Colloquium Neerlandicum 13 (1997)
(1997)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands 200 jaar later. Handelingen dertiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 427]
| ||||||||||||||||||||||
De Nederlandse zinstypologie vanuit een Romaanse invalshoek
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| ||||||||||||||||||||||
tegen één of meer vreemde talen. De discussie is als volgt opgezet. Ik ga bekijken hoe de zinsparticipanten worden geordend in het Nederlands en het Italiaans, me daarbij concentrerend op de hoofdconstituenten van voornamelijk de mededelende zin (S, V, O: subject, werkwoord, object); ik zie dus af van de plaatsing van perifere zinselementen, zoals het meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepalingen. Blijken zal dat de Nederlandse woordvolgorde een duidelijke taakverdeling heeft, terwijl dat in talen als het Italiaans en het Spaans niet het geval is. Dat zal me dan brengen op het contrast grammaticale woordvolgordetalen - pragmatische woordvolgordetalen, waarbij kort verwezen wordt naar de woordvolgordesituatie van het Middelnederlands, die namelijk sterke overeenkomsten toont met de woordvolgorde in de huidige Romaanse talen. Dan volgen een paar voorbeelden van woordvolgordepatronen in het Italiaans, ter illustratie van de flexibiliteit van deze woordvolgorde ten opzichte van de Nederlandse, en afgesloten wordt met een paar overwegingen in verband met zinsverwerkingsmechanismen. | ||||||||||||||||||||||
2. Woordvolgordepatronen Nederlands en ItaliaansZoals bekend heeft het moderne Nederlands een woordvolgorde tussen OV en VO. De patronen zijn:
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| ||||||||||||||||||||||
Het Italiaans heeft (S)VO als dominante of prototypische ordening, maar V(S) structuren zijn heel gangbaar (de haakjes rond S duiden in dit geval op het facultatief gebruik van het subjectpronomen). Het Spaans toont dezelfde woordordening, zoals blijkt uit onder meer Tomlin (1986: 34). Nu is het grote verschil tussen het Nederlands en Romaanse talen als het Italiaans en Spaans dat laatstgenoemde een vrijere woordvolgorde hebben (zie onder meer Benincà e.a. (1991) en Simone (1990) voor het Italiaans, Silva-Corvalán (1983) voor het Spaans). Contrastief gezien is de Nederlandse woordvolgorde tot op zekere hoogte gegrammaticaliseerd, aangezien ze vooral een uiting van de syntactische functie van de betrokken elementen is (Burridge 1993: 52), terwijl de Italiaanse en Spaanse woordvolgorde in ruime mate door pragmatische intenties wordt geleid en een uiting is van de communicatieve functie c.q. informatiestructuur van de zin. Hieronder volgen details. | ||||||||||||||||||||||
2.1 TaakverdelingIn het Nederlands is - evenals in het Duits (blijkens onder meer Hawkins 1986: 135) - de werkwoordpositie van fundamenteel belang, aangezien deze een belangrijke indicator van de oppervlaktestructuur vormt om verschillende zinstypes aan te duiden. De Nederlandse woordvolgorde brengt dus een duidelijke taakverdeling aan het licht. Grof gesteld zijn er drie essentiële posities voor het werkwoord:
Een dergelijke taakverdeling kennen Romaanse talen als het Italiaans en Spaans niet. In die talen maakt de positie van het werkwoord helemaal niet de status van de zin uit: vraagzinnen worden veelal met intonatie afgehandeld en een verschillende werkwoordpositie voor hoofd- en bijzinnen is er niet, want die positie wordt in ruime mate door pragmatische factoren bepaald. Bovendien is in de Nederlandse hoofdzin de omvang en status van het werkwoord van belang, want naar gelang | ||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| ||||||||||||||||||||||
daarvan - dus enkelvoudige of samengestelde tijden, nominaal predicaat of niet - komt een splitsing van de werkwoordgroep tot stand, wat de Romaanse talen niet kennen. | ||||||||||||||||||||||
