| |
| |
| |
Nederlandse partikels en Afrikaanse beleefdheid Jac Conradie
(Johannesburg)
Als de groenteboer je benadert met een uiting als
‘Had u vandaag wat appelen gehad willen hebben?’
dan moet dat het moderne equivalent zijn van een diepe middeleeuwse kniebuiging.
Beleefdheid wordt hier door werkwoordtijd gesignaleerd; het plusquamperfectum is
ongeveer het verste waarmee men zich in het Nederlands grammaticaal van het nu
kan verwijderen. Dan is het ook maar een klein hoeveelheid appelen die aan mij
wordt opgedrongen - neen, niet helemaal opgedrongen: ik krijg de kéus ze te
nemen of niet te nemen. Afstand en keus. Maar hoe diep kan men buigen? Hoe
diplomatiek moet men zijn? Op een vraag (voorbeeld uit Maks en De Koning 1985,
p. 101) ‘Maar wat vindt u er dan van?’ komt het antwoord:
‘Tja, ik weet het niet. Het is misschien toch wel gevaarlijk om ...’
Degene die antwoordt weet het heel duidelijk wèl en vindt het levensgevaarlijk.
Hij maakt zichzelf tot twijfelaar om de ander het gevoel te geven beter te zijn.
‘Misschien’ zet de twijfel voort; ‘toch wel’ geeft een voorzichtige toegeving
aan - die ook wel een valse toegeving kan zijn; heeft de vragensteller namelijk
ooit een toegeving gevraagd? Met het gebruik van deze partikels zitten we midden
in de ethiek van de beleefdheid en de problemen van het directe tegenover het
diplomatieke en van waarheid tegenover schijn. Daar wil ik niet aan beginnen,
maar alleen maar - ter wille van een goed | |
| |
perspectief - laten zien
dat beleefdheid inderdaad schadelijk kan zijn. Maks en De Koning (1985, p. 81)
zeggen in verband met geruststellende of sussende opmerkingen dat ze de
geïnterviewde ‘er meestal van af (leiden) zelf zijn situatie te doorgronden en
te bezien op mogelijke consequenties voor hemzelf’.
Beleefdheidsstrategieën zijn talrijk en kunnen uiteraard ook andere functies
hebben. Grice (1975, p. 45), in zijn formulering van een coöperatief principe,
zegt: ‘Our talk exchanges ... are ... cooperative efforts.’ Beleefdheid komt
vaak bij het vlotte verloop van gesprekken te pas; er is sprake van coöperatieve
discoursfuncties. In de theorieën van Brown en Levinson (1987, p. 61) speelt het
wederzijdse behoud van aanzien (‘face’) bij spreker en aangesprokene een
sleutelrol. Ik noem enkele beleefdheidscontexten waarin partikels, maar ook
modale hulpwerkwoorden, het actief betrekken van spreker en aangesprokene - of
juist het vermijden van het direct aanspreken - en een tempusverschuiving naar
het imperfectum een rol kunnen spelen:
a. | Uitdrukkingen worden gebruikt om de aandacht te trekken: ‘Moet je
luisteren, paps ...’ (Lampo 1991, p. 54). |
b. | Men formuleert eventueel een directief als verzoek eerder dan als bevel
(cf. Traugott en Pratt 1980, p. 246): Hij haalde een vulpen te
voorschijn. ‘Zoudt u ook willen tekenen?’ vroeg hij (Carmiggelt 1987, p.
18). |
c. | De spreker relativeert zijn eigen mening: ‘Naar mijn gevoel mogen ze
daarmee ophouden’ (ANS 1984, p. 930). |
d. | Een verzoek wordt als voorwaarde ingekleed: ‘Als je even mijn tas
wilt vasthouden zal ik hem eruit pakken ...’ ('t Hart 1978, p. 95). |
e. | De spreker formuleert zijn verzoek expliciet als verzoek - een ‘hedged
performative’ in de zin van Fraser (1974) - maar zwakt die dan weer af met
behulp van een partikel: |
| |
| |
| ‘Mag ik u eens vragen, broeder,
wanneer denkt u belijdenis des geloofs te doen?’ ('t Hart 1978, p. 75).
