Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 14 (2000) (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 14 (2000)

(2001)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Perspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum


Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Vooruitzichten voor de extramurale neerlandistiek als praktisch vak in Centraal-EuropaGa naar voetnoot1
Wilken Engelbrecht (Olomouc)

In het decennium sinds de val van de Muur heeft de neerlandistiek in Centraal-Europa een stormachtige groei doorgemaakt. Waar de 23ste Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten van de IVN in 1989 in Centraal-Europa nog veertien vakgroepen met in totaal 33 medewerkers telde, zijn er in de nieuwste - 28ste uitgave - van 2000 liefst 27 vakgroepen met in totaal 107 medewerkers opgenomen. Vrijwel een verdubbeling dus van het aantal vakgroepen en een verdrievoudiging van het aantal docenten. Op dit moment wordt er alleen in Albanië, Bosnië en Macedonië geen Nederlands gedoceerd.Ga naar voetnoot2 Een duidelijk succes voor de Nederlandse Taalunie die sinds 1993 een actief ondersteuningsbeleid in deze regio voert.

Toch is het niet alleen rozengeur en maneschijn. Tijdens het regionaal colloquium te Bratislava in mei 1999 stipte Jerzy Koch het probleem aan van het onduidelijke image van de extramurale neerlandistiek.Ga naar voetnoot3 Op het Ceepus-colloquium, dat in november 1999 in Wenen plaatsvond, is er vervolgens een poging gedaan naar een eigen gezicht te zoeken. Een nadere beschouwing van de vakgroepen geeft aan waar de schoen wringt:

[pagina 44]
[p. 44]

lectoraten met eventueel een bijvakstatus zijn in de meerderheidGa naar voetnoot4, elf vakgroepen hebben een hoofdvakstatus, waarvan er maar twee - Wrocław en Boedapest (ELTE) - een zelfstandig instituut zijn.Ga naar voetnoot5 Van de veertien door twaalf personen bezette hoogleraarposten zijn er zeven in Polen, waarvan zes bij slechts twee universiteiten. Buiten Polen hebben maar drie universiteiten eigen hoogleraren, drie beschikken over gasthoogleraren en drie hoofdvakinstellingen hebben geen hoogleraar.Ga naar voetnoot6

 

Een nadere blik op de curricula, die we sinds kort kunnen vergelijken,Ga naar voetnoot7 roept twee vragen op. De eerste is de door Nederlanders vaak gestelde vraag: welke beroepsperspectieven hebben Centraal-Europese neerlandici? De tweede, die daarmee nauw verbonden is luidt: kan de Centraal-Europese neerlandistiek op eigen benen staan ná het ondersteuningsprogramma van de Taalunie dat in 2002 eindigt?

 

Het antwoord op de vraag naar beroepskansen houdt verband met de veranderde rol van de universiteiten in Centraal-Europa. Vóór 1989 was het onderwijs van kleinere West-Europese talen meestal beperkt tot de hoofdstedelijke universiteiten. Ook de researchmogelijkheden waren uiterst miniem.

[pagina 45]
[p. 45]

De val van de Muur in 1989 bracht behalve academische vrijheid, en in het kielzog daarvan de genoemde grote opbloei van de neerlandistiek, ook een nieuwe dictatuur: die van het geld.

Met uitzondering van Oostenrijk en Slovenië zijn de Centraal-Europese landen niet in staat hun academici een redelijk salaris te garanderen, en sinds 1989 zijn die er in lokale koopkracht meestal fors op achteruitgegaan, ook vanwege de prijsstijgingen in de Centraal-Europese hoofdsteden. Vandaar dat maar weinig afgestudeerden het zich kunnen veroorloven bij de universiteit te gaan werken. De personele bezetting is daarmee de achilleshiel van de neerlandistiek: in het vak werken vooral jonge vrouwen en moedertaalsprekers, wat de continuïteit van de vakgroepen niet ten goede komt. Jonge vrouwen gaan met zwangerschapsverlof, verhuizen naar de woonplaats van de partner en ook de moedertaalsprekers worden geconfronteerd met prijsstijgingen tot een (bijna) West-Europees niveau, waartegen de maandelijkse suppletie van de Taalunie van ƒ 1.250 niet opweegt. Velen vertrekken dan ook weer na relatief korte tijd. Moedertaalsprekers zijn bovendien meestal in de laagste rang ingeschaald en kunnen vaak bij gebrek aan kennis van de landstaal niet meedoen aan het plaatselijke academische debat. Deze combinatie is funest voor het lokale aanzien van het vak.

