Colloquium Neerlandicum 13 (1997)
(1997)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands 200 jaar later. Handelingen dertiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 517]
| |||||||||||
Terug naar de bronnen: het belang van Nederlands als bronnentaal
| |||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||
Adam en Eva in het paradijs spraken, ook in de Babylonische spraakverwarring heeft het niet meegeklonken, het is geen wereldtaal geworden en in het Verenigd Europa zal het niet de eerste taal worden. As is verbrande turf, laten we het over de realiteit hebben. Die realiteit is het bijzonder grote belang van Nederlands als bronnentaal: voor talrijke onderzoekers in talrijke delen van de wereld. Mensen die niet in de eerste plaats hoeven te communiceren in het Nederlands, maar die Nederlands willen leren lezen om kennis te kunnen nemen van voor hen relevante teksten. Sprekend over Nederlands als bronnentaal onderscheid ik twee niveaus:
Het doel van onderwijs van Nederlands als bronnentaal is in beide gevallen een sleutel te bieden tot de rijk gevulde schatkist met actuele en historische informatie, vastgelegd in het Nederlands in al zijn variëteiten. De didactiek zal in beide gevallen uiteraard anders zijn. Ik zal geen voorbeelden gaan aandragen van de diversiteit van toepassingen van modern Nederlands als bronnentaal, noch zal ik ingaan op de didactiek van het hedendaags Nederlands als bronnentaal, dat gebeurt adequaat in bijdragen elders in deze bundel.Ga naar voetnoot2 Ik wil graag wat reflecteren over het belang en de didactiek van het onderwijs in het oude(re) Nederlands als bronnentaal. | |||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||
Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen praktijk. De eerste Nederlandse schepen van de Compagnie van Verre (een zogenaamde voorcompagnie van de VOC) ankerden in juni 1596 voor de rede van Bantam (thans: Banten). Vierhonderd jaar geleden werd in deze internationale havenplaats, de belangrijkste van geheel Zuid-Oost-Azië, voor het eerst Nederlands gesproken - zij het nog niet met de Bantammers, met hen is met behulp van tolken in het Portugees of Maleis onderhandeld. Deze historische gebeurtenis werd in 1996 door de Seksi Belanda van de Universitas Indonesia herdacht door een excursie naar Banten: naar het historisch museum, de Moskee, de ruïnes van de Kraton en van Fort Speelwijk en aan de haven die, gepokt met scheepswrakken, alleen voor kleine schepen toegankelijk is. Vergane glorie, niet eens vergelijkbaar met Hoorn of Veere. Hoe heeft deze wereldhaven zijn kroon verloren? De herdenkingsexcursie was een succes, de Nederlands-Bantamse betrekkingen waren dat niet. De vlootvoogd Cornelis de Houtman was geen diplomaat en gedroeg zich kasar, de Portugese concurrentie stookte de Bantammers op en het gevolg was dat een eeuwig verdrag van vriendschap en handel al na enkele dagen verbroken werd. Een volgend, beschaafder vlootvoogd, Jacob van Neck, wist de relatie te herstellen, maar de sultans van Bantam bleven de Compagnie wantrouwen, zeker na de stichting van het concurrerende Batavia, totdat ze in 1684 onder voogdij van de VOC kwamen. In een troonopvolgingsstrijd tussen pretendenten van wie de sterkste anti- en de zwakste pro-VOC was, intervenieerde de Compagnie op verzoek van en ten gunste van de laatste. Zo'n interventie leverde de Compagnie het meeste voordeel op: de zwakste moest de grootste tegenprestatie leveren. In dit geval moest de nieuwe sultan de VOC het felbegeerde pepermonopolie toestaan, de Franse, Engelse en Deense concurrenten moesten verdwijnen, en hij moest een ‘beschermend’ fort (Fort Speelwijk, een dwangburcht) tolereren. De kosten van de militaire acties ter zee en te land kwamen uiteraard ook ten laste van Bantam, maar hoefden alleen bij verbreking van het contract betaald te worden: een wurghypotheek. Deze Bantam-oorlog van 1682 tot 1684 betekende het einde van het machtige sultanaat en van de prominente en welvarende handelsstad. In de Nederlandse literatuur kennen we deze stof min of meer uit het | |||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||
