| |
| |
| |
De toekomst van het Nederlands Hugo Brandt Corstius (Parijs)
Wie buiten de muren Nederlands mag doceren, komt nog eens ergens. Tien jaar
geleden sprak ik uw Amerikaanse collega's toe op de, nog steeds zeer
calvinistische, campus van Grand Rapids, Michigan. En nu sta ik in de kerk van
Sint-Jan-de-Doper in Leuven. Hier ontmoette vijfhonderd jaar geleden een
onbekende landgenoot, Erasmus, mijn oudstadgenoot
Adriaan die het nog tot paus zou schoppen. Erasmus zucht in de
Gemeensame Tsamenspraken
: ‘Wat hebben wij nu in Leuven te doen waar so veel verckens tegen ons
gnorten (gnorten = knorren, Latijn obgrunniunt)’. Maar in 1639 roept Van Born: ‘Loven is een oude bloem,
Jeugdoms was, en wijsheydts roem’.
Dat heb ik uit het Woordenboek der Nederlandsche Taal, dat
Leuven 422 keer noemt en dat, bijvoorbeeld, in het Leuven van een eeuw geleden
de volgende woorden situeert:
1904: Hij is naar Leuven gaan voozen (Claes, vozen =
temmen). |
1906: De stadsarchivaris heeft de heer Van der Lubbe vervolgd wegens letterdiefte (= plagiaat). |
1907: Hoe dikkens moet gij vertijperen rijende langs de
ijzeren weg naar Leuven (vertijperen = overstappen). |
Je kunt, hoe oud je ook bent, elke dag weer iets over het Nederlands leren!
Taalgenoten! U bent ‘expat’, om dat aardige woord maar te gebruiken, of in ieder
geval: u verkeert veel temidden van ex-pats. Waar Nederlands wordt gedoceerd,
daar zijn groepjes Nederlandse ex-pats, die graag, en veel, en getalenteerd,
over hun patria klagen. Toen ik in 1983 een jaar in Minneapolis verbleef heb ik
zo'n ex-pat, die al een halve eeuw niet meer in Holland was geweest, en die
klaagde dat van zijn belastinggeld de Hollandse abortus en euthanasie werden
betaald, toegebeten: ‘Nee, van mijn belastinggeld en ik geef het er graag voor’.
| |
| |
Veel klagen zij over de verloedering, de versloffing, de achteruitgang van het
Nederlands zoals zij zich dat uit vroeger jaren herinneren. Op een avond in 1991
zette ik voet aan wal in Curaçao en werd onmiddellijk besprongen door een
schrijver met een grote hoed, Boelie van Leeuwen, die een hoofdartikel uit de
Nieuwe Rotterdamse Courant meedroeg waarin alle woorden
door felle rode strepen onleesbaar waren gemaakt: ‘Kunt u daar niets tegen
doen?’
Maar wat zij niet weten, die klagers buiten Nederland, is dat het ook in
Nederland, en ik neem aan in België niet minder, één grote klaagzang is.
Charivarius kon zijn onbegrijpelijke afkeer van ‘vanaf’ en ‘vanuit’ tenminste
nog wel sprekend en grappig onder woorden brengen. Maar wie, om een voorbeeld te
noemen, leest hoe Jan Kuitenbrouwer deze weken klaagt over woordcompressie
(alsof die niet in alle talen en alle tijden wordt uitgeoefend op woorden en
zelfs zinnetjes die je veel gebruikt) en over de verkeerde uitspraak van de ‘r’
of de ‘g’, die verstijft van zoveel onkunde en domheid. ‘Alsjeblieft’ en
‘alstublief’, dat zijn toch prachtige zinscomprimaties, waar onze leerlingen
veel van kunnen opsteken.
Het is nu al zover dat het, helaas ook in het beschaafde Nederland voorkomende,
racisme zijn weg naar de oppervlakte vindt door het klagen over het Nederlands
van die jeugdigen die de pech hebben dat hun ouders niet in Batavia of Amsterdam
maar in Turkije of Marokko geboren werden, alsof niet altijd en overal jeugdigen
er een eer in scheppen een eigen taaltje te maken waar de ouderen zich aan
ergeren.