 

Tijdens het eerdergenoemde Ceepus-colloquium bleek dat er in Centraal-Europa voornamelijk twee soorten neerlandistiek bestaan: lectoraten met een taalcursus naast hoofd- of bijvakken met een min of meer klassiek filologisch georiënteerde studie Nederlands, soms aangevuld met elementen vertalen en cultuurkunde, Afrikaans en/of Fries.

Het aanbod van de lectoraten bestaat uit cursussen voor geïnteresseerden. Op die groep zijn ook de meeste van de taalmethodes gericht. Deze veelal eenmanslectoraten liggen bij bezuinigingen logischerwijs als eerste onder vuur. De mutaties in de IVN-gidsen van de afgelopen tien jaar leggen daarvan duidelijk getuigenis af.

Op universiteiten met hoofdvakfaciliteiten is de situatie anders. Deze bieden in principe een curriculum aan dat vergelijkbaar is met dat van de intramurale neerlandistiek. Met een filologisch georiënteerde studie is de afzetmarkt echter beperkt tot de wetenschap, de culturele sector en eventueel literair in combinatie met gewoon vertalen. Het voor het serieus bedrijven van wetenschap benodigde materiaal kunnen de meeste

[pagina 46]
[p. 46]

Centraal-Europese vakgroepen zich over het algemeen niet permitteren. Hierdoor, en door het ontbreken van dagelijks contact met levend Nederlands, heeft de extramurale neerlandicus een achterstandpositie ten opzichte van de intramurale. Er verschijnen dan ook maar zelden publicaties van Centraal-Europese neerlandici in Nederlandse en Vlaamse periodieken. Dit bedreigt, omdat Centraal-Europese universiteiten in toenemende mate de wetenschappelijke ‘output’ van medewerkers registreren, tevens de mate waarin het vak ook in de eigen Centraal-Europese regio serieus genomen wordt.

 

Waarom gaan studenten in Centraal-Europa het vak Nederlands studeren? Een vorig jaar gehouden rondvraag in de regio geeft het volgende resultaat, in volgorde van afnemend belang:

1.Ze willen tolk of vertaler van zakelijke en technische teksten worden en verwachten in het bedrijfsleven dan wel in de diplomatie een baan te vinden.
2.Wegens interesse in de Nederlandstalige cultuur en om literaire teksten te vertalen. Hiermee is de verwachting van werk als literair vertaler, in de uitgeverswereld of als gids verbonden.
3.Uit wetenschappelijke interesse en omdat het een goede combinatie vormt met een tweede hoofdvak (veelal Engels of Duits), die de kansen op een interessante baan vergroot.
4.Sociale contacten in Vlaanderen of Nederland.

Welk type studie ontbreekt in de regio vrijwel volledig? Een praktisch georiënteerde, marktgerichte studie die na relatief korte tijd een goede kans op een baan in het bedrijfsleven biedt. Deze studie zal vooral op tolken en vertalen moeten zijn gericht. Het toenemend aantal contacten tussen Centraal-Europa en de Europese Unie zal onvermijdelijk professionalisering van het tolk- en vertaalvak en verzwaring van de eisen met zich meebrengen. De potentiële afzetmarkt is daarbij niet zozeer die van grote Vlaamse en Nederlandse concerns die in Centraal-Europa zijn vertegenwoordigd, want de communicatie van de lokale dochterbedrijven met het moederconcern verloopt meestal in het Engels en ter plekke in de landstaal. De afnemers zijn vooral te vinden bij het midden- en kleinbedrijf dat sinds een jaar of twee bezig is zich in Centraal-Europa te oriënteren. Omdat het hierbij om allerlei verschillende kleinere opdrach-