‘Ik wou jullie juist vragen, of jullie iets wilden drinken’ (Hermans
1987, p. 78). |
f. | Men durft de aangesprokene niet in de tweede persoon aan te spreken en
gebruikt een indirecte aanspreekvorm (zeer algemeen in het Afrikaans):
‘Ik ben nog niet in ruste, Jan,’ zei ik. ‘Wat bedoelt meneer?’ (Van
Maanen 1963, p. 43). |
g. | De spreker probeert voortdurend de welgezindheid van de aangesprokene te
bevorderen: ‘Neemt u mij niet kwalijk, daarom houd ik ze liever zelf’
(Hermans 1987, p. 71). ‘Houd het ons ten goede, Alicia, dat we je
lastig zijn komen vallen ...’ (Lampo 1991, p. 51). |
h. | De spreker kwalificeert zijn propositie ter verzachting, vergelijk het
volgende antwoord op een vraag in een sollicitatiegesprek (Maks en De Koning
1985, p. 92): ‘Nou, eerlijk gezegd heb ik nogal wat moeite gehad om
dit gebouw te vinden ...’. |
i. | De spreker nodigt de aangesprokene uit aan het gesprek deel te nemen:
‘Het zou prachtig zijn, vind je niet?’ (Lampo 1991, p. 47) |
j. | De spreker minimaliseert zijn opdringerigheid (‘imposition’), vergelijk
Brown en Levinson (1987, p. 176-7): ‘Misschien zou je me dan even
willen helpen?’ ('t Hart 1978, p. 49). ‘Ik wou dat je weer naar school
ging’ (Haasse 1994, p. 68). ‘Ludwig, zei ik wel eens, je hoeft heus
niet alles aan te pakken’ (Hermans 1987, p. 74). |
k. | Het behoud van eigen aanzien vindt men in het toegevende ‘Daar kon je wel
eens gelijk in hebben’ ('t Hart 1978, p. 148). |
| |
| |
Hoe zou nu een Afrikaanssprekende partikels als ‘even’, ‘wel eens’ en ‘heus’
interpreteren? Hij wordt soms geleid, maar vaker misleid, door wat er in het
Afrikaans bestaat. Ik kijk even naar de verhouding tussen Nederlandse en
Afrikaanse partikels en de problemen die daaraan verbonden zijn en rapporteer
dan een klein empirisch onderzoek dat onder 75 eerstejaarsstudenten Afrikaans
gedaan werd. De redenen of oorzaken van hun juiste of onjuiste gebruik worden
besproken en er worden enkele voorstellen gedaan om hun beheersing van de
partikels te vergroten.
Volgens Abraham (1991, p. 6) hebben talen als Duits, Nederlands en Fries met een
gemengde SVO/SOV-volgorde, een syntactisch middenveld waarin modale partikels
tot ontwikkeling kunnen komen. Dat geldt ook voor het Afrikaans, waarin niet
alleen nieuwe klankvormen als ‘mos’, ‘dalk’, ‘bra’, ‘sommer’, ‘darem’ en ‘glo’
zijn ontstaan, maar waarin ook leenwoorden zijn opgenomen als ‘hoeka’, ‘kamma’
en ‘almiskie’. Als verzachters maken ze vaak deel uit van
beleefdheidsstrategieën. Modale waarden hebben zich als volgt ontwikkeld in het
Nederlands en het Afrikaans:
| |
| |
Nederlandse modale waarde |
Gemeenschappelijk lexicaal item |
Afrikaanse modale waarde |
|
hoofs |
- |
‘misschien’ |
soms |
- |
(heus) ‘echt’ |
echt/eg |
- |
aanloop |
zeg/sê |
- |
‘toch’ |
even/ewe |
- |
‘toch wel’ |
best/best(e) |
- |
‘eenvoudig’ |
gewoon |
- |
‘misschien’ |
altemet/altemits |
‘misschien’ |
‘nogal’, ironisch |
een beetjie/('n) bietjie |
‘even’ |
‘waarschijnlijk’ |
zeker/seker |
‘mogelijk’, twijfelend |
- |
straks (strakjes/strakkies) |
‘misschien |
- |
dadelijk/dadelik |
(dalk, dalkies) ‘misschien |
- |
immers |
(mos) ‘toch, juist’ |
- |
geloven/glo |
‘naar men zegt’ |
- |
braaf |
(bra) ‘tamelijk’ |
- |
zomaar |
(sommer) ‘zonder doel; helemaal’ |
- |
recht/reg |
(reg-reg, rêrig, regtig) ‘echt waar’ |
|
|
(hoeka) ‘juist’ |
|
|
(almiskie) ‘toch wel’ |
|
|
(kamma) ‘schijnbaar, alsof’ |
| |
| |
Ik wil me verder beperken tot Nederlandse partikels met beleefdheidsconnotaties
die voor Afrikaanssprekenden weinig of helemaal niet doorzichtig zijn en
daardoor problemen opleveren bij de interpretatie van teksten. Laten we even
enkele types in beschouwing nemen.