2.2 V2-positieIn de mededelende hoofdzin is het Nederlands, evenals het Duits, gebonden aan de zogeheten ‘verb-second constraint’, dat wil zeggen dat normaliter maar één constituent voor het werkwoord kan staan: dat kan een subject zijn, maar het hoeft niet. In de vakliteratuur wordt sterk de nadruk gelegd op die verplichte V2-plaatsing (zie o.a. Mallinson & Blake (1981: 129), Hopper (1986: 137)), welke vergeleken wordt met de situatie in het Engels, dat als enige Germaanse taal de SV-orde in hoofd- en bijzin heeft gegrammaticaliseerd en dus de splitsing SVO-SOV heeft opgegeven. In het Engels moet het eerste element het subject zijn, enige uitzonderingen daargelaten; vandaar dat voor deze taal gesteld kan worden dat het een strikte SVO-taal is (zie o.a. Shannon 1990: 51-53). Voor de vraag of een bepaald element voor of na de tweede werkwoordpositie van de Nederlandse zin terechtkomt is, zoals de ANS (1997: 1239)Ga naar voetnoot3 stelt, ‘met name van groot belang’ het functionele links-rechts-principe, volgens welke informatief minder belangrijke elementen eerder komen dan elementen met grotere informatieve waarde, hetgeen vergelijkbaar is met het thema-rhema-beginsel, de topic-comment structuur of ‘oude informatie eerst’, de terminologische verwarring gemakshalve daargelaten.Ga naar voetnoot4 De beginpositie van de zin wordt gebruikt voor | ||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| ||||||||||||||||||||||
echt topicmateriaal, voor achtergrond- en/of gedeelde informatie. De meest waarschijnlijke kandidaat voor topic is het subject: vandaar dat het subject vaak aan het begin van een taaluiting staat, hetgeen zou kunnen verklaren waarom de meeste talen ter wereld SVO of SOV-talen zijn (Payne 1992: 5). Maar het subject staat niet altijd vooraan en het Nederlands kan zeker wel pragmatisch schuiven met zijn woordvolgorde, zoals dan ook gedetailleerd door de ANS wordt beschreven. Zo kan een topisch object in het Nederlands gemakkelijk in de beginpositie van de zin komen, resulterend in een gemarkeerde OVS-constructie,Ga naar voetnoot5 en vooral bijwoordelijke bepalingen zijn goede kandidaten voor de initiële positie vanwege hun ‘kaderscheppende’ (ANS 1997) functie. In dit opzicht is het Nederlands veel flexibeler dan het Engels, waar maar weinig elementen in de beginpositie kunnen komen, zoals onder meer Burridge (1993: 173) constateert, die echter ook een sterk voorbehoud bij de soepelheid van de Nederlandse woordvolgorde plaatst: ‘(...) although in practice what appears initially is more limited. (...) The placement of adverbials in initial position is still common in Modern Dutch, but topicalization involving any other constituent has become rare’ (1993: 234). Hoe dan ook, terwijl het Nederlands TVX is (waar T voor topic staat, en X voor overige zinselementen), is het Engels geëvolueerd in SVX (Burridge 1993: 234). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| ||||||||||||||||||||||
2.3 Eindpositie van het werkwoordHet Nederlands heeft, evenals het Duits, de eindpositie van het werkwoord gegrammaticaliseerd voor de bijzin. Vandaar dat het voor deze talen moeilijk uit te maken is welke basisvolgorde ze hebben. Volgens veel deskundigen, waaronder Connolly (1987: 154), Burridge (1993: 97) en Gerritsen (1992: 357), is het Nederlands in feite een verb-final-taal. Vanuit het oogpunt van taalprocessing bezien, zou men inderdaad kunnen stellen, zoals Hawkins (1986: 131) voor het Duits doet, dat de basiswoordvolgorde in het Nederlands eigenlijk SOV is: vanwege de werkwoordpositie in de bijzin en de tangconstructie in de hoofdzin. Burridge spreekt expliciet over de Middelnederlandse trend naar ‘grammaticalization of a verb-final type order in both main and subordinate clauses as now exists in Modern Dutch’ (1993: 79). Feit is dat hoofdzinnen met complexe werkwoorden de volgorde S Vf O V tonen, waarbij de finiete vorm slechts grammaticale informatie levert terwijl de eigenlijke lexicale informatie achteraan komt - een situatie die zich ook in de vraagzin voordoet (zie Ross (1994) voor voorbeelden van achteropplaatsing van het Nederlandse werkwoord en de daaraan gekoppelde anticipatieproblemen voor Italiaanse simultaantolken). | ||||||||||||||||||||||