[pagina 47]
[p. 47]

ten gaat, moet de neerlandicus over een brede taalkennis beschikken en daarnaast liefst ook nog eens redelijk Engels en Duits of Frans plus wat regionale talen kennen. Dit is ook de achtergrond van de keus die in Olomouc is gemaakt om vanaf 2000/2001 ook een apart, strikt praktisch programma aan te bieden. Binnen de filologische studie hebben zakelijk Nederlands en economisch vertalen al een tijdje een vaste plaats. Overigens blijkt uit het project Zakelijk NederlandsGa naar voetnoot8 dat in bredere kring in deze richting wordt gedacht.

Betekent dit dat we onze filologische studies maar moeten opheffen? Zeker niet. Wel moet de wetenschappelijke positie van het vak in Centraal-Europa worden verstevigd en ook moeten daar de beroepskansen voor onze afgestudeerden worden vergroot. Bij de eigen vakgroep is immers het aantal plaatsen voor afgestudeerden zeer beperkt. Wat te doen?

 

Allereerst zullen we ons moeten realiseren, wat een afgestudeerde neerlandicus-filoloog in het eigen land kan doen. De banen zijn potentieel te vinden in het onderwijs, als vertaler of in de culturele sector. De twee laatste sectoren zijn al een flink aantal jaren afnemers van neerlandici, maar aan het scheppen van banen in het onderwijs is in de regio tot nog toe weinig gedaan. Een mogelijkheid vormen de vele stedenbanden met Nederland en Vlaanderen. Behalve dat tolken en vertalen ook hier een rol speelt, kunnen deze wederzijdse contacten een impuls vormen voor het invoeren van Nederlands als facultatief vak op de middelbare school en daarmee tevens een relatief groot aantal banen opleveren, zeker als lukt om de handelsacademies erbij te betrekken.Ga naar voetnoot9 Dit vereist uitbreiding van de mogelijkheid om een pedagogische aantekening te behalen, die nu slechts bij drie vakgroepen bestaat.Ga naar voetnoot10 Tevens kan daarmee de status van

[pagina 48]
[p. 48]

de universitaire studie worden verhoogd, omdat op termijn voorkennis van het Nederlands kan worden gevraagd.

 

Verbetering van de wetenschappelijke positie van het vak vereist vooral een betere verankering in het lokale universitaire aanbod. Hoe dat kan, heeft de Weense vakgroep laten zien: het meest succesvolle ‘humanities’ programma van Ceepus is het door Herbert van Uffelen opgezette programma Neerlandistiek en Slavische talen/Finno-Oegristiek. Door als het ware mee te liften op de moedertalen van de Centraal-Europese landen is er een studentenmobiliteit van behoorlijke omvang op gang gekomen. Bij onze eigen universiteit heeft dit programma ook rechtstreeks bijgedragen tot de verbetering van de positie van het vak. Verstevigen van de positie betekent ook het grijpen van kansen waar die zich voordoen. Voorbeelden hiervan zijn het symposium dat door de vakgroep te Wrocław in 1998 is georganiseerd ter gelegenheid van het 350-jarig jubileum van de Vrede van WestfalenGa naar voetnoot11 en het symposium dat in 2000 door de vakgroep te Olomouc wordt georganiseerd ter gelegenheid van de opening van de aartsbisschoppelijke collectie Vlaamse Hollandse meesters.Ga naar voetnoot12 Dergelijke evenementen brengen de neerlandistiek onder de aandacht van bv. regionale kunsthistorici en de regionale pers en kunnen zo het vak effectief propageren.