1. | Kwantificerende woorden: lexicale items die kleinheid,
kortheid en de tijdsequivalenten ervan als snelheid en eenmaligheid
uitdrukken, bevorderen beleefdheid in het geval van bevelen door de opdracht
kleiner voor te stellen dan die werkelijk is (Kom es ‘even’ hier!) of door
gewoon weinig te eisen: ‘Loop nu niet weer dadelijk weg. Blijf nog
even zitten.’ (Haasse 1994, P. 59) en in het geval van verzoeken door
de eis als minimaal voor te stellen (Mag ik ‘even’ naar huis?).
Een dubbel gebruik van kwantificering zien we in ‘Vertel eens wat van
je kinderherinneringen,’ zei Cluysman plotseling (Haasse 1994, p. 45).
Het verkleinwoord is zowel in het Nederlands als in het Afrikaans een
belangrijk morfologisch middel. Het probleem is dat de twee talen de modale
waarden gedeeltelijk verschillend geconventionaliseerd hebben:
Nederlands |
Afrikaans |
eens/es |
|
even(tjes) |
|
gauw |
gou, gou-gou |
een ogenblik(je) |
'n oomblik(kie) |
een keer(tje) |
'n keer(tjie) |
(een beetje) |
('n) bietjie |
|
vinnig |
|
'n rukkie |
|
| |
| |
2. | Situationele functiewoorden: Brown en Levinson (1987, p.
258) zeggen van woorden en uitdrukkingen als ‘hey’, ‘OK’, ‘thank you’ en
‘howzat’ dat ze ‘simply cannot be adequately described without reference to
their contexts of use’. Er zijn Nederlandse partikels met situationele
attributen die in het Afrikaans onbekend zijn. Nederlandse partikels als
‘zeg’ en ‘hè’ om de aandacht te trekken, ‘alsjeblieft’ bij het overhandigen
van iets, enzovoort treden op wanneer er voor sprekers van een andere taal
communicatief zelfs ‘niets aan de hand’ is: ‘Hè’, antwoordde mijn zoon.
‘Waarom ga je het ineens ánders bekijken? Zeg, dat vind ik niet leuk, hoor!’
(Lampo 1991, p. 54). ‘Nou, gelukkig maar zeg’ (Hermans 1987, p. 79).
Het functionele gebruik van ‘graag’ - overigens in betekenis
vergelijkbaar met het Afrikaanse ‘graag’ - is vreemd voor het Afrikaans in
deze context: ‘Ja, Bart, tien liter graag,’ zegt mijn moeder ('t Hart
1978, p. 28).
Het imperatieve aspect van ‘tot ziens’ - alleen maar een
afscheidsgroet in het Afrikaans - in ‘... En ‘tot ziens’! Vergeet niet
wat we afgesproken hebben.’ (Haasse 1994, p. 80) ontgaat de
Afrikaanssprekende volledig. |
3. | Frequentieverschil: een lexicaal item niet alleen
correct gebruiken maar ook in ongeveer dezelfde frequentie als de
moedertaalspreker, is waarschijnlijk de ultieme test voor de
niet-moedertaalspreker. Het gaat erom partikels als ‘zeg’, ‘eens’ en ‘even’
vaak te gebruiken, ‘hoor’ waarschijnlijk frequenter dan in het Afrikaans, en
‘een beetje’ waarschijnlijk spaarzamer. |
4. | Subtiele verschillen: deze zijn eerder descriptief
interessant dan communicatief belangrijk. Mogelijke kandidaten zijn
‘gewoon’, ‘hoor’, |
| |
| |
| ‘immers’, ‘zomaar/sommer’ en ‘toch/tog’. P.A.