3. Gegrammaticaliseerde en pragmatische woordvolgordeVergeleken met een taal als het Italiaans, heeft het Nederlands dus een minder soepele woordvolgorde. Er zit wel meer speling in de orde van constituenten van de Nederlandse zin dan bijvoorbeeld in de Engelse zin, maar toch aanmerkelijk minder dan in de Romaanse talen. Meer bepaald wat de vergelijking met het Italiaans betreft, kan gesteld worden dat in laatstgenoemde taal de positie van de verschillende elementen slechts matig wordt uitgebuit als markering van de zinsparticipanten, terwijl dat in het Nederlands juist vrij systematisch wordt gedaan. Anders gesteld: de Nederlandse woordvolgordepatronen worden primair geleid door syntactische principes, de Italiaanse door pragmatisch principes c.q. discoursestrategieën. Een en ander houdt dus in dat het Italiaans een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| ||||||||||||||||||||||
minder vaste volgorde voor thema en rhema heeft, of voor gegeven en nieuwe informatie (Simone 1990: 405).Ga naar voetnoot6 Vandaar ook dat in deze taal pragmatische intonatiepatronen een minder grote rol spelen voor focalisering van elementen dan in het Nederlands - hetgeen in het algemeen geldt voor Romaanse talen ten opzichte van de Germaanse. De Italiaanse woordvolgorde geeft uiting aan nuances die te maken hebben met de informatiestructuur, dus deze taal kijkt meer naar functionele factoren zoals lengte en complexiteit van zinselementen, en naar pragmatische factoren als oude en nieuwe informatie en het perspectief van spreker en hoorder. De syntactisch gecontroleerde woordvolgorde van het Nederlands signaleert in eerste instantie zinstypes (bijzin, vraagzin, enzovoort). De nog strakkere woordvolgorde van het Engels duidt voornamelijk grammaticale basisrelaties als S en O aan. Schematisch gezien:
Feit is dat een regel die voorschrijft dat er in het Nederlands maar één constituent voor de persoonsvorm mag komen niet de kans geeft voor het soort topic-commentstructuren die in het Italiaans aangetroffen worden. Ook de vrij strakke regels voor de tangconstructie verhinderen al te royaal geschuif met de woordvolgorde. Talen met een meer grammaticale woordvolgorde zijn, behalve het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| ||||||||||||||||||||||
Nederlands, met name het Engels, dat overigens wel een soepele plaatsing van adverbiale constituenten toont, en alle Germaanse talen in het algemeen vergeleken met de Romaanse (zie o.a. Burridge 1993: 222). Van de Romaanse talen wordt het Frans als vrij strak gekenmerkt, maar voor het gesproken Frans komt men op een duidelijk flexibeler volgorde uit, blijkens de studies van Lambrecht (o.a. 1987 en 1988) en LaPolla (1995: 302) die concludeert dat in het Frans pragmatische relaties de voorrang hebben boven syntactische relaties. De pragmatische woordvolgorde van het Italiaans is, zoals gezegd, vergelijkbaar met die van het Spaans en het Portugees.Ga naar voetnoot7 Talen als het Turks, Tsjechisch, Russisch en Latijn zijn nog vrijer qua woordvolgorde. Overigens toont de woordvolgorde van het huidige Italiaans bepaalde overeenkomsten met de flexibele woordvolgorde die het Middelnederlands kenmerkte. Het is een bekende claim in de vakliteratuur dat er een geleidelijke grammaticalisatie heeft plaatsgehad van de woordvolgorde van het Middelnederlands naar modern Nederlands, een stelling die Burridge (1993) op uiterst adequate wijze onderbouwt. In de overgang van Middelnederlands naar modern Nederlands heeft de pragmatische controle van de woordvolgorde geleidelijk plaatsgemaakt voor een meer door syntactische beginselen geleide