zelf beleefde en met grote levendigheid vertelde gebeurtenissen, waarna er door de eeuwen heen geleidelijk aan een veralgemenisering is opgetreden en men het presens historicum steeds meer aantreft in proza, zonder dat het gaat om de beschrijving van zelf beleefde gebeurtenissen. Dit geldt echter alleen voor verhalen op schrift; de omgangstaal heeft het oorspronkelijke gebruik van het presens historicum vastgehouden.Ga naar voetnoot10

Dit alles vormt een bevestiging van mijn bevindingen, en de genoemde betekenisomschrijving van het presens vormt een goede verklaring voor het feit dat het presens historicum meer voorkomt in ‘ik-romans’: de verteller plaatst zich geheel binnen de verhaalwerkelijkheid. Omdat je niet kunt beleven èn vertellen (opschrijven) tegelijk, is een ik-presensverhaal áltijd fictief: hetzij fantasie, hetzij verleden.

Hier ligt nog een enorm onderzoeksgebied open, zo vennoed ik. De vertelperspectief-kenmerken van de vroegste Nederlandse teksten: ik weet

[pagina 90]
[p. 90]

niet of die al bestudeerd zijn binnen de letterkunde. Ik ben benieuwd of er ooit onderzocht is hoe het gebruik van het presens historicum zich in de Nederlandse vertelkunst heeft ontwikkeld. Is het ontstaan in de spreektaal? Bestond het ook in de orale literatuur? Waarschijnlijk heeft het zich pas veel later, in de schrijftaal verder ontwikkeld; niet in de orale literatuur. En schrijftaal is een ander soort taal dan spreektaal. Er moet nog zó veel onderzocht worden, en dan noem ik alleen maar de werkwoordstijden en de grammaticale persoon.

 

Laat ik nu nog eens de vraag stellen: wat is precies het verschil in vertelperspectief tussen het presens en het preteritum? Ter illustratie van dit verschil wil ik een andere roman aan de orde stellen: de roman Rolien en Ralien van Josepha Mendels. Het verschil tussen het presens en het preteritum is in deze roman goed te zien, omdat er naast het presens-perspectief van de verteller ook een ander perspectief is waarmee er gekeken wordt naar de hoofdpersoon Rolien. Er blijkt in deze roman iets bijzonders aan de hand te zijn qua perspectief. De verteltekst staat geheel in de derde persoon presens. Maar daarnaast komt ook het preteritum voor. De hoofdpersoon uit deze roman, Rolien, een klein meisje nog, krijgt te maken met een alter ego, Ralien genaamd, en deze Ralien hoort zij als een stem in zich spreken en vertellen over haarzelf, alsof zij een personage is in een roman, of in een sprookje. Op het moment dat zij met de poppen speelt, hoort zij bijvoorbeeld deze stem zeggen ‘Nu nam zij de kam en kamde het lange, zwarte apehaar van haar lievelingspop.’

[...] Met een intense toewijding keert Rolien, na deze reeks ervaringen met levend speelgoed, weer tot haar poppen terug. Al dit tijdelijk verachte zemel, hout en steen brengt haar opnieuw in de onbegrensde wereld van de verbeeldingskracht. Deze terugkeer wordt des te opmerkelijker, omdat zij haar spel vanaf dit ogenblik bewust speelt. Niet het speelgoed overheerst maar een andere, nauwverwante Rolien, die zich telkens tussen haar denken en doen dringt.
‘En in het geheim noemt zij haar Ralien,’ dicteert haar tweede ik. ‘Ik denk in boekentaal.’ Met deze woorden tracht zij die stem aan haar moeder te verklaren. ‘Als ik Dora's haar kam, dan zegt iemand in me: “Nu nam zij de kam en kamde het lange, zwarte apehaar van haar lievelingspop. Het was mooi weer en
[pagina 91]
[p. 91]
dus zette ze haar een lichtblauw mutsje op.”’ ‘Ik word er zo moe van,’ klaagde ze een andere keer, ‘want ik ga ook al in zinnen dromen.’ [...]
(Josepha Mendels: Rolien en Ralien. 1947, 5de druk 1986, 23)

Het is een stem die ‘zich telkens tussen haar denken en doen dringt’, een stem die spreekt ‘in boekentaal’. Ralien zit in Roliens bewustzijn, en spreekt in de derde persoon over haar. En niet alleen in de derde persoon, dát is al een afstand, maar dan óók nog eens in het preteritum. Dat is heel opmerkelijk. Qua perspectief is dit natuurlijk vrij gecompliceerd. Hoewel de stem zich bevindt binnen het bewustzijn van het personage Rolien, wordt er vanuit een heel ander punt, met een bepaalde distantie, naar haar gekeken. Ralien is de afstandelijke observator, de objectieve waarnemer.

Het presens, de hoofdvorm waarin deze roman geschreven is, zorgt voor een sterke nabijheid.Ga naar voetnoot11 De verteller stelt Roliens werkelijkheid voor als ‘de’ werkelijkheid. Het preteritum duidt op afstand. Het geeft te kennen dat de verteller spreekt over een andere werkelijkheid, een imaginaire, fictieve werkelijkheid. Het maakt Rolien tot een fictief personage in een andere, verbeelde wereld. Rolien noemt de manier waarop Ralien spreekt ‘boekentaal’. Dat brengt ons op het volgende punt: het feit dat het preteritum de meest geschikte werkwoordstijd is voor het vertellen van een verhaal. Waarom is dat eigenlijk zo? Wat drukt het preteritum eigenlijk precies uit?Ga naar voetnoot12

Men zou in eerste instantie kunnen zeggen: ja natuurlijk, het preteritum is de verleden tijd, en vertellen is in oorsprong vertellen over het verleden. In onze dagelijkse gesprekken vertellen we iets met een blik op het verleden, en dat geldt ook voor het vertellen van fictieve gebeurtenissen; de vertelhouding met de blik op het verleden blijft gelijk. Uit taalkundig onderzoek blijkt echter dat de verleden tijd niet zozeer de betekenisomschrijving voor het preteritum betreft, maar: de meest voor de hand liggende interpretatie. De betekenis van het preteritum luidt niet: dit is een verleden, maar: dit is een andere werkelijkheid (imaginair of verleden), een werkelijkheid waarin ik mij in de verbeelding kan inleven.Ga naar voetnoot13 Een

[pagina 92]
[p. 92]

verteller kan zich zelfs in de gedachtewereld van een personage verplaatsen, door het preteritum te gebruiken echter, blijft hetgeen door deze tempusvorm wordt uitgedrukt, tevens aanwezig: dit is een andere werkelijkheid dan die waarin ik mij fysiek bevind.

In hoeverre de verteller zich kan inleven in die andere werkelijkheid en zelfs in de gedachtewereld van het personage, blijkt uit een interessant verschijnsel dat veel voorkomt: de vrije indirecte rede. Formeel gezien is de vrije indirecte rede een tussenvorm tussen de directe en de indirecte rede. Kenmerkend is, dat de uiting qua inhoud voor rekening moet zijn van een personage, hoewel deze op zich niet letterlijk van hem of haar afkomstig kan zijn.

[...] Vreemd dat ze al zo lang niets deed en dat wel aangenaam vond. [...]
(Anna Enquist: Het geheim. 1997, 7de druk, 92)
[...] Het was mogelijk dat hij nu gek was. Hij voelde zich nu doorstraald worden van een warme, zalvende rust, die zijn lichaam een onuitputtelijke kracht, en zijn geest scherpte en mededogen gaf. Ja, mededogen. Misschien was hij nu gek, maar dan was het wel aangenaam om gek te zijn. Hij kon ergere dingen bedenken. [...]
(Leon de Winter: Kaplan. 1986, 16de druk 1998, 150-151)

In romans komt het veel voor dat de gedachten, gevoelens, gewaarwordingen van een personage in de vrije indirecte rede weergegeven worden. Kenmerkend voor de vrije indirecte rede is dat deze op grond van puur grammaticale kenmerken (derde persoon preteritum) niet te onderscheiden is van een gewone mededeling, waarin geen sprake is van de weergave van iemands woorden of gedachten. Eén van de kenmerken van deze stijlvorm is, dat verteltekst en monologue intérieur ongemerkt in elkaar over kunnen gaan. Zonder de vertelvorm te verbreken, kunnen beschrijvingen van waarneembare gebeurtenissen en handelingen vloeiend afgewisseld worden met innerlijke overwegingen, vragen en wensen van het personage.Ga naar voetnoot14 Daarnaast is er nog een reden te noemen waarom juist dit stijlprocédé zeer geschikt is voor de weergave van gedachten, gevoelens en gewaarwordingen en vaak te verkiezen is

[pagina 93]
[p. 93]

boven de directe rede. Emoties en gevoelens zijn vaak pre-verbaal, woordeloos. Soms zijn ze zelfs onbewust. De vrije indirecte rede nu, stelt de verteller in staat te verwoorden wat door het personage zelf niet onder woorden gebracht wordt. Er is sprake van de belevingswereld van het personage; vaak bestaande uit woordeloze gevoelens. De directe rede zou te veel de indruk wekken dat het personage ‘hardop denkt’. De vrije indirecte rede verwoordt belevingen waarvoor het personage zelf vaak (nog) geen woorden heeft.Ga naar voetnoot15 Prachtig eigenlijk. Het zijn de eigen belevingen van het personage, zelfs gevoelens en gedachten, die hij niet zou kunnen verwoorden, maar de verteller (van wie het personage totaal geen weet heeft) kan dat wel.Ga naar voetnoot16

 

Concluderend, samenvattend: de taalkundige studie van de grammaticale categorieën van de werkwoordstijden en de grammaticale persoon kan iets duidelijk maken over het verschijnsel vertelperspectief.

Het interessante is dat een verteller gedwongen is om te kiezen tussen presens en preteritum. Dus te allen tijde is er sprake van een presensperspectief óf een preteritum-perspectief. En dit geldt voor fictie én non-fictie. Hetzelfde geldt voor de eerste, tweede en derde persoon. Grondig onderzoek van de grammaticale persoon is belangrijk voor nieuwe inzichten in het vertelperspectief. We moeten dan wel de semantische laag en de grammaticale laag goed onderscheiden. In hoeverre zijn de eerste en tweede persoon impliciet of expliciet aanwezig, en in hoeverre kunnen ze fictief zijn?

Het voorkomen van het presens historicum zegt iets over de mate waarin verteller en lezer zich inleven in de verhaalwerkelijkheid. Het voorkomen van de vrije indirecte zegt iets over het al of niet inleven in de gedachtewereld van een personage.

 

Verteltechnieken veranderen door de eeuwen heen. Taalvormen uit non-fictie worden gebruikt in fictie, en krijgen daar een eigen toepassing. Dit blijkt inzicht te geven in de historische ontwikkeling van de roman en zo blijkt een taalkundige studie een bijdrage te kunnen leveren aan de beantwoording van de oude vraag: ‘Wat is fictie? Wat is waarheid?’

[pagina 94]
[p. 94]