Buitenhuis onderscheidt in Onze Taal(1993 (1), p. 6) vijf
‘gedaanten’ van ‘hoor’: corrigerend, terechtwijzend, geruststellend,
spottend, afzwakkend; hiervan lijken de laatste twee, en collocaties met
‘ja’ en ‘nee’: ‘ja, hoor!’, ‘nee, hoor!’ althans niet typisch Afrikaans te
zijn. Over het algemeen komt het Afrikaanse ‘immers’ overeen met het
Nederlandse ‘immers’. Een semantische sector van ‘immers’ die wat met
beleefdheid te maken heeft, als in ‘dat is immers niet waar?’ (Van Dale) is
afgevoerd naar ‘mos’, en betekenisonderscheidingen als ‘althans, tenminste,
in elk geval’ die verzachtend werken, als in ‘dat is geheel verkeerd, immers
niet aan te raden’ (Van Dale) zijn geen Afrikaans. Nederlands ‘toch’ en
Afrikaans ‘tog’ lijken in hun vele functies overeen te komen. Toch doen ‘ik
was me toch nat!’, ‘hij was me toch kwaad!’ en (met beleefdheidsfunctie) ‘zo
doe je geen zaken, toch?’ vreemd aan vanuit Afrikaans standpunt. |
5. | Collocaties: naarmate lexicale items semantisch vervagen
door communicatieve functies aan te nemen, zijn ze gemakkelijker met elkaar
te verzoenen en gaan ze in geconventionaliseerde combinaties optreden. Voor
het Nederlands zijn de volgende combinaties opvallend:
‘wel eens’: |
‘Gebruikt u die nog wel eens, meneer Hondijk?’ (Hermans 1987,
p. 71). |
|
‘O, ik vind het wel eens lekker, dat hangt ervan af waar ik
ben ...’ (Haasse 1994, p. 72). |
‘nu eens’: |
‘Denk je nu eens in mijn positie in, meester Chris ...’ (Van
Maanen 1963, p. 70). |
‘eens even’: |
‘We gaan eens even kijken’, zei ik tot mijn kleindochter
(Hannelore 1988, p. 38). |
‘maar eens’: |
‘Als het je interesseert moet je maar eens komen kijken’
(Haasse 1994, p. 37). |
|
| |
| |
|
‘nu maar eens’: |
‘Probeer nu maar eens, boerinneke’, zeg ik ... (Walschap sj.,
p. 40). |
Vanwege de overeenkomsten tussen Nederlands en Afrikaans wordt
aangenomen dat Afrikaanssprekenden geschreven en gesproken Nederlands onder
optimale omstandigheden goed kunnen volgen. Maar hoe zit dat met de
beleefdheidspartikels - een terrein van lexicale differentiatie?
Vijfenzeventig eerstejaarsstudenten Afrikaans die tot op dat moment nog
nauwelijks kennis gemaakt hadden met het Nederlands, kregen een vijftiental
Nederlandse zinnen met partikels en andere probleemelementen in het
Afrikaans ter vertaling aangeboden. Voor zover het mogelijk is om de
weergave van de partikels te identificeren, zijn de resultaten als volgt
(inadequate representaties zijn niet vermeld):
|
Adequate representatie |
Geen (of een identieke) representatie |
Ben je wel eens op een Nederlandse markt geweest? |
61 |
8 |
Dat is een aardig meisje, hè? |
46 |
28 |
Zeg, kom es even hier. |
26 |
31 |
Zeg, moeten we hier eigenlijk voor betalen? |
16 |
29 |
Zeg, kom es even hier, |
15 |
35 |
Hè, wat vervelend. |
15 |
40 |
Even kijken ... ja, ik heb er nog twee. |
12 |
29 |
Ik vind het gewoon fijn. 1) |
8 |
50 |
Heb je soms wat papier voor me? 2) |
8 |
67 |
Kun je de deur eens dicht doen? |
5 |
58 |
Schei nu even uit, jongen! |
4 |
69 |
Zeg, kom es even hier. 3) |
2 |
66 |
Dit is zeker een goede reden. 4) |
2 |
66 |
Heus, ik heb er geen zin in. |
1 |
50 |
Het is best een leuk cadeautje. |
0 |
66 |
Als beleefde uitdrukking: Hoe maakt u het? 5) |
0 |
5 |
|
| |
| |
Toelichting:
1) | ‘Gewoon’ kan zo worden gebruikt in het Afrikaans, maar dan mogelijk onder
Nederlandse invloed. |
2) | ‘Soms’ werd 23 keer als ‘soms’ weergegeven, maar betekent in het Afrikaans
alleen maar ‘van tijd tot tijd’. |
3) | ‘Es’ is moeilijk te onderscheiden van ‘even’ waarmee het gecombineerd kan
worden. ‘Asseblief’ werd als adequaat beschouwd. |
4) | In deze context is het ‘Nederlands zeker’ ‘stellig’ en het ‘Afrikaans
seker’ ‘mogelijk, vermoedelijk’; 66 personen gaven ‘zeker’ zonder meer met
‘seker’ weer. |
5) | Deze zin kan natuurlijk ‘Hoe maak/doen u/jy dit?’ (21 keer) betekenen - de
meeste reacties waren varianten hiervan. |
Over het algemeen, zijn ‘best’, ‘heus’, ‘es’ en (het modale) ‘soms’ grote
onbekenden. De functie van ‘zeg’ werd beter geraden in de imperatiefzin dan in
de vraagzin (de weergaven wisselden van aanspreking (‘jy’) tot het trekken van
aandacht (‘haai’, ‘hei’, ‘wag’) en uitroepen (‘wat’, ‘sjoe’, ‘genade’).