volgorde, met als gevolg dat er een geleidelijke shift kwam van topic-prominente naar subject-prominente zinnen, dus naar een meer consistente weergave van het subject (Burridge 1993: 232 en 238). Evenals in het huidige Italiaans, werd in het Middelnederlands de basisstructuur van de zin door het topiccommentonderscheid gevormd, terwijl dat in het moderne Nederlands het subject-predicaatonderscheid is geworden. De overgang van een pragmatische woordvolgorde naar een grammaticaal verplichte is een bekend verschijnsel (Burridge 1993: 228). Onder andere omdat het in talen met flexibele woordvolgorde moeilijk en soms zelfs contraproductief is (Mithun 1992) uit te maken welke basisvolgorde ze | ||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| ||||||||||||||||||||||
hebben, begon hier en daar in de taaltypologie het besef door te dringen dat het wellicht meer hout sneed te bezien of een bepaalde taal neigt naar pragmatische woordvolgorde (PWO-taal), dan wel naar grammaticale woordvolgorde (GWO-taal) (cf. Hawkins 1986: 124; Payne 1992: 1). Hier moet echter geen scherpe scheidslijn tussen de twee types getrokken worden: the trade-off between grammatically determined and pragmatically determined word order is a matter of degree only and there are no two types as such, GWO and PWO languages. All languages are both. (Hawkins 1986: 125) Er zijn diverse taaleigenschappen aan te duiden die correleren met de PWO-GWO parameter en daar aldus een bevestiging voor aanreiken. Zo wordt er algemeen op gewezen dat PWO-talen doorgaans een rijker casussysteem hebben (Hawkins 1986: 124). Lange tijd was het gemeengoed in de taalkunde te verwijzen naar de relatie tussen casus- en flexiemorfologie enerzijds en woordvolgorde anderzijds. Als antwoord op de vraag waarom in talen als de Germaanse de woordvolgordepermutaties in zekere mate bevroren zijn, werd traditioneel verwezen naar het instorten van casusuitgangen en werkwoordverbuigingen als de grote oorzaak: de syntactische positie van de zinsconstituenten zou van de morfologische flexie de taak hebben overgenomen om de grammaticale relaties S en O aan te duiden (zie voor deze hypothese onder meer Mallinson & Blake (1981: 2) en Comrie (1988: 457)). In niet eens meer zo recente tijden is deze stelling enigermate op losse schroeven komen te staan. Weliswaar beschouwt Hawkins (1986: 50) casussyncretisme nog wel als een ‘voldoende’ oorzaak, maar Lehmann (1992) en Steele (1978) staan veel sceptischer tegenover de stelling dat verstarring van de woordvolgorde het verlies van woordverbuigingen heeft opgevangen. Feit is dat een taal als het Nederlands dicht bij het Duits is gebleven wat regelmatigheden van woordvolgorde betreft, ondanks het verlies van casusmarkering (Shannon 1990: 53). Een ander kenmerk van PWO-talen is dat ze geen of marginaal gebruik maken van lege subjecten (Hawkins 1986: 124; Haiman 1991: 136). In | ||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| ||||||||||||||||||||||
Germaanse talen als het Engels, Nederlands en Duits, is op een gegeven moment de behoefte ontstaan een leeg subject te creëren. De eerste zinspositie in die talen moet immers volgens de regels worden opgevuld door een niet werkwoordelijke constituent: indien er geen lexicaal subject of andere constituent voorhanden is voor de beginpositie, dan wordt in ieder geval een grammaticaal of ‘dummy’ subject (er, het) gehanteerd. Nog een eigenschap die correleert met de PWO-GWO parameter is de frequentie van passiefconstructies in GWO-talen. Het is bekend dat deze constructies meer voorkomen in Germaanse talen als Engels, Duits en Nederlands dan in Romaanse talen. Dankzij de passiefconstructies kunnen pragmatische nuances gesignaleerd worden die eertijds door de woordvolgorde werden aangegeven (Burridge 1993: 234). | ||||||||||||||||||||||