Er is, laat ik het maar direct verklappen, over de Nederlandse taal niets te
klagen. Nooit in de geschiedenis is er door zoveel mensen Nederlands gesproken
als nu. En dat komt niet eens door onze vruchtbaarheid, maar door onze
immigranten. Kon je vroeger in bepaalde Franse dorpjes zomers veel Hollands
horen van vakantiegangers, nu klinken onze klanken de hele zomer in menig Turks
of Berbers dorp, van vakantiegangers in hun oude land.
Taalgenoten! Het oudste gevonden Nederlands kent u allemaal, het werd door een
Vlaming in Engeland in een boek geschreven.
Abent omnes volucres nidos inceptos nisi ego et tu quid expectamus nunc
Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu wat unbidan we nu
| |
| |
De Smet meende dat de Nederlandse eerste pennenvrucht
een kerkelijke oorsprong had - de auteur was inderdaad een monnik, want hij kon
schrijven. Van Ginneken hield het voor
liefdesverlangen - de auteur was waarschijnlijk jong, want je werd toen niet
oud. Maar Caron heeft het bij het rechte eind als hij
het als taalspel diagnosticeert. Wist u trouwens dat het woord ‘taalspel’
nergens in het WNT - niet bij de samenstellingen met ‘taal-’, maar ook verder
nergens - voorkomt?
Ik wil Carons diagnose nog verrijken: volgens mij gaat het hier niet alleen om
een kunstige parallellie tussen Latijn en Nederlands, maar ook om een pangram,
waar alle letters in gebruikt worden, zoals schrijfmachineprobeerders die
tikken. Wie de zinnen onder elkaar ziet, zie hiervoor, merkt op dat ze even lang
zijn.
Het oudste Nederlands was dus een taalspel. En het nieuwste Nederlands ook.
Kinderen van immigranten hebben een uiterst creatieve kijk op het Nederlands.
Jacomine Nortier heeft in Utrecht de straattaal
van jeugdigen bestudeerd zoals René Appel dat in
Amsterdam doet. Op het schoolplein en in de tram (allo's fietsen minder en dus
kan ik ze heerlijk afluisteren in tram en bus, waar ze vaak naar elkaar moeten
roepen) hoor je de fraaiste vondsten. Nortier beschrijft de geheimtaal met de
omgedraaide lettergrepen, dat veel lijkt op het Franse Verlan, en natuurlijk op
de geheimtaal van de IJmuidense vissers. Zolang er kinderen geboren worden, zal
het Nederlands nooit in saaiheid en verveling sterven.
Het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN), dat verdwijnt. Jan
Stroop zei het acht jaar geleden al: de dialecten convergeren en
geven op wat ze van elkaar scheidt, terwijl de standaardtaal divergeert door
steeds meer elementen uit allerlei -lecten, niet alleen dia- maar ook socio-, op
te nemen. Het Algemeen Beschaafd was altijd een abstractie, een arrogante
abstractie, zoals de officiële mode, de euro en het huwelijk dat zijn. Veel
mensen denken dat dialecten afgedwaalde, versleten, foutieve afleidingen zijn
van het ABN. Maar het is natuurlijk andersom: er waren talen die wij dialecten
noemen, al lang voor er een ABN werd gepostuleerd. Dat zei Stroop in 1992 toen
men werkelijk dacht dat het Verenigd Europa zijn intree ging doen. Nu denken we
dat 2002 het beslissende jaar is. Laat ons hopen dat er altijd zo'n jaartal in
de toekomst ligt.
| |
| |
Taalgenoten, Laat Honderd Nederlandsen Bloeien! Ik noem ze op:
Er is Stadsfries en verliefds,
Er is Berbice en Sabaans, om maar twee eilanden in De West te noemen
Er is Jiddisj en Jordaans,
Westvloms en Zeeuwsvloms,
Er is Normaal (= Achterhoeks-Twents) en Cairo (als Edgar nog leeft),
Er is jeugdtaal en misjmasj,
Er is Affrikaans en Moffrikaans,
Opperlands en Opsterlands,
Vrouwentaal en nichtentaal, ‘nicht’ is de vertaling van het Franse ‘tante’,
niet het Duits voor ‘niet’,
Namibisch en Koeterwaals.
Er is Javindo en Surinaams,
| |
| |
Kalverstraats en Kudelstaarts,
Skepi Dutch en Double Dutch,
Black Dutch en Yellow Dutch.