Het samenwerken met andere vakgroepen bij de eigen universiteit is van levensbelang voor het vak. Het schept de mogelijkheid om samen beurzen aan te vragen, die weer eigen afgestudeerden aan althans tijdelijk wetenschappelijk werk kunnen helpen en die ook voor de broodnodige regionale publicaties zorgen. Samenwerking verstevigt ook de eigen positie op de faculteit.

 

De genoemde mogelijkheden in de commerciële sector, het onderwijs en het onderzoek kunnen een voldoende instroom van studenten garanderen. Daarmee kan een relatief sterke staf worden opgebouwd én onderhouden.

[pagina 49]
[p. 49]

Vanuit een geconsolideerde positie kan een vakgroep vervolgens ook functioneren als evenwaardige partner bij grensoverschrijdend neerlandistisch onderzoek. Dit zal over het algemeen op contrastief linguïstisch en lexicaal, eventueel ook cultuurhistorisch gebied liggen, gebieden waarop de extramurale neerlandici over kennis beschikken die intramuraal minder aanwezig is. Met andere woorden: eerst moet de neerlandistiek in de eigen regio worden gestabiliseerd en geprofessionaliseerd, voordat zij aanspraak kan maken op intramurale erkenning.

 

Ten slotte de vraag over de financiële toekomst van de Centraal-Europese neerlandistiek. Nog in 1991 was het officiële beleid van de Taalunie gericht op het afbouwen van subsidies aan docentschappen.Ga naar voetnoot13 Gelukkig is de financiële input van de Taalunie in Centraal-Europa sinds 1993 juist fors verhoogd. Toch is het oorspronkelijke idee om extramurale neerlandici te leren op eigen benen te staan niet zo slecht. In verband daarmee een paar punten ter overweging:

1.Van groot belang is de vergroting van de ‘commitment’ van de faculteiten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van financiering buiten het Taaluniebudget. Moedertaalsprekers zijn ter plekke van belang als ijkinstrument van het dagelijks Nederlands voor studenten, maar ze komen alleen, als ze een redelijk salaris krijgen. Misschien is het een idee om in het kader van het Erasmusprogramma met intramurale vakgroepen af te spreken dat ze extramurale vakgroepen adopteren en steeds een driejaarlijks lectoraat voor hun rekening nemen dat naar Oostenrijks voorbeeld met een gewoon intramuraal salaris van zo'n drieduizend gulden bruto wordt beloond. Dergelijke financiering is vooral een kwestie van politieke wil.
2.Het aldus vrijkomende TaaluniegeldGa naar voetnoot14 kan worden besteed voor een overgangsregeling voor de lokale jonge neerlandici. Zonder hen blijft de Centraal-Europese neerlandistiek een marginale academische
[pagina 50]
[p. 50]
hobby, zonder toekomst. Op dit moment willen jonge tweedetaalsprekers wel bij de universiteit gaan werken, maar zij kunnen het zich financieel niet veroorloven. Elke hoofdvakinstelling zou een salarissuppletie voor jonge medewerkers moeten krijgen, tegen aantoonbare baangarantie van de faculteit.
3.Vergroting van de ‘commitment’ in het algemeen door naar Europees model te vergen dat tegenover Taalunie-inbreng een inbreng van bv. minimaal 10-25% van dat bedrag van de lokale kant staat. Dat lijkt met ondersteuning van de ambassades bij de onderhandelingen haalbaar. Zo krijgen boeken- en projectsubsidies een veel groter effect en worden de faculteiten gedwongen om te beslissen of ze het vak neerlandistiek ook echt willen.
4.Ten slotte moeten er ook effectieve sancties worden gecreëerd. Nu gaat de verantwoording van subsidies vaak via de vakgroephoofden en/of moedertaalsprekers. Maar deze maken het beleid niet en worden vaak op de meest onverwachte momenten voor voldongen feiten gesteld. De verantwoording zou bij de faculteitsbesturen moeten liggen, waarbij niet nagekomen gedane beloften worden afgestraft met verlaging of in het ergste geval stopzetting van de subsidie.