4. WoordvolgordemanoeuvresNu zal ik meer concreet een paar contrastieve verschillen tussen de Nederlandse en Italiaanse syntaxis belichten, op basis van een reeks voorbeelden van flexibele Italiaanse woordvolgorde. Manoeuvres die het Italiaans regelmatig toepast om de woordvolgorde te variëren, zijn onder meer inversie en verdere achteropplaatsing van het subject, aan- en uitloopzinnen en gekloofde zinnen. Op laatstgenoemde constructie, die in het Italiaans een hogere frequentie en meer vormen kent dan in het Nederlands, ga ik niet in. Wel bespreek ik respectievelijk VS-structuren, VXS-structuren met of zonder S-uitloop, en andere constructies met een losse relatie tussen subject en predicaat. Ik beperk me tot voorbeelden die een lexicaal subject en lexicaal object bevatten, ook al ben ik me ervan bewust dat zinnen waarin zowel S als O een lexicaal syntagma vormen op zich geen hoge frequentie genieten in de taal - althans niet in de gesproken varianten - aangezien de informatie die in dat soort zinnen door S, V en O wordt aangereikt, geheel nieuw is voor de hoorder/lezer (Downing 1996: 12). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| ||||||||||||||||||||||
4.1 VS-structuurTerwijl het Engels op de weinig presuppositionele vraag ‘wat is er gebeurd?’ antwoordt met een SV(O)-constructie: My car broke down, net zoals het Nederlands: Mijn auto is kapot, zegt het Italiaans: Mi si è rotta la macchina.Ga naar voetnoot8 Met andere woorden, het Italiaans gebruikt de VS-inversie om de focusGa naar voetnoot9 in de eindpositie van de zin te brengen (Lambrecht 1988: 143), en zodoende informatiedelen op voor- of achtergrond te plaatsen. Terwijl het Nederlands moeilijk de basis SV-volgorde kan schenden, vanwege de daaraan verbonden syntactische informatie, heeft het Italiaans er juist moeite mee de regels van de informatiestructurering te schenden, volgens welke de focus naar de eindpositie moet. Trouwens, naast het Italiaans en het Spaans is er een groot aantal andere talen in de wereld die VS- en SV- structuren afwisselen (Hopper 1986: 127). Het gebruik van VS-structuren in het Italiaans hangt af van een reeks grammaticale, semantische en vooral pragmatische factoren. Myhill (1992) heeft dit soort constructies nauwkeurig onderzocht voor een oudere vorm van het Spaans, en zijn gevolgtrekkingen zijn potentieel van toepassing op het Italiaans. Afgezien van pragmatische beginselen als focalisering en ‘oude informatie eerst’ zijn velerlei andere factoren bepalend voor VS-inversie, met name de status en omvang van het subject, de status en omvang van het werkwoord, en de aanwezigheid en vorm van O. Wat het subject betreft, nog twee overwegingen. In de eerste plaats staan zogeheten pro-droptalen erom bekend dat ze gemakkelijk VS-inversie toestaan (Comrie 1988: 459). Bovendien is het volgens Jacennik | ||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| ||||||||||||||||||||||
& Dryer (1992) zinvol VS-zinnen te onderscheiden van VSX-zinnen: de bevindingen van deze auteurs - voor het Pools - wijzen erop dat finale subjecten andere semantische en pragmatische eigenschappen bezitten dan subjecten die nog gevolgd worden door andere elementen. Simpele voorbeeldjes van VS-constructies zijn de volgende, met de kanttekening dat in alle geledingen van de Italiaanse taal legio voorbeelden te vinden zijn: (3a) E' stato arrestato mio fratello; In deze gevallen zou de SV-structuur zonder meer een gemarkeerde variant opleveren, dus een statistisch minder frequente constructie. | ||||||||||||||||||||||
4.2 VXS-structuurHeel gangbaar in het Italiaans is ook een verdere achteropplaatsing van het subject. In dit geval hebben we niet meer te maken met slechts een VS-groep, maar met een plaatsing van het subject na hele zinsdelen, of zelfs buiten de zin, als een soort achtergedachte. Achteropplaatsing van het onderwerp komt vooral in bijzinnen voor, uiteraard vanwege het presuppositionele karakter van dit soort zinnen. Een voorbeeld is het volgende - waarbij het desbetreffende onderwerp gecursiveerd is: (6a) Quanto alla seconda [proposta], invece, non si comprende bene come possa acconciarvisi il centro-sinistra senza prima aver dato risposta al problema sollevato, tra gli altri, dal senatore Salvi. (CS 11.2.97); | ||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| ||||||||||||||||||||||