classicistische drama Agon, sulthan van Bantam (1769) door de Friese edelman Onno Zwier van Haren, historisch sterk gedeformeerd, maar met een uiterst scherpe visie op beleid en gedrag van de VOC in Indië. Er zijn over deze oorlog en de ondergang van Bantam weinig historische studies bekend. Natuurlijk wordt er in oudere en nieuwere handboeken als die van Stapel en van Ricklefs de nodige aandacht aan besteed, waarbij behalve materiaal uit de VOC-archieven ook passages uit F. Valentijns Oud en nieuw Oost-Indiën (1724-1726) gebruikt worden. Systematische raadpleging van gepubliceerde reisverslagen had al aan het licht gebracht dat bijvoorbeeld ook Nicolaas de Graaff in zijn Reisen (1701) en Abraham Bogaert in zijn Historische reizen (1711) aandacht aan de oorlog (oorzaak, verloop en gevolgen) schonken. Naar ik mij heb laten informeren is het aantal Indonesische bronnen en studies over deze episode nog geringer. Enkele jaren geleden kwam er een onbekend journaal in handschrift aan het licht, dat grotendeels aan de Bantam-zaak gewijd is.Ga naar voetnoot3 De auteur is Reynier Adriaensen, afkomstig uit Antwerpen. Hij nam als soldaat dienst bij de VOC en maakte zijn reis van 1681 tot 1689. Zijn journaal maakte hij omstreeks 1690 gereed voor publicatie, maar een uitgave heeft niet plaatsgevonden. Het is een bloedstollend reisverslag, met stormen en andere rampen, zeeroverij, sodomie, travestie, brand, muiterij, executies onderweg; met een leeuwenjacht en een ontmoeting met Hottentotten aan de Kaap; met beschrijvingen van het harde en ongezonde leven in Batavia, de zeden van de Chinezen aldaar en een gruwelijk geval van amok gepleegd door een Makassaar. We zijn dan nog niet op de helft van het journaal, het grootste deel is aan de Bantam-oorlog gewijd. Reynier Adriaensen zet de feiten van de oorlog uiteen, noemt mede- en tegenstanders, geeft technische details over strategieën en bewapening, noemt aantallen strijdenden, gewonden en doden. Na het einde van de strijd beschrijft hij de gevolgen voor vriend en vijand, hoe de Lampongers die aan Bantamse zijde vochten, nagezeten en verslagen worden in Sumatra, hoe de strijd zich verplaatst naar het hof van Amangkurat-2 op | |||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||
Midden-Java, hoe de Balinese VOC-officier Soerapatti door de Compagnie beledigd wordt, overloopt en bloedig wraak neemt. Interessant is dat hij niet alleen waarneemt, maar ook nadenkt. Hij doorziet de bedoelingen van de interventiepolitiek scherp: Alhier sagh men den grooten gewenschten dach aen commen daer de nederlanders ofte hollanders soo lange hadden naer getracht, ouer de veertich Iaeren, om te mogen hebben eenen oorlogh tegen het Coninckrijck van Bantem, op hope van hun selue daer in te dringen, ende met eenen hun selue meester te maecken van het selue, want aldaer de hollanders maer den vinger en conden crijgen, soo cregen sij daer de heele handt, ende noch niet genoech sijnde, en hielden niet op, ofte hebben het heel landt van Iave in gecreghen tot spijt vande Engelschen die daer moesten opstaen ende verhuijsen.Ga naar voetnoot4 Kortom, dit journaal lijkt een rijke bron voor de geschiedenis van de Nederlands-Indonesische betrekkingen. Lijkt, want vergelijkend historisch en teksthistorisch onderzoek zal moeten uitmaken in hoeverre de Antwerpse soldaat waarheidsgetrouw was en kon zijn. In hoeverre hij uit eigen ervaring schreef, in hoeverre van horen zeggen en in hoeverre hij gebruikt gemaakt heeft van andere geschriften. En, niet in de laatste plaats, in hoeverre hij zijn verslag heeft gefictionaliseerd om aan eventuele lezersverwachtingen te voldoen, of in hoeverre hij gebruik maakte van bepaalde topologie om aan de vereisten van het reisjournaal te voldoen. Mutatis mutandis gelden deze slagen om de arm ook voor de teksten van Valentijn, De Graaff en Bogaers, en a fortiori voor een literaire tekst als de Agon van Van Haren, die willens en wetens de historische realiteit opofferde aan de genre-eisen van het drama. Wat zou een Indonesische onderzoeker van de Bantam-oorlog nu moeten weten en kunnen als hij niet alleen de schaarse Indonesische, maar ook de | |||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||
authentieke Nederlandse bronnen (VOC-archivalia, geschreven en gedrukte teksten) zou willen raadplegen - Engelse en Portugese bronnen laat ik voor het gemak maar even buiten beschouwing. Doordat ik in de gelegenheid ben geweest om in Jakarta met studenten en docenten van zowel het Erasmus Taalcentrum als van de Seksi Belanda van de Universitas Indonesia een aantal zeventiende- en achttiende-eeuwse literaire en historische teksten te lezen en interpreteren in het kader van een cursus Nederlands als bronnentaal, heb ik de volgende (overigens voor de hand liggende) desiderata kunnen vaststellen:
In het geval van het journaal van Reynier Adriaensen moest eerst het moeilijk leesbare zeventiende-eeuwse schrift getranslittereerd worden, voordat de deelnemers zich een beeld van de tekst konden vormen, wat nog extra bemoeilijkt werd doordat de auteur vrijwel geen interpunctie en hoofdletters gebruikt. Het opzoeken van bepaalde onbekende woorden werd door het gebruik van Antwerpse spellingsvarianten (het weglaten van de begin-h bijvoorbeeld) gecompliceerd. Toch baarde oefening ook hier tamelijk snel kunst. In het geval van teksten van meer pretentieuze auteurs viel het de deelnemers zwaar cultuurgebonden referenties (vooral aan Westerse literatoren, klassieken en bijbel) te achterhalen, maar met behulp van de drie Lijsten in het ‘Aanhangsel’ van de ‘dikke Van Dale’ en van allerlei | |||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||