Er is adeltaal en bajestaal,
Kolummerlands en Laagwatersrands,
Er is gezinstaal en jagerstaal,
Voetbaltaal en Boekentaal,
Welzijnstaal en Hosseltaal,
Acteurstaal en verpleegsterstaal.
Soldatentaal, wordt zeldzaam, en mannentaal mag eigenlijk ook niet.
Er is Hypercorrect en dronkemanstaal,
Ubach-Overworms en Groenstraatbargoens,
Neger-Hollands en Pseudo-Oud-Hollands,
Hooghaarlemmerdijks en Westwellingswerfs,
De Tale Kanaän en Belgisch Beschaafd.
Nederlands is de geheimtaal van travestieten in Djakarta,
van scholieren in Duinkerken,
van kunsthistorici in Kyoto,
van scheepsbouwers in Sint-Petersburg,
van tabakstelers in Sumatra,
En dan heb ik me tot honderd Nederlandsen beperkt. Want het aantal dialecten
wordt bepaald door het aantal dialectonderzoekers. Stel, u bent burgemeester van
Bimburg. Bimburg? Nooit van gehoord! Daar moet u als burgemeester wat aan doen.
U geeft een forse studiebeurs aan een van Bimburgs slimme zonen. En zie: vijf
jaar later ligt er een dikke dissertatie over het Bimburgs op de bibliotheken
van alle universiteiten ter wereld en op het internet. Bimburgs in het kader van
het Limburgs, of in oppositie tot het Bimbelebonts.
Soms vrees ik dat de dialectologen het te bruin bakken. Neem het woord ‘zonen’.
Je zou denken: twee keuzes voor de beginmedeklinker, ‘z’ en ‘s’, twee klinkers,
een ‘oo’ of een ‘eu’, dan komt altijd dezelfde ‘n’ en ten slotte een
meervoudsuitgang ‘en’ of ‘s’. Dat geeft 2 x 2 x 2 = 8 mogelijkheden, en die zijn
er ook allemaal.
| |
| |
Naast zonen heb je zoons in Hulst, zeunen in Goes, zöns in Winterswijk
(Wénteswiks), zuuns in Urk, soanen in
Friesland, soons in Amsterdam, seunen in 't
Bildt, sins op West-Terschelling. In Hasselt zijn het zeen, en in Katwijk aan Zee: jonges.
Dan kan de geneticus-colomnist Plasterk wel in het Buitenhof geestig gaan
bewijzen dat Fries geen taal is, omdat, zo redeneert hij, wij hem verstaan als
hij een stukje Fries voorleest, maar daar is natuurlijk niets mee bewezen.
Raar dat een bioloog, die aan al die miljoenen nauwelijks te onderscheiden
bloempjes aparte namen wil geven, nu Fries en Nederlands op één hoop gooit. Dat
komt omdat hij meent dat talen er zijn voor de communicatie. Ja, daarvoor is één
taal natuurlijk het beste. Maar de toren van Babel bewijst dat wij naast
communicatie nog iets heel anders met taal willen: fijn in ons eigen kringetje
praten, anders praten dan in het buurdorp, lekker talen leren, ons vermeien in
de verscheienheid der talen en taaltjes, zoals een bioloog geniet tussen zijn
bloemen.
Vlamingen! Hou toch op u te schamen voor uw vorm van Nederlands. Denk niet dat
wij daarom lachen. Ik lachte Johan Anthierens, God heeft zijn ziel, uit, toen
hij mij vroeg om voor zijn prachtblad De Zwijger elke week de
fouten van het vorige nummer te bespreken.
Nederlanders! Hou toch op met u kwaad te maken over elk nieuw woord. ‘Doei’ (dat
ik in 1950 al verrast in Noord-Holland hoorde) was erg fout, en is nu alweer
ingehaald. Cornelis Verhoeven heeft in zijn
Herinneringen aan mijn moedertaal
ontroerend geschreven over zijn taaljeugd in Brabant, maar hij vergist
zich deerlijk - Deerlijk, stadje van de hongersnood van Conscience, met de onvergetelijke zin:
Mijn man en mijn klein Siesken zijn gisteren nacht van honger
gestorven; hunne lijken liggen nog onbegraven in onze woning.