hoe zich daarnaar kan voegen centrumlinks zonder eerst antwoord te geven op het vraagstuk dat onder meer door senator Salvi is aangekaart. Achteropplaatsing van S komt de taalgebruiker goed uit wanneer het subject syntactisch complex is, zoals in de volgende zin, waarin het subject nader gespecificeerd is door toevoeging van een relatieve bijzin: (7a) Gli ha portato la garanzia che in Italia è al lavoro - ancora dietro le quinte - una nuova maggioranza che possiamo definire ‘europeista’, (decisa a giocare le residue carte per tentare l'ingresso del Paese nel primo gruppo di Maastricht) (CS 7.2.97); Natuurlijk is ook in het Nederlands ‘expressieve’ achteropplaatsing van het onderwerp mogelijk (zie ANS (1997: 1376) voor een paar voorbeelden), echter onder sterk gecodificeerde omstandigheden, vooral wat de V2-regel betreft. Zo noteert Dik (1980: 171) dat voor het werkwoord slechts één constituent kan komen, zoals blijkt uit zijn volgende voorbeelden: (8) *Het pakje Jan stuurde naar zijn tante. Achteropplaatsing van S kan vooral in het Nederlands als het een opsomming betreft. Een aardig voorbeeldje komt van de hand van Mertens, die zijn artikel, verschenen in jaargang 33 van NEM (1995), als volgt startte: (10) Aan tafel hebben plaatsgenomen een schrijver, een criticus, een architect, een wetenschapper, een filosoof en een historicus. Als er een lexicale O in het spel is, komt een eventuele achterstelling van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| ||||||||||||||||||||||
S meer in het gedrang, hetgeen zonder meer te maken heeft met het feit dat twee postverbale lexicale zinsparticipanten de nodige productie- en verwerkingsproblemen opleveren. Toch zijn Italiaanse voorbeelden van VOS-constructies als de volgende niet ongewoon: (11a) (Ma non è obbligatorio ripetere le solite litanie:) e solo in apparenza dice una banalità Veltroni, quando dice che... (CS 7.5.97); De ANS (1997: 1331-1332) verstrekt een aantal voorbeelden van achteropplaatsing van S, maar het zijn allemaal gevallen waarin het subject wordt voorafgegaan door bijwoordelijke bepalingen. Anders dan wat in het Italiaans mogelijk is, schijnt in de Nederlandse zin het lexicale object hoe dan ook na het lexicale subject te moeten komen. Wel kunnen indirecte objecten of soortgelijke NP's voor het subject geplaatst worden in bepaalde zinstypes, zoals onder meer Verhagen (1986: 204) illustreert met een voorbeeld als: ‘Gelukkig wordt het kind de ellende bespaard’. Connolly (1987: 132) noteert dat een OS-volgorde eigenlijk alleen mogelijk is indien het subject patiensachtig is, en citeert zinnen als: ‘dat het kind medicijnen hebben geholpen’, ‘dat mijn broer jouw muziek niet bevalt’ (1987: 154), waarin het subject inderdaad ‘objectneigingen’ heeft en er ook al geen sprake is van een prototypisch accusatiefobject. | ||||||||||||||||||||||
4.3 Aan- of uitloop-SHet subject kan in het Italiaans ook zo ver naar achteren geplaatst worden dat het buiten de zin valt, ongeveer in de vorm van een uitloop, of het wordt vooropgeplaatst en kan dan eveneens buiten de zin treden (zie o.a. Benincà e.a. 1991: 168). Hieronder volgt een fraai voorbeeld, ontleend aan een krantenartikel over iemand die vlak voor de kerstvakantie op heterdaad werd betrapt op het aannemen van smeergeld. De journalist stak aldus van wal - met mijn excuses voor de povere vertaling: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| ||||||||||||||||||||||
