Colloquium Neerlandicum 12 (1994)
(1995)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands in culturele context. Handelingen twaalfde Colloquium Neerlandicum
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingOnderzoek naar talige beleefdheidsverschijnselen staat sinds het werk van Brown en Levinson (1978, 1987) zeer in de belangstelling. Een kritische kijk hierop vraagt, dat ook niet-beleefde taalverschijnselen onderzocht worden. Dat hoeft overigens niet louter tot onderzoek naar ònbeleefde taalverschijnselen te leiden. Ook bij het partikelonderzoek moet het niet-beleefde gebruik betrokken worden. In het hiervolgende passeren eerst een aantal theoretische beschouwingen over beleefd en niet-beleefd talig gedrag de revue met als doel beleefdheidsverschijnselen in een breder kader te plaatsen (2.1). Daarna bespreek ik de rol van partikels in deze materie en belicht ik hoe die zich ontwikkeld heeft (2.2). Om uiting te geven aan beleefdheid (of het tegengestelde daarvan) maakt het Nederlands niet uitsluitend gebruik van (modale) partikels (MPs). Andere factoren, zoals het zinstype, mogelijke aanspreekvormen en het intonatiepatroon worden in 3.1 besproken. Maar het is de interactie tussen alle betrokken factoren die uiteindelijk bepaalt of een uiting wel of niet beleefd is: een beleefd partikel kan binnen een niet-beleefd intonatiepatroon een tegenstrijdig effect sorteren. Hierop wordt kort ingegaan in 3.2. Volgens veel literatuur heeft het Engels nauwelijks partikels. Andersom kent het Engels weer bepaalde taalverschijnselen om beleefdheid uit te drukken die sprekers van het Nederlands niet altijd ten dienste staan: een rijker geschakeerde intonatie, de zogenaamde ‘tag’ en een voorliefde voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indirectheid. Paragraaf 4 bevat een korte vergelijking van het Nederlands en het Engels op dit vlak. Ik zal hier voornamelijk gebruik maken van voorbeelden uit de zogenaamde directieve taalhandelingen. Directieven hebben als doel de hoorder tot een bepaalde actie te bewegen die vaak ten voordele van de spreker is (cf. Searle 1976, p. 11). Het klassieke voorbeeld van zo'n actie is het openen van een raam of deur. De besproken beleefdheidsstrategieën komen echter ook bij andere taalhandelingen voor, bijvoorbeeld het uitspreken van verontschuldigingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Beleefdheid en partikels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 BeleefdheidstheorieënDit is niet de plaats om diep op de diverse theorieën over beleefdheid in te gaan. Dat gebeurt in verscheidene handboeken die over pragmatiek gaan al voldoende (bijvoorbeeld Levinson 1983, Leech 1983). Het is echter wel belangrijk om de discussie over partikels als beleefdheidsstrategie in een duidelijk kader te plaatsen. Sinds het spraakmakende en baanbrekende artikel van Brown en LevinsonGa naar eind1 is de zogenaamde ‘face-threatening act’ het meest gehanteerde kader waarin zulke strategieën worden besproken. Het Nederlandse woord ‘gezichtsverlies’ illustreert het belang van ‘face’. Volgens het Van Dale Groot Woordenboek Hedendaags Nederlands is de tweede definitie hiervan: ‘verlies van prestige’. ‘Face’ is dan ook een openbaar verschijnsel dat Brown en Levinson (1987, p. 62) verdelen in ‘negative face’ en ‘positive face’. Het negatieve aspect van ‘face’ kan gezien worden als de menselijke behoefte aan privacy, positief ‘face’ als de menselijke behoefte aan erkenning en affectie. Beide aspecten van ‘face’ kunnen bedreigd worden door ‘face-threatening acts’ of FTAs. Het is echter in ieders belang gezichtsverlies van een ander zoveel mogelijk te beperken. En hier stellen Brown en Levinson een uitgebreid keuzesysteem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op. De eerste keus is tussen het wel of niet uitvoeren van de FTA. Doe je het wel, dan kun je het ‘off record’ of ‘on record’ doen. Als je bijvoorbeeld geld wilt lenen, kun je zeggen:
Dit is een ‘off-record FTA’, aangezien het de hoorder de vrijheid geeft (1) te interpreteren als ofwel een verzoek om geld te lenen, ofwel als gewoon een opmerking waar je verder niet op in hoeft te gaan. De meest directe ‘on-record FTA’Ga naar eind3 in dezelfde situatie zou zoiets als (2) zijn:
Tussen deze twee uitersten in ligt de FTA met ‘redressive action’. En met ‘redressive action’ kan een spreker het positieve of negatieve aspect van ‘face’ beschermen. Positieve beleefdheid bestaat dan uit het gebruik van koosnaampjes en verkleinwoorden, en/of geruststelling:
Negatieve beleefdheid vind je bij het gebruik van indirecte vragen zoals:
Ondanks de ruime erkenning van Brown en Levinsons werk is er ook van diverse kanten kritiek op geleverd. Enerzijds zijn er critici die de taxonomie van FTAs te westers (of zelfs specifieker: Angelsaksisch) georiënteerd vinden op individualisme. De meer gemeenschapsgerichte culturen van het Verre Oosten en Zuid-oost Azië kun je er minder goed in herkennen (zie bijvoorbeeld Kasper 1990, Wierzbicka 1985 en Ide 1989). Ook Fraser (1990) vraagt zich af in hoeverre het concept ‘face’ universeel is. Hij onderscheidt naast de aanpak van Brown en Levinson nog drie andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benaderingen van beleefdheid. Een daarvan is wat hij (Fraser 1990, p. 234) de ‘conversational-maxim view’ noemt. Deze gaat terug naar het ‘Co-operative Principle’ van Grice (1975) dat uitgebreid is door Leech (1983) met een ‘Politeness Principle’. Een tweede, traditionele benadering, de ‘normative view’ (Fraser 1990, p. 221), vindt men terug in boeken over etiquette en normatieve grammatica's. Fraser wijst beide benaderingen af. Frasers eigen benadering (uitgewerkt in Fraser en Nolen 1981) vertoont veel overeenkomsten met die van Brown en Levinson. Fraser en Nolen (1981) gaan uit van een ‘conversational contract’ dat aan het begin van een conversatie (normaal gesproken impliciet) afgesloten wordt. Zo'n contract heeft een aantal standaardclausules (je moet bijvoorbeeld altijd verstaanbaar zijn, net als bij het Co-operative Principle van Grice), maar ook een aantal clausules die specifiek zijn voor de situatie waarin de sprekers zich bevinden. Bij een gewijzigde context valt over dit soort clausules te ‘onderhandelen’. Als je baas bijvoorbeeld ook in het voetbalelftal speelt waarvan jij de aanvoerder bent, zul je hem op het voetbalveld anders aanspreken dan op kantoor. Zolang je je maar aan het contract houdt, ben je volgens Fraser en Nolen beleefd. Het soort beleefdheid waar Brown en Levinson over schrijven, noemen zij ‘deference’: eerbied, respect. Eerbiedig taalgebruik behoort tot de onderdelen van het contract waarover je kunt onderhandelen. Het voordeel van het ‘contract’ is dat niet-beleefd taalgebruik ook gemakkelijk te definiëren is: het wijkt namelijk af van het contract.Ga naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De plaats van partikels in beleefdheidstheorieënHet grootste gedeelte van Brown en Levinson (1978, 1987) wordt ingenomen door hun beschrijving van veertig verschillende beleefdheidsstrategieën. Hiervan zijn er vijftien voor positieve beleefdheid, tien voor negatieve beleefdheid en vijftien voor ‘off-record FTAs’. Het gebruik van partