Colloquium Neerlandicum 14 (2000)
(2001)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdPerspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 283]
| ||||||||
De studie Nederlands in StockholmIn de studie Nederlands aan de Universiteit van Stockholm, is vanaf het tweede semester een cursus 17de-eeuws Nederlands altijd al een vast onderdeel of een keuzemogelijkheid geweest. In de afgelopen jaren is het Nederlands als bronnentaal (NBT) geïntegreerd in die cursus. Het aanbod sluit aan bij een gebleken behoefte aan kennis van het Nederlands als bronnentaal. | ||||||||
Het onderdeel ‘Zeventiende-eeuwse taal en cultuur in de Nederlanden’Tot nu toe werden er behalve Vondels Gysbrecht teksten uit De Korne/Rinkel (1987) gelezen, met aandacht voor literatuurgeschiedenis en kennis van hulpmiddelen, zoals het WNT. Verder moest iedere deelnemer een stuk refereren uit een aantal werken over de zeventiende eeuw (Huizinga, 1972; Schama, 1988; Romein, 1973; Wrangel, 1897). In Stockholm experimenteren wij nu met het vertalen van stukjes uit de dagregisters van Coyett en er worden referaten gehouden over de Nederlandse contacten met Zweden en met Japan. De teksten van Coyett zijn nog niet uitgegeven en er is dus geen verklarend commentaar bij. Het is alsof je de studenten zonder zwemvest naar Desjima laat zwemmen. Ook als docent voel je soms een duidelijk verlangen naar een zwemvest. | ||||||||
Taalinstelling universiteitenDe opdracht van de universiteiten is primair gericht op onderwijs en onderzoek, maar ook op dienstverlening aan openbare instellingen. Als | ||||||||
[pagina 284]
| ||||||||
voorbeeld van die dienstverlening noem ik: het meewerken aan woordenboeken, het schrijven van artikelen voor encyclopedieën en handboeken, het geven van lezingen over Nederland en Vlaanderen en het vertalen van (oude) Nederlandse teksten ten behoeve van bv. musea, culturele verenigingen en onderzoekers. Het avontuur Coyett behoort tot het laatstgenoemde soort. Begin jaren negentig wilde de japanoloog Bert Edström aan het ‘Centrum för stillahavsasienstudier’ van de Universiteit van Stockholm dat ik de dagregisters van Coyett zou vertalen. Reeds eerder waren er door lector Martha A. Muusses stukken uit samengevat voor de journalist Gunnar Müllern die o.a. op basis hiervan een fascinerend boek had geschreven over ‘de eerste Zweed in Japan, de man die Formosa verloor’ (Müllern (1963)). De aanleiding tot Edströms verzoek was waarschijnlijk de in 1992 verschenen uitgave van de reisbeschrijving die Olof Eriksson Willman in 1667 over Japan had geschreven. Edström was bezig met onderzoek naar de contacten tussen Zweden en Japan. Hij was enthousiast over het rap geschreven werk van Müllern, maar zag graag een vollediger uitgave van de dagregisters van Coyett, zoiets als de uitgave van Willman. In 1997 overhandigde hij mij stralend een uit Japan verkregen transcriptie van de dagregisters. Hij noemde als hulpmiddel de glossaria van de Leidse The Deshima dagregisters (1986-1997). De gedachte ontstond om het werk in het onderwijs te integreren. Maar wat waren het eigenlijk voor teksten en wie was Coyett? | ||||||||
Contacten van Europeanen met JapanToen Japan in 1640 zijn grenzen met de buitenwereld afsloot, waren de Nederlanders en de Chinezen de enigen die in Japan handel mochten drijven. In 1641 moesten de Nederlanders het eiland Hirado verlaten waar men sinds 1609 gevestigd was en naar Desjima verhuizen, een kunstmatig eilandje ter grootte van 13.000 m2 in de baai van Nagasaki. De factorij werd bemand door tien tot twintig personen onder leiding van een opperhoofd, die slechts één jaar mocht blijven. In dat jaar moest hij een hofreis ondernemen naar het hof van de shogun of ‘keizer’ in Jedo (Tokio). Daar kreeg hij het recht om dat jaar handel te drijven en hij | ||||||||
[pagina 285]
| ||||||||
moest vragen beantwoorden over de toestand in de wereld. De VOC schreef voor, dat er dagelijkse aantekeningen werden gemaakt over de gebeurtenissen in Japan, de zogenaamde dagregisters. Frederik Coyett was twee keer op Desjima, in 1647-48 en in 1652-53. Er bestaan dus twee dagregisters van zijn hand. Hoe kwam deze Zweed (?) in Nederlandse dienst? | ||||||||
De betrekkingen tussen de Nederlanden en Zweden in de 17de en 18de eeuwDe intensieve betrekkingen die er in de 17de eeuw tussen de Nederlanden en Zweden werden onderhouden zijn de reden van het belang van het NBT voor Zweden. (De betrekkingen zijn o.a. behandeld door Wrangel (1897).) Er trok een stroom van ambachtslieden vanuit de Nederlanden naar Zweden. Een van hen was Gillis Coijet van wie bekend is dat hij in 1569 als goudsmid te Stockholm woonachtig was en in 1576 werd benoemd tot muntmeester van de koning. Zijn zoon Gillis Coijet, eveneens goudsmid en muntmeester, vertrok in 1629 naar Moskou en stierf er in het jaar 1634. Deze Coijet had twee zoons, Peter Julius (1618-67) en Frederik (1620-87). Beiden werden in 1649 geadeld, waarna hun naam voortaan als Coyet werd gespeld. In Nederlandse bronnen vindt men de vorm Coyett. In Zweden staat de oudste van de twee bekend als een der meest vooraanstaande diplomaten uit die tijd. | ||||||||
De schrijver van de tekstFrederik Coyett (toen eigenlijk nog ‘Coijet’) trad in 1643 in dienst van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, de VOC. Waarschijnlijk dankzij zijn huwelijk met Susanna Boudaens, schoonzuster van de machtige VOC-ambtenaar François Caron, maakte hij een snelle carrière en werd in 1647 benoemd tot opperhoofd van Desjima. Daar trad hij intelligent op in een diplomatiek moeilijke situatie en hij mocht in 1552 opnieuw voor een jaar naar Desjima. In 1656 werd hij benoemd tot bevelhebber van | ||||||||
[pagina 286]
| ||||||||
Fort Zeelandia op Formosa. In 1662 moest hij het fort na langdurig beleg overgeven aan de Chinese zeeheld/piraat Coxinga, nadat hij tevergeefs om hulp uit Batavia had gesmeekt. Bij zijn terugkeer in Batavia werd hij als zondebok naar de Bandaeilanden verbannen, maar hij mocht in 1675 na interventie van de stadhouder naar Amsterdam vertrekken. Een verdedigingsgeschrift ( 't Verwaerloosde Formosa (1991)) is waarschijnlijk gedeeltelijk van zijn hand. Bovendien bezit het Zweedse Riksarkiv twee brieven in het Nederlands van Frederik aan zijn broer Peter Julius, de eerste van 15 oktober 1652 uit Nagasaki, de tweede van 28 oktober 1654 uit Formosa. Dat de broers in het Nederlands met elkaar correspondeerden kan erop duiden dat de familie Coijet/Coyet/Coyett zijn oorspronkelijke taal zelfs in de derde generatie niet had opgegeven. Er was ook geen aanleiding om dat te doen. Het Nederlands werd in die tijd in Zweden in de hoogste kringen gebezigd. Of er ter wille van de controle van de kant van de VOC een verbod bestond om in een andere taal dan het Nederlands te corresponderen is mij niet bekend. Mocht dat zo zijn dan vervalt mijn eerste hypothese. | ||||||||
Het ‘experiment’Het experiment valt uiteen in twee delen: cursus en werkstukken. In het herfstsemester van 1997 stond de cursus 17de-eeuws Nederlands op het rooster. Het gewone cursusprogramma was gereduceerd en in plaats daarvan waren er teksten van en over Coyett bijgekomen. De groep bracht een bezoek aan het Riksarkiv, waar kopieën van de twee brieven van Coyet kregen. Na een aantal lessen waarvoor ikzelf hard zwoegde met het WNT en de glossaria van The Deshima Dagregisters (1986-1997) kwam Bert Paasman, de spreker over NBT met wie ik tijdens het Colloquium contact had opgenomen, ons helpen. Paasman hielp duistere tekstpassages oplossen. Ik miste de ervaring van de intramurale specialist en ik kende behalve het WNT en de glossaria van The Dagregisters geen hulpmiddelen. In het volgende semester bood ik de studenten aan om als werkstuk een paar bladzijden uit de tekst te vertalen en er commentaar op te geven. Tijdens seminaria bespraken we de aanpak. Omdat iedereen hetzelfde | ||||||||
[pagina 287]
| ||||||||
thema had, maar verschillende teksten was de groepsbegeleiding een goede manier van werken. Later kregen de studenten ook een individuele begeleiding. De docente en vier studenten bezochten in mei het ARA (Algemeen Rijksarchief) in Den Haag. Daar bestelde ik microfilms van de twee dagregisters. Dit om te kunnen controleren of de transscripties betrouwbaar waren en om de studenten te tonen hoe men met oude teksten kan werken. De groep bezocht bovendien het ‘Institute for the History of European Expansion’ in Leiden, dat The dagregisters uitgeeft. Een medewerker deelde mee dat onderzoekster Cynthia Viallé bezig was met deel XI van The Dagregisters, dat de jaren 1641-50 zou bevatten. Helaas is dit werk nog niet verschenen. Die Engelse vertalingen van de marginalia zouden een goede steun zijn bij het vertalen in het Zweeds. | ||||||||