(12a) Sognava un Natale da leone, il prof. Antonio Cioffi: le spaggie bianche di Varadero, l'acqua cristallina dei Caraibi e notti infuocate da consumare fra le braccia di ragazze creole (CS 10.12.1996); Het betreft hier zeker geen eigenlijke VOS-structuur, want het subject volgt de predicaatconstructie als een verduidelijkende toevoeging achteraf. Vooral met zware onderwerpen kan zo een zinsconstructie nuttig uitwerken. In dit specifieke geval kan het zijn dat, sprekend met Mithun (1992: 50), vroege verschijning van het subject de presentatie van de informatie zou verstoren, zodat eerst wordt geopteerd voor een subjectloze oplossing, om later het subject in te vullen via een achtergedachte. Men vergelijke ook de volgende zin: (13a) E' un popolo, quello egiziano, che ci pare perennemente mobilitato per assicurare il culto degli dei (Archeo juni 1997); Overigens blijkt wel dat de grens tussen ‘gewone’ zinnen en aan- en uitloopzinnen in het Italiaans sterk vlottend is. Het is lang niet altijd gemakkelijk op te maken of het subject deel uitmaakt van de Italiaanse zin, zoals Benincà e.a. (1991: 116) ook constateren, temeer daar anticiperende aanloopelementen of resumerende uitloopelementen heel goed zonder steunpronomen kunnen, anders dan in het Nederlands: (14) Zo'n gekunsteld boek, dat vind ik onleesbaar (ANS 1997: 1395). Dit soort constructies is syntactisch gezien veel verder geïntegreerd in het Italiaans, dat het zelfs zonder komma-intonatie kan stellen. Uiteraard is een doorslaggevende factor het feit dat het Italiaans subjectloze zinnen kan | ||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| ||||||||||||||||||||||
produceren. Een debuut als: E' un popolo in voorbeeld 13) is al perfect grammaticaal, terwijl het Nederlands een onpersoonlijk subject zou moeten inlassen, dus met een dubbel subject wordt opgezadeld. | ||||||||||||||||||||||
4.4 Afstand tussen S en VNaast de specifieke gevallen van inversie en achteropplaatsing, kan het Italiaans in het algemeen gemakkelijk afstand creëren tussen het subject en zijn werkwoord, geheel anders dan het Nederlands, waar het subject behoorlijk vast zit aan (een deel van) het werkwoord. Dit is allemaal niet zo verwonderlijk, als men de taalstructuren in aanmerking neemt: de vrij sterke (genus)markering van het subject en vooral de gevarieerde verbuiging van het Italiaanse werkwoord geven de lezer c.q. hoorder al veel hints en daarnaast heeft de taal ook genoeg clitische elementen die voor de nodige verwijzingen zorgen en de interpretatie van de taalverwerker in goede banen kunnen leiden. Zo kan het gebeuren dat de Italiaanse zin geopend wordt met het subject, maar voordat het werkwoord ‘afgeleverd’ wordt, komen er eerst bijzinnen of andere elementen tussen, zoals in de volgende twee voorbeelden: (15a) La prima proposta, almeno sul piano politico, seppur avversata da Rifondazione, appare percorribile... (CS 11.2.97); (16a) Francia e Germania, se veramente vorranno creare attorno all'euro un'area di stabilità valutaria che non insidi la competività dei paesi a moneta unica, dovranno trovare migliori argomenti di quelli messi in campo finanziario (CS 3.4.96); | ||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| ||||||||||||||||||||||
Een soortgelijke constructie heb ik genoteerd uit een geschrift van vertaalkundige Van den Broeck (Over de grenzen van het vertaalbare, 1992: 57): (17) De laatste vertaler, Frans van Dooren (Dante Alighieri, De goddelijke komedie, 1987), hoewel die heel bewust voor een vertaling in proza heeft gekozen, geeft zich van het tekortschieten van zijn oplossing volledig rekenschap waar hij in de inleiding zegt... De ANS (1997: 1300) bespreekt overigens een paar gevallen waarin het subject van het werkwoord wordt gescheiden, en wel door inlassing van bijwoordelijke bepalingen. Deze constructies worden bestempeld als anglicismes. Misschien kunnen constructies met scheiding van S en V zoals bovenstaande geweten worden aan de invloed van mondeling taalgebruik, zo ze al geen gallicismes zijn.