Verhoeven vergist zich deerlijk als hij klaagt dat het onderscheid tussen
mannelijke en vrouwelijke woorden ‘later bij willekeurig decreet afgeschaft is’.
Nee, Doctor Cornelis, de ministers zouden zulke decreten wel willen uitvaardigen
(in de constitutie van de Taal-Unie stond aanvankelijk dat die de spelling en de
syntaxis zou gaan regelen, normaliseren en voorschrijven, maar de syntaxis is
onopvallend geloosd, en zelfs de | |
| |
spelling is niet voor eeuwig
vastgesteld), maar de ministers weten dat ze niet gehoorzaamd zouden worden.
Eerst, Cornelis Verhoeven, verdwenen ten Noorden van Noord-Brabant (ja,
Nederlanders noemen grootmoedig, of juist irredentisch, onze Zuidelijke
Provincie ‘Noord’-Brabant), eerst verdwenen in Noord-Noord-Brabant de
geslachten, en daarna kwam er een minister met een onnodig decreet.
Verhoeven is trots dat hij dat verschil tussen de seksen vanzelf weet, maar dat
is hier in Leuven niets bijzonders. Ik weet ook van elk Nederlands woord of het
met ‘de’ of ‘het’ gaat, maar ik ben daar niet trots op.
Geen autoriteit kan een woord uit een taal verwijderen. Mussolini probeerde het
met ‘Lei’, het Italiaanse ‘U’ en Stalin met ‘mijnheer’, maar zo gauw hun
politieken sneefden, bleken die woorden kerngezond te zijn gebleven. Enkelen
kunnen een woord invoeren: Simon Stevin schonk ons
‘wiskunde’, Pieter Corneliszoon Hooft
‘verzoekschrift’, Hugo de Groot ‘roerende goederen’,
Multatuli ‘buitenissigheid’, Koot en Bie ‘doemdenken’ en Wim T.
Schippers ‘gekte’.
Taalgenoten! De menselijke spraak is een prachtige uitvinding, zoals de
vogelspraak dat is, maar zij heeft tekortkomingen zoals de vogeltalen die
hebben: je kan alleen spreken tot iemand die dichtbij is, en tot iemand die er
op hetzelfde ogenblik is. Je geluiden zijn in een oorzwenk vervlogen. Mensen die
verder in de ruimte of tijd staan bereik je niet met spraak. Daar werd wat op
gevonden: het ‘schrift’. De mieren doen het met geur, wij kozen het gezicht.
Vijfduizend jaar geleden kwam het schrift, een prachtuitvinding, maar met
tekortkomingen: je kan een brief maar één keer opschrijven, dus je hebt slaven
of monniken nodig om meer exemplaren te maken. Daar werd wat op gevonden: de
‘boekdrukkunst’.
Het boek werd vijfhonderd jaar geleden in dit deel van de wereld
geperfectioneerd. Het boek is een prachtuitvinding, maar het heeft een
tekortkoming, die het van taal, en schrift, heeft geërfd: alles staat lineair
achter elkaar, terwijl je vaak middenin een boek zou willen kijken, bijvoorbeeld
naar de 422 voorkomens van ‘Leuven’ in het WNT, of naar een zin waarvan alle
woorden de letter ‘n’ bevatten - zie de zin die ik daareven van Conscience
aanhaalde. Daar werd wat voor uitgevonden: de computer of de ‘compactdisc’ of
hoe de toekomstige en definitieve | |
| |
elektronische vorm van boek,
schrift, taal, ook zal heten. Mij beviel het woord ‘compactdisc’ omdat we nu
eindelijk een woord hadden van elf letters met een ‘c’ in het midden en ‘cees’
aan de beide uiteinden. Zo'n elfletterwoord als ‘abracadabra’ bestond voor alle
letters (‘verlovbriev’, ‘weeduwvrouw’, schreef Huygens) maar niet voor ‘l’ en ‘c’. In 1934 maakte Lips de
‘lipssleutel’, met ‘ellen’ aan de uiteinden en een ‘l’ in het midden en nu
hebben we de ‘compactdisc’.
De laatste uitvinding heeft weer nadelen: het moeten meesjouwen van de hardware.
Die zal in ons lijf worden ingebouwd en in 2100 bezitten we met een chipje
achter het oor de ideale taal, met ingebouwde telefoon, voorlezer,
antwoordmachine, dicteermachine, boekdrukker, en cd-lezer.