In de beleefdheidsfuncties bleken ‘eens’ (verzoek: ‘Kun je de deur ‘eens’ dicht
doen?’ en ‘es’ (bevel: ‘Zeg, kom ‘es’ even hier.’) vrijwel onbekend; ‘eens’ in
‘Ben je wel ‘eens’ op een Nederlandse markt geweest?’ werd 54 keer als ‘al’
weergegeven - een goed vertalingsequivalent in een duidelijke context.
Het bestaan van het verwante maar semantisch niet gelijke ‘ewe’ in het Afrikaans
heeft niet geholpen in het decoderen van het Nederlandse ‘even’. Voor Kom es
‘even’ hier, deed men pogingen als ‘asseblief’, ‘gou’, ‘dadelik’ en ‘eers’.
| |
| |
‘Hè’ aan het einde van de zin stemt functioneel en qua plaatsing overeen met het
Afrikaanse ‘nè’, waarmee veertig personen dit partikel dan ook weergaven. Voor
het ‘vreemde’ ‘hè’ aan het begin van de zin, waar het Afrikaanse ‘nè’ niet
voorkomt, gaf men uitroepen als ‘sjoe’, ‘hei’, ‘maggies’, ‘ag’ en ‘ai’, die
beschouwd kunnen worden als weergaven met ongeveer dezelfde illocutionaire
kracht.
Wat zijn nu de waarschijnlijke redenen voor of oorzaken van het foutieve gebruik
en de onkunde?
a. | Een lexicaal item is volledig onbekend en niet in verband te brengen met
het Afrikaans, bijvoorbeeld ‘heus’ en ‘even’. (Dat geldt overigens ook voor
gevallen als ‘leuk’ en ‘cadeau’.) |
b. | Faux amis: men realiseert zich niet dat woorden als ‘soms’, ‘eens’ en
‘zeker’, en een uitdrukking als ‘Hoe maakt u het?’ in een bepaalde context
of situatie een heel andere functie kunnen hebben dan in het Afrikaans. |
c. | Soms is een lexicaal item als zodanig herkenbaar, maar morfologisch of
syntactisch afwijkend. Het Nederlandse ‘best’ met zijn modale functies is
bijvoorbeeld moeilijk in verband te brengen met de Afrikaanse overtreffende
trap ‘beste’, of ‘bes’ in uitdrukkingen als ‘bes moontlik’. Vreemd aan ‘zeg’
en ‘even kijken’ is de ellips in beide gevallen. (Het kwantitatieve ‘er’ -
overigens geen beleefdheidspartikel - is moeilijk thuis te brengen mede
vanwege zijn plaatsing in de zin.) |
Gelukkig zijn er ook tekens van een wil tot interpretatie. Deze interpretatie
steunt op klank- en contextuele overeenkomsten.
1. | Het is opvallend dat 24, dat wil zeggen bijna een derde, van de studenten
‘even kijken’ in de zin ‘Even kijken ... ja, ik heb er nog twee’ weergaven
met ‘een/'n kuiken’. Factoren in deze interpretatie zijn (a) het verlies van
intervocalische consonanten in het Afrikaans (‘hagel > |
| |
| |
| hael’; dus ook ‘even > een’); (b) ontronding van vocalen in het
Afrikaans, waardoor ‘y’ en ‘ui’ zeer dicht bij elkaar zijn komen te staan,
en (c) een context die om voorwerpen vraagt (vergelijk ‘twee’).
Er bestaat een gedeeltelijke klank- en semantische overeenkomst tussen
‘hè’ en ‘nè’. In een context en zinspositie waar ‘nè’ ook zou kunnen
voorkomen (vergelijk ‘Dat is een aardig meisje, hè?’) hadden veertig
personen dan ook ‘nè’ als weergave; voor ‘hè’ aan het begin van de zin
(vergelijk ‘Hè, wat vervelend’) zijn er maar zes personen die ‘nè’ als
equivalent gaven.