Bibliografie

Bal, Mieke: De theorie van vertellen en verhalen. Inleiding in de narratologie. 4de druk. Muiderberg, 1986.
Balk-Smit Duyzentkunst, Frida: ‘De stijl van Willem Frederik Hermans’. Bzzlletin 126, 33-38 (1985).
Balk-Smit Duyzentkunst, F.: De woorden en hun zin. Grammatica voor iedereen. Amsterdam, 1994.
Blok, W.: Verhaal en lezer. Een onderzoek naar enige structuuraspecten van “Van onde mensen, de dingen die voorbij gaan” van Louis Couperus. Groningen, 1960.
Blok, W.: Tijdopnamen. Inaugurele rede. Groningen, 1971.
Bronzwaer, W.J.M.: Tense in the novel. An investigation of some potentialities of linguistic criticism. Groningen, 1970.
Bronzwaer, W.J.M.: ‘Over het lezen van narratieve teksten’. W.J.M. Bronzwaer et al., Tekstboek algemene literatuurwetenschap. Baarn, 1977, 229-254.
Caenepeel, M.: Aspect, temporal ordering and perspective in narrative fiction (PhD thesis). Edinburgh, 1989.
Claus, Hugo: De zwaardvis. Utrecht, 1989.
Clement, Marja: ‘Present - preterite: tense and narrative point of view’. F. Drijkoningen en A. van Kemenade, Linguistics in the Netherlands 1991. Amsterdam, 1991, 11-20.
Clement, Marja: ‘“... Letters die ze nooit helemaal heeft kunnen begrijpen”. Over het perfectum in het proza van Josepha Mendels’. E.C. Schermer-Vermeer, et al., De kunst van de grammatica. Artikelen aangeboden aan Frida Balk-Smit Duyzentkunst. Amsterdam, 1992.
[pagina 95]
[p. 95]
Clement, Marja: Josepha Mendels, taal en tijd (diss.). Amsterdam, 1997.
Eeden, Frederik van: De kleine Johannes. Amsterdam en Brussel, 1979.
Enquist, Anna: Het geheim. Amsterdam, 1997.
Es, G.A. van en Caspel, P.P.J. van: Syntaxis van het moderne Nederlands. Groningen, 1975.
Frey, J.R.: ‘The historical present in narrative literature, particularly in modern german fiction’. The Journal of English and Germanic Philology XLV, 45, 43-67 (1946).
Hamburger, Käte: ‘Zum Strukturproblem der epischen und dramatischen Dichtung’. Deutsche Vierteljahrsschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte 25, 1-26 (1951).
Hamburger, Käte: Die Logik der Dichtung. Stuttgart, 1957.
Hermans, Willem Frederik: Nooit meer slapen. 16de druk. Amsterdam, 1981.
Luxemburg, Jan van et al.: Inleiding in de literatuurwetenschap. 3de druk. Muiderberg, 1983.
Luxemburg, Jan van et al.: Over literatuur. Muiderberg, 1987.
Mendels, Josepha: Rolien en Ralien. 5de druk. Meulenhoff, 1986.
Seidler, H.: ‘Dichterische Welt und epische Zeitgestaltung’. Deutsche Vierteljahrsschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte 29, 390-413 (1955).
Stanzel, F.K.: ‘Die Erzählsituation und die umschriebenen Zeitformen’. Wiener Beiträge zur Englischen Philologie LXV, 220-231 (1957).
Stanzel, F.: ‘Episches Praeteritum, Erlebte Rede, Historisches Praesens’. Deutsche Vierteljahrsschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte 33, 1-12 (1959).
[pagina 96]
[p. 96]
Voort, Cok van der: ‘Hoe vrij is de vrije indirecte rede?’. Forum der Letteren 27, 4, 241-255 (1986).
Voskuil, J.J.: Bij nader inzien. Amsterdam, 1963.
Winter, Leon de: Kaplan. Amsterdam, 1986.
voetnoot1
Zie Bal 1986, 108; Van Luxemburg et al. 1983, 169-170, 175-176.
voetnoot2
Zie Balk-Smit Duyzentkunst 1994, 142.
voetnoot3
Zie Balk-Smit Duyzentkunst 1994, 142.
voetnoot4
Stanzel 1957, 223.
voetnoot5
Clement 1997.
voetnoot6
Zie ook De Wispelaere 1966, Fontijn 1978, Blok 1971.
voetnoot7
Clement 1997.
voetnoot8
Clement 1991, 1997.
voetnoot9
Frey 1946, 44.
voetnoot10
Frey 1946, 44-51.
voetnoot11
Zie tevens Clement 1992.
voetnoot12
Voor een discussie over het preteritum zie Seidler 1955, Hamburger 1957, Stanzel 1959, Blok 1960, 1971, Bronzwaer 1970, 1977, Caenepeel 1989.
voetnoot13
Clement 1997.
voetnoot14
Blok 1960, 81-82, 262-263; Van Es en Van Caspel 1975, nr. 45, 32.
voetnoot15
Bal 1986, 118; Van Luxemburg et al. 1987, 132; Bronzwaer 1977, 246-253; Hamburger 1951, 23-25; Van der Voort 1986, 250-251; Van Es en Van Caspel 1975, nr. 38, 63.
voetnoot16
Zie tevens Balk-Smit Duyzentkunst 1985, 35.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 26 augustus 2003

  • 27 augustus 2003

  • 28 augustus 2003

  • 29 augustus 2003

  • 30 augustus 2003

  • 25 augustus 2003

  • 24 augustus 2003


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marja Clement