algemene en specifieke encyclopedieën kwam men op den duur een heel eind. Enige kennis van de levensbeschouwing van de auteur binnen het kader van zijn of haar tijd en van de literaire opvattingen (in de ruimste zin van het woord) kan niet gemist worden, op straffe van een verkeerde interpretatie van de tekst. In het geval van lezen en interpreteren van archiefmateriaal moet natuurlijk kennis van bestuur, organisatie en rechtspraak aangebracht worden en moeten aard en functie van de documenten herkend kunnen worden: een inleiding tot de archivistiek is dan onontbeerlijk. Al met al ontstaat er zo een heel pakket kennis en vaardigheden dat minimaal noodzakelijk is, wil men verantwoord oude(re) bronnen gebruiken. Terug naar de authentieke bronnen is voor iedere wetenschapper van belang en a fortiori voor die van ex-koloniale gebieden. Het is immers voor de postkoloniale herschrijving van hun nationale geschiedenissen noodzakelijk onafhankelijk de bronnen te kunnen raadplegen en niet afhankelijk te zijn van studies op basis van deze bronnen geschreven door de kolonisator of de ex-kolonisator. Voor de verschillende ex-koloniale gebieden zal een ander pakket en een andere didactiek moeten worden aangeboden:
Ik ben me bewust dat het doceren van Nederlands als bronnentaal in het geheel niet nieuw is. Velen hebben dat al jaren gedaan, zeker in de zin van | |||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||
onderwijs in het hedendaagse Nederlands als bronnentaal en sommigen ook in de zin van het onderwijs in het oude(re) Nederlands als bronnentaal. De vraag voor mij is echter of de nationale en internationale neerlandistiek zich er niet wat méér mee zou moeten profileren. In de studieprogramma's explicieter zou moeten adverteren met Nederlands als bronnentaal voor professionele onderzoekers en belangstellenden. Zowel bij intra- als extramurale opleidingen. De intramurale opleidingen worden geacht Middelnederlands en Vroeg Nieuwnederlands te onderwijzen, al of niet in samenspel met de historische letterkunde en hulpwetenschappen. De studieduurverkorting, pakketverbreding en andere bezuinigingsmaatregelen vormen een bedreiging voor dit specialisme - althans in Nederland. Een specialisatiepakket, studiepad, curriculum of hoe men het wil noemen, Nederlands als oudere-bronnentaal (in de tweede zin van de term dus) zou mijns inziens geen luxe zijn. Er zouden neerlandici opgeleid kunnen worden die binnnen en buiten de muren dit vak kunnen doceren: senior-studenten en junior-docenten; er zou ook studie- en oefenmateriaal vervaardigd moeten worden, zowel voor aanstaande docenten als voor aanstaande cursisten. Dit studiemateriaal zal aan de doelgroep aangepast moeten zijn, wat betreft
| |||||||||||
NaschriftInleidingen en forum over ‘Nederlands als bronnentaal’ waren bedoeld om hernieuwde aandacht te vestigen op het waarom, het waar en het hoe van het onderwijs in Nederlands als bronnentaal. Inleiders (Hans Groot, Herman Poelman en Sugeng Riyanto) en forumleden (Lila Gobardhan-Rambocus, Fiorella Mori-Leemhuis, Jolanda Taylor-Vanderwal en Siegfried Huigen) hebben expertise op dit gebied, maar ook onder de verdere deelnemers aan het IVN-symposium waren kennis en ervaring aanwezig die in de geanimeerde discussie boven tafel kwamen. Vele | |||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||
aanwezigen brachten voorbeelden en problemen uit de praktijk ter sprake. Er bleek een grote behoefte aan verantwoord onderwijsmateriaal, voor alle niveaus van extramurale beginnende studenten tot gevorderde onderzoekers. De Indonesische methode, Bahasa Belanda bagai bahasa sumber, die door Sugeng Riyanto geïntroduceerd werd, genoot grote belangstelling. De vraag werd gesteld of een soortgelijke leergang ook voor niet-Indonesische studenten gemaakt zou kunnen worden. Enkele extramurale docenten en onderzoekers uit Duitsland en Zweden noemden actuele projecten waarvoor buitenlandse onderzoekers Nederlandstalige archieven en bibliotheken moeten kunnen raadplegen. Mevrouw F. Mori-Leemhuis (Rome) wees op de noodzaak voor kunsthistorici om Nederlands, althans passief, te beheersen. Mevrouw L. Gobardhan-Rambocus (Paramaribo) bevestigde dat de Surinaamse studenten voldoende Nederlands beheersen om bronnen te kunnen lezen, mits deze getranslittereerd zijn. Voor hen is scholing in de hulpwetenschappen als lexicografie en vooral paleografie noodzakelijk. Duidelijk werd dat onderwijs in bronnentaal toekomst heeft. As is verbrande turf, maar er is ook turf waarvan de schoorsteen nog kan roken. | |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||
|
|