Bibliografie

Brugmans, H. (1991). Een veel te bescheiden viooltje. De Nederlandse Taalunie 1986-1990, 's-Gravenhage: NTU. p. 73.
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. (1989). Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten en ledenlijst IVN, Nr. XXIII - december, Den Haag/Woubrugge: NTU/IVN.
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. (1992). Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten en ledenlijst IVN, Nr. XXIV - juni, Den Haag/Woubrugge: NTU/IVN.
[pagina 51]
[p. 51]
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. (1994). Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten en ledenlijst IVN, Nr. XXV - september, Den Haag/Woubrugge: NTU/IVN.
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. (1996). Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten en ledenlijst IVN, Nr. XXVI - juni, Den Haag/Woubrugge: NTU/IVN.
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. (1998). Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten en ledenlijst IVN, Nr. XXVII - mei, Den Haag/Woubrugge: NTU/IVN.
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. (2000). Lijst van docenten in de neerlandistiek aan extramurale universiteiten en ledenlijst IVN, Nr. XXVIII - mei, Den Haag/Woubrugge: NTU/IVN.
Koch, Jerzy. (2000). ‘Relaties tussen extramurale en intramurale neerlandistiek in cultureel perspectief. Een pleidooi voor een nieuwe verstandhouding’, lezing gehouden bij het regionaal colloquium neerlandicum te Bratislava op 28 mei 1999 en elektronisch gepubliceerd in: Neder-L op 11 juli (artikel 0007.12).
Kiedroń, Stefan en Patrycja Poniatowska (eds.). (1998). Śląsk-Niederlandy. Złoty wiek 1550-1650. W 350-tą rocznicę Pokoju Westfalskiego. Catalogus, Wrocław.
Sommer, Julia (ed.). (2000). Colloquium Curriculum Neerlandistiek in Midden-Europa in het jaar 2000. 12 en 13 november 1999, Wenen, Wenen: Institut für Germanistik/Nederlandistik.
[pagina 52]
[p. 52]

Bijlage 1: Faciliteiten neerlandistiek in Centraal-Europa



illustratie

[pagina 53]
[p. 53]

Bijlage 2: Aantallen docenten Nederlands in Centraal-Europa, verdeeld in NT2 sprekers en moedertaalsprekers