De vertaalproblematiek van de tekst en de verslagen daaroverVoor de vertaling met commentaar werkten we een methode uit waarbij vier tabellen worden gebruikt. In tabel 1 staat op iedere regel een woord of woordgroep van het origineel dat een vertaalkundig commentaar eist, in tabel 2 staan alle vertaalalternatieven die voor de kleine eenheid in kwestie denkbaar zijn, in tabel 3 staat de uiteindelijk gekozen vertaling en in tabel 4 een commentaar over de keuze en de soort van de vertaalstrategie. Gebruikt werden de vier categorieën vertaaltransformaties van Langeveld (1994): ‘omzettingen’, ‘veranderingen’, ‘toevoegingen’ en ‘weglatingen’ en de begrippen ‘register’, ‘dialect’, ‘sociolect’, ‘temporeel aspect’ en ‘genre’ die hij ook behandelt en die relevant bleken. Er werd ook gediscussieerd over de tekstsoort, de doelgroep (‘skopostheorie’) en de daarmee samenhangende keuze van alternatieven (‘manipulatieschool’). De werkstukken hebben alle ongeveer dezelfde structuur. In de inleiding wordt het doel van het onderzoek geformuleerd, het corpus (teksttype, tekstsoort, de schrijver, de transcriptie) beschreven en worden de toegepaste hulpmiddelen vermeld. Daarop volgen de tabellen met alle vertalingen, alternatieven, gekozen vertaling en commentaar. In het hoofdstuk ‘vertaalproblematiek’ brengt men de commentaren in groepen | ||||||||
[pagina 288]
| ||||||||
bijeen, te weten overwegingen met betrekking tot de terminologie (bv. ‘opperhoofd’), de namen (bv. de oude Japanse plaatsnamen), aspecten van tijd, register en stijl (bv. leestekens, telegramstijl), en de vier soorten ‘vertaaltransformaties’ van Langeveld. In de samenvatting wordt soms een soort evaluatie van het experiment gegeven. Achteraf gezien is het jammer dat niet iedereen die evaluatie heeft gemaakt. Op dat moment zag ik de onderneming alleen als een nuttige vernieuwing van het onderdeel 17de-eeuws Nederlands. | ||||||||
Resultaat en evaluatie van het ‘experiment’Vijf studenten schreven in totaal acht werkstukken. Het zijn werkstukken van zes studiepunten (derde semester) en werkstukken van tien studiepunten (‘kandidatkurs’ en ‘magisterkurs’). Sommige studenten schreven meer dan één werkstuk binnen het thema, wat gezien de moeilijkheidsgraad acceptabel was. Bert Paasman begeleidde twee scripties van een studente, die de tekst in modern Nederlands vertaalde in plaats van in het Zweeds.
Het is eigenlijk te moeilijk voor studenten in deze fase om zelfstandig iets te presteren wat werkelijk zoden aan de dijk zet. Dit komt enerzijds door de beperkte grammaticale kennis en anderzijds omdat de oplossing van een aantal raadsels diepgaande studie vergt. Zo vereiste de vertaling van het begrip ‘slappe coelte’ een ingewikkeld onderzoek naar windkrachten. Het commentaar dreigt daardoor wat mager te worden en bij de vertaling moet soms erg veel geholpen worden. Daar staat tegenover: de studenten vonden de opdracht erg stimulerend. Ik hoorde uitspraken als ‘je leert echt wat het is om te vertalen’ en ‘je leert veel over geschiedenis’ en ‘ik vond het erg leuk en spannend, maar vreselijk moeilijk’.
Mijn poging om Zweedse studenten zonder zwemvest naar Desjima te laten zwemmen was gestrand zonder de steun van Bert Edstrëm en Bert Paasman. Daarom klopt mijn hart vol verwachting in het vooruitzicht van een zomercursus NBT voor extramurale docenten. | ||||||||
[pagina 289]
| ||||||||
Hoe gaan we verder?Wat de concrete opdracht ‘vertaal de beide dagregisters van Frederik Coyett in het Zweeds’ betreft, constateer ik dat vertalen niet als wetenschappelijke bezigheid wordt erkend en dus niet als zodanig wordt gefinancierd. Door de Zweedse wetenschappelijke stichtingen en fondsen wordt in zo'n geval alleen subsidie voor druk- en reiskosten gegeven. Voor de tijd die nodig is voor de vertaling zelf, inclusief het vergaren van de achtergrondinformatie, is geen financiering te vinden ook al doet de opdracht sterk aan wetenschappelijk speurwerk denken. Wat het didactische aspect van de onderneming betreft is de conclusie veel vrolijker, we gaan dan ook verder. De positieve ervaring woog royaal op tegen de problemen. | ||||||||
Bibliografie
| ||||||||
[pagina 290]
| ||||||||
|
|