Tot slot zij opgemerkt dat het gemakkelijker is elementen tussen S en V te plaatsen, dan V en O van elkaar te scheiden. Hieronder volgt een voorbeeldje van een Italiaanse zin waarin een voorzetselbepaling tussen het subject en zijn object is geplaatst: (18a) C'è da domandarsi perché D'Alema abbia corso il rischio di svuotare di ogni contenuto il viaggio di Prodi (CS 7.2.97); Dit soort voorbeelden is schaarser, vanwege het zogeheten verb-object bonding principe, volgens welke men moeilijker tussen de syntactische juxtapositie en semantische eenheid van V en O kan komen dan tussen S en O (zie o.a. Tomlin 1986: 73). | ||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| ||||||||||||||||||||||
5. ZinsverwerkingAlvorens af te sluiten, wilde ik heel kort stilstaan bij de manier waarop de semantische interpretatie van een zin of taaluiting wordt opgebouwd door lezer of hoorder. Dit heet wel het role-assignment problem: voor het begrijpen van een zin moet uitgemaakt worden wie wat doet en met wie. Herkenningsfactoren bij zinsinterpretatie zijn vooral (zie Mallinson & Blake 1981: 176) vaste woordvolgorde, fonologische signalen (pauzes en dergelijke), selectierestricties (bijvoorbeeld strenge beperking van levenloze entiteit als subject van de transitieve zin: in dit opzicht leggen het Nederlands en het Italiaans interessante contrasten aan het licht, zoals blijkt uit Ross (1997)), congruentie en flexie, kennis van situatie. Hierbij rijst onder meer de vraag hoe nauw zinsprocessing gekoppeld is aan taalspecifieke eigenschappen, een vraag die nog nauwelijks onderzocht is, want tot op heden is het onderzoek van hoe taal verwerkt wordt grotendeels gebaseerd op studies over zinsperceptie en -begrip van de Engelse taal, veelal op grond van experimenten met moedertaalsprekenden (zie echter Carreiras e.a. (1996) over zinsverwerking door Spaanstaligen). In een lange serie studies hebben Bates & MacWhinney en medewerkers de competitieve interactie bestudeerd van een aantal cues voor on-line zinsinterpretatie in diverse talen en dat ontwikkeld in hun zogeheten competition model. Volgens hun lees- en luisterproeven vertrouwen sprekers van rijk geflecteerde talen bij zinsinterpretatie veel op de morfologische houvasten die hun taal te bieden heeft en kiezen ze dus snel bepaalde constituenten als subject, ongeacht de volgorde van verschijning (Bates & MacWhinney 1989: 12). Duitsers bijvoorbeeld, maar ook Nederlanders, blijken bij zinsinterpretatie meer te vertrouwen op grammaticale morfologie dan Engelsen, hetgeen niet verwonderlijk mag zijn, aangezien het Engels morfologisch nogal schaars is toebedeeld. Het Engels is overigens de enige taal, van de talen die deze onderzoekers en hun medewerkers hebben bestudeerd, waarin woordvolgorde de belangrijkste factor van bepaling van zinsbetekenis blijkt te zijn (Bates & MacWhinney 1989: 47). Opvallend is dat Fransen, Italianen en Spanjaarden heel dicht bij elkaar liggen qua zinsverwerking: ze kijken niet zozeer naar woordvolgorde, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| ||||||||||||||||||||||
maar maken vooral op grond van morfologische en semantische signalen besluiten aangaande zinsinterpretatie (Kail 1989). Verwonderlijk voor het Spaans en Italiaans is dat niet, gezien hun flexibele woordvolgorde. Voor het Frans lijkt dat vreemd vanwege de vrij strakke woordvolgorde van deze taal. Het herkennings- en interpretatiegedrag van de Franse native speakers heeft hoe dan ook zeker te maken met het feit dat het gesproken Frans - zoals voorheen reeds gezegd - allerlei aan- en uitloopzinnen, gekloofde en pseudo-gekloofde zinnen en dergelijke toepast en zoals andere Romaanse talen gretig gebruik maakt van clitische voornaamwoorden, om toch nog een zekere mate van flexi-orde te krijgen. | ||||||||||||||||||||||
6. Tot besluitAls er een slotsom moet zijn, dan liefst meteen drie. Ten eerste een open deur: vrijheid van woordvolgorde is een sterk relatief begrip, en dat komt het best uit de verf in vergelijkende/contrastieve onderzoeken. Ten tweede ziet het ernaar uit dat het Italiaans gemakkelijker manoeuvreert met de lexicale kernconstituenten van de zin dan het Nederlands, dat min of meer moet volstaan met het schuiven van perifere zinsparticipanten. Ten derde en meer in het algemeen geloof ik dat extramurale docenten met hun tweetalige achtergrond een nuttige bijdrage kunnen leveren aan een beter begrip en een adequatere beschrijving van het Nederlands. Het kan een kwestie van beroepsmisvorming zijn, maar het komt me bij tijd en wijle voor dat er veel universalisme achter de coulissen van de Nederlandse taalkunde schuilt, hetgeen bij bestudering van taalverwerving ten koste gaat van het transferbelang en de substraatinvloed van de eerste taal waar de NVT- of NT2-leerder toch zeker mee te maken heeft. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| ||||||||||||||||||||||
|
|