Taalgenoten! Kent u het wurmpje Caenorhabditis Elegans?
Het is een heel klein wormpje, dat u niet kunt doodtrappen, want het schuilt
genoeglijk in de minuscule spleetjes van uw voet of schoenzool. Het bezit
weliswaar een mond en een gat, maar slechts duizend cellen. En al die cellen
zijn precies bekend! Het wurmpje C. Elegans heeft geen enkel belang, maar de
biologen hebben het dier uitverkozen om hem eens heel precies, tot de laatste
chromosoom van de kleinste teen, en tot in zijn intiemste gewoontes van
liefhebben en eten, te beschrijven.
Kent u het werelddeel IJsland? Veel ijs, veel land, veel stoom, veel lava, maar
geen enkele kikker, trein, boom, vlinder, soldaat, en geen letter ‘z’ De
IJslanders vormen een homogeen volk - weinigen willen daarheen emigreren - maar
stevige bijbels waar voorin hun hele voorgeslacht in is opgeschreven. Zij hebben
geen bomen, maar wel stambomen. Nu heeft een Amerikaans consortium van geleerden
en zakenlui voorgesteld om van alle IJslanders het DNA te bepalen en van de
begraven IJslanders ook. Niet omdat IJslanders zo bijzonder zijn, maar omdat het
voor DNA-geleerden nuttig is zo'n compleet eiland genetisch in de vingers te
hebben.
Nuttig, misschien, voor biologie en geneeskunde, zulke complete beschrijvingen.
Maar ik heb een ander voorstel. Wat zou het mooi zijn als de gezamenlijke
wereldlinguïstiek ertoe zou kunnen komen om eens één taal geheel te beschrijven.
Niet alleen een grammatica en een woordenboek en een uitspraak-cd'tje, maar
compleet, met alle elfletterwoorden van een bepaald type, met alle
lettergreeppatronen, met alle syntactische patronen, met elk gebruik in
literatuur en document van elk woord, door | |
| |
de gehele tijd en de
gehele ruimte heen, met alle onlogische variaties, met alle ‘fouten’ en
eigenaardigheden.
Dat is een onderneming die op een eeuw valt te schatten en het zal dus
noodzakelijk zijn om ons tot een enkele taal te beperken. Welke taal zullen we
nemen? Net zoals bij C. Elegans is er een zekere willekeur, maar de kleinheid
was daar een voordeel, en net zoals bij IJsland kan er een bepaalde voorkeur
zijn vanwege de verleidelijke overzichtelijkheid. Welke taal zullen we nemen als
exemplarische taal? Laat mij hier een objectief antwoord op geven.
Het kan natuurlijk geen zeer grote taal zijn, als Chinees of Engels of Spaans of
Hindi. Die zijn te zeer versplinterd, en gunnen elkaar bovendien het licht in de
ogen niet. Ook de kleine talen, negenennegentig procent van de zesduizend talen
op aarde, vallen af. Ze zijn incompleet, hebben vaak geen schriftelijke
getuigenissen, of er zijn eenvoudig te weinig sprekers van.
We komen ten slotte uit op een paar talen die ieder door zo'n vijfentwintig
miljoen sprekers gesproken worden, en die ieder zo'n eeuw of acht bestaan. Om
praktische redenen willen we een taal die al een groot woordenboek heeft, en een
grote grammatica, en een grote literatuur. Er is maar één kandidaat die hieraan
voldoet: u raad het [...] maar ik kwam er via een strikt objectieve redenering.
Misschien had ik over het hele voorstel mijn mond gehouden als de keus op
Hongaars of Fins was gevallen.
Het WNT heeft veel tekortkomingen, maar vergelijk het eens met de ons omringende
talen: de Grand Robert in het zuiden heeft tien delen,
tienduizend pagina's, tien miljoen woorden Franse tekst, de Oxford
English Dictionary in het westen heeft twintig delen, twintigduizend
pagina's, twintig miljoen woorden Engelse tekst. Het Deutsches
Wörterbuch van de broeders Grimm in het oosten heeft dertig delen,
dertigduizend pagina's, dertig miljoen woorden Duitse tekst, maar het Woordenboek der Nederlandsche Taal heeft veertig delen,
veertigduizend pagina's, veertig miljoen woorden tekst.
Iedereen ter wereld zal nu begrijpen dat, zoals de C. Elegans het ideale wormpje
was om een levend wezen te beschrijven, en zoals IJsland het ideale land was om
de genen der bevolking te beschrijven, het Nederlands de ideale taal is om
uitputtend en totaal te beschrijven.
| |
| |
Taalgenoten! Is, als straks mijn voorstel door de linguïstische wereld is
geaccepteerd, de toekomst van het Nederlands verzekerd? Welnee, daar heeft het
niets mee te maken. Latijn en Grieks zijn ook gedurende eeuwen, zo volledig als
het kon, bestudeerd, maar niemand spreekt die klassieke talen meer, al denken
Italianen en Grieken misschien van wel.
C. Elegans kan, beschreven of niet, door een virusje uitgemoord worden, IJsland
kan met al zijn genetische bewoners in een vulkaankrater verdwijnen, dus
totaalbeschrijving is geen garantie op eeuwig voortbestaan.
Een eeuw geleden zei Oscar Wilde dat het moeilijk is om te voorspellen, vooral
als het om de toekomst gaat. Velen hebben hem dat, zonder bronvermelding,
nagezegd. Maar de toekomst van het Nederlands in de nu begonnen eeuw is niet
moeilijk te voorspellen.
In het jaar 2100 zal misschien de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
niet meer bestaan, en de monarchie, en de verkoudheid, en de biefstuk en de
zonnebril, en u en ik, maar ik denk dat behalve deze kerk, ook de Nederlandse
taal zeker nog zal bestaan. Die taal zal door meer sprekers gesproken worden dan
thans het geval is. Dat komt niet door onze vruchtbaarheid maar door de
niet-opdrogende stroom van immigranten. Kwamen al die immigranten uit één land,
dan zou het gevaar bestaan dat zij hun taal tot de taal van Nederland maken.
Maar hoe moeten Koerden, Marokkanen, Surinamers en Kroaten elkaar verstaan? Toch
zeker door de Nederlandse taal!
Er zijn Nederlanders die heel verontwaardigd roepen dat wie in Nederland wil
wonen, onze taal moet leren. Je kan ze horen denken: daar zijn ze te stom voor.
Alsof Berbers en Turks makkelijker zijn dan Nederlands! Maar de nieuwe inwoners
van Nederland zullen, om aan elkaar te kunnen verdienen, en om hun kinderen een
goede baan te laten krijgen, vanzelf, uit zichzelf Nederlands leren, zoals de
opeenvolgende golven immigranten dat in de Verenigde Staten hebben gedaan.
Zeker: wij zullen tweetalig of zelfs drietalig worden, maar daar is niets tegen.
Hetzelfde wonder dat maakt dat een baby in een paar jaar zijn moedertaal
beheerst, maakt dat dezelfde baby in een paar jaar twee of drie talen beheerst.
We zien dat al in Californië met de hispaanse immigranten en we zien het in
India.
Erasmus sprak hier vijfhonderd jaar geleden liefst Latijn. In 1800 sprak de
heersende klasse Frans. In 1900 dreigde Duits de overhand te krijgen | |
| |
en nu vreest men voor het Engels. De Engelse dreiging is nu 55 jaar oud, en
verder dan hooguit duizend uit het Engels overgenomen woorden heeft het niet
geleid. Hoeveel duizenden woorden namen wij al niet over uit het Frans, het
Antwerps, het Duits, het Jiddisch en het Maleis? De structuur van het
Nederlands, de klanksystematiek, de morfologie en de syntaxis, en de massa van
de woordvoorraad is niet wezenlijk veranderd. Dat houden we nog met gemak een
eeuw vol.
Natuurlijk zal in de hogere regionen van Europa één taal het als bestuurstaal
gaan winnen. Velen wedden op Engels, maar vlak Duits en Frans, en mogelijk
Russisch, niet uit. Vaak kun je horen dat in die ontwikkeling het Hollands zal
afzakken tot een taaltje voor het gezin, de kroeg, de straat, de lagere school,
de poëzie, de liefde. Alsof dat niet precies de plekken zijn waar het echte
leven zich afspeelt! Tot over honderd jaar, taalgenoten, dan zult u zien dat ik
gelijk heb.
|
|