illustratie

voetnoot1
Deze bijdrage is bedoeld als discussiestuk. Centraal-Europa is gedefinieerd als het gebied behorende tot het CEEPUS-programma. Dit Central European Exchange Programme for University Studies is in 1995 georganiseerd door Oostenrijk en omvat op dit moment de volgende landen: Bulgarije, Hongarije, Kroatië, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Tot Centraal-Europa worden in dit artikel ook Albanië, Estland, Joegoslavië, Letland en Litouwen gerekend.
voetnoot2
De gegevens zijn op basis van de lijsten van de IVN, waarbij de auteur zich ervan bewust is dat die steeds de stand op het moment van de redactiesluiting weergeven. Vacatures zijn geteld als niet-bezette posten.
voetnoot3
Jerzy Koch. (2000). ‘Relaties tussen extramurale en intramurale neerlandistiek in cultureel perspectief’, in: Neder-L, 0007.a, 11 juli.
voetnoot4
Bijvakken: Bulgarije - Sofia; Estland - Tallinn; Hongarije - Boedapest (TU); Litouwen - Vilnius; Polen -Poznán; Roemenië - Timişoara; Tsjechië - Brno.
Lectoraten: Joegoslavië - Belgrado; Kroatië - Zagreb; Letland - Riga; Oostenrijk - Graz; Polen - Krakau, Lublin, Sosnowiec, Toruń; Slovenië - Ljubljana.
voetnoot5
Zelfstandige instituten: Hongarije - Boedapest (ELTE); Polen - Wrocław.
Vakgroepen met hoofdvak: Bulgarije - Veliko Târnovo; Hongarije - Boedapest (KGRE), Debrecen; Oostenrijk - Wenen; Polen - Warschau; Roemenië - Boekarest; Slowakije - Bratislava; Tsjechië - Olomouc, Praag.
voetnoot6
Eigen hoogleraren: Bulgarije - Veliko Târnovo (Bagrelia Borisova); Oostenrijk- Wenen (Herbert van Uffelen); Polen - Lublin (M. Kaczmarkowski), Warschau (Jan Czochralski, Axel Holvoet, Zofia Klimaszewska), Wrocław (Stefan Kiedroń, Norbert Morciniec, Stanisław Prędota); Tsjechië - Praag (Přemysl Janota).
Gasthoogleraren: Hongarije - Boedapest (KGRE, mw. A.A. Sneller), Debrecen (Herbert van Uffelen); Tsjechië - Olomouc (Stefan Kiedroń), Praag (Guy Janssens).
Geen hoogleraar: Hongarije - Boedapest (ELTE); Roemenië - Boekarest; Slowakije - Bratislava.
voetnoot7
Gegevens op basis van Julia Sommer (red.). (2000). Colloquium Curriculum Neerlandistiek in Midden-Europa in het jaar 2000, Wenen.
voetnoot8
Dit project is, op instigatie van de Taalunie, uitgevoerd door het James Boswell Instituut, de Weense vakgroep en enkele andere regionale vakgroepen.
voetnoot9
Om een idee te geven: in Tsjechië zijn er ongeveer zeventig middelbare scholen bij een partnerschapproject betrokken. Daarnaast zijn er nog eens zo'n veertig handelsacademies. Daarmee is het aantal ‘potentiële’ banen (ze bestaan nog niet!) vergelijkbaar met de situatie voor bv. classici in Nederland.
voetnoot10
Een specifieke leraarscomponent tijdens of na de studie wordt aangeboden in: Hongarije - Boedapest (KGRE), Roemenië - Boekarest, Tsjechië - Olomouc. Op enkele Hongaarse gymnasia van vooral protestantse signatuur wordt Nederlands aangeboden, in Tsjechië kan het vak vooralsnog alleen in Olomouc op school worden geleerd. Voor Roemenië is de situatie mij niet bekend.
voetnoot11
Silezië- de Nederlanden: Gouden Eeuw 1550-1650 (tentoonstelling 28 oktober-29 november 1998). Catalogus: Stefan Kiedroń en Patrycja Poniatowska (eds.). (1998). Śląsk-Niederlandy. Złoty wiek 1550- 1650. W 350-tą rocznicę Pokoju Westfalskiego, Wrocław.
voetnoot12
Emblematica et Iconographia. Themes in Painting and Literature of the Low Countries from the 16th to the 18th Century, Olomouc, 7-9 december 2000.
voetnoot13
Vgl. H. Brugmans. (1991). Een veel te bescheiden viooltje. De Nederlandse Taalunie 1986-1990, 's-Gravenhage: NTU. p. 73.
voetnoot14
Op basis van de IVN-lijst zijn er in 2000 in totaal 32 moedertaalsprekers in de regio werkzaam. Een deel daarvan kan echter geen aanspraak maken op de suppletie van de Taalunie of wordt uit andere middelen gefinancierd. Naar mijn inschatting wordt ongeveer de helft deels door de NTU gefinancierd, wat betekent dat op basis van het voorstel een bedrag van ongeveer 225.000 gulden, ofwel ongeveer 20.000 gulden per hoofdvakfaciliteit vrij zou komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 2 september 2000

  • 1 september 2000

  • 31 augustus 2000

  • 30 augustus 2000

  • 29 augustus 2000

  • 28 augustus 2000

  • 27 augustus 2000


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Wilken Engelbrecht