Ook de weergave van ‘heus’ (in ‘Heus, ik heb er geen zin in’) als
‘jene’, ‘jis’ en ‘jeus’ (vier keer) (uit ‘Jesus’) duiden enerzijds op een
gevoelde letter-klank-relatie in het Afrikaans (vergelijk Here: [jèrè]) en
anderzijds op een context die om een verwensing lijkt te vragen. Men kan ook
om een verkeerde reden de goede interpretatie benaderen! |
2. | Zuiver contextueel is de interpretatie van ‘wel eens’ in ‘Ben je wel eens
op een Nederlandse markt geweest?’ als ‘al’ (62 keer). Was er in het geval
van ‘heus’ een aanduiding dat men zich in de interpretatie van een zin met
vreemde elementen door zijn (vermeende) illocutieve kracht kon laten leiden,
dit blijkt nog duidelijker wat de zeg-zinnen betreft: voor de directieve zin
(‘Zeg, kom es even hier’) werd ‘zeg’ zestien keer als ‘ek sê’ (‘sê ek’)
weergegeven, en voor de vraagzin (‘Zeg, moeten we hier eigenlijk voor
betalen?’) zes keer als ‘ek sê’, maar ook vijf keer als ‘ek vra’. |
Dit beperkte empirische onderzoek laat zien dat de Afrikaanssprekende die
geconfronteerd wordt met ‘het vreemde’ in het Nederlands, klankovereenkomst,
syntactische context en illocutionaire kracht aangrijpt om tot een interpretatie
te komen. Dat lukt niet altijd, en uit eigen ervaring kan ik eraan toevoegen dat
de Afrikaanssprekende vaak geneigd is de verschillen tussen de | |
| |
talen groter te maken dan ze zijn, respectievelijk verschillen te creëren waar
de twee talen absoluut gelijk zijn. De beleefdheidspartikels behoren tot een
categorie die echte verschillen oplevert en die semantisch moeilijk hanteerbaar
is. Maar ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat goede voorbeeldzinnen - en, bij
uitbreiding, teksten - direct toegang bieden tot overigens duistere partikels.
| |
| |
| |
Bibliografie
ABRAHAM, Werner (red.). Discourse Particles,
Amsterdam, John Benjamins, 1991. |
BROWN, Penelope en Stephen C. LEVINSON. Politeness: Some
Universals in Language Use, Cambridge, Cambridge University
Press, 1987. |
CARMIGGELT, Simon. ‘Een tijdgenoot’, in: Links et al., 1987. |
FRASER, B. Hedged Performatives, Boston, Boston
University Press, 1973. |
GEERTS, G. et al. ANS: Algemene Nederlandse
spraakkunst, Groningen, enz., Wolters-Noordhoff, 1984. |
GRICE, H.P. ‘Logic and conversation’, in: P. Cole en J.L. Morgan
(eds.) Syntax and Semantics 3: Speech Acts, New York,
Academic Press, 1975, p. 41-58. |
HAASSE, Hella S. Transit, Amsterdam, Querido, 1994. |
HANNELORE, Robin. De meerval, Wommelgem, Den Gulden
Engel, 1988. |
HART, Maarten 't. Een vlucht regenwulpen, Amsterdam,
Arbeiderspers, 1978. |
HERMANS, W.F. ‘Filip's sonatine’, in: Links et al., 1987. |
LAMPO, Hubert. De man die van nergens kwam,
Amsterdam, Meulenhoff, 1991. |
| |
| |
LINKS, T., E. VENEMA en W. van ZYL (red.). Boeket,
Pretoria, Academica, 1987. |
MAANEN, W.G. van. De onrustzaaier, Amsterdam,
Querido, 1963. |
MAKS, R. en A.M. de KONING. 1985. Leergang taalbeheersing
voor het HBO; basisboek, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1985. |
SLAUERHOFF, J. Schuim en as, 's -Gravenhage, Nijgh en van Ditmar,
1963. |
TRAUGOTT, Elizabeth C. en Mary L. PRATT. 1980. Linguistics for Students of Literature, San Diego, Harcourt
Brace Jovanovich. |
WALSCHAP, Gerard sj. De wereld van Soo Moereman,
Amsterdam, Meulenhoff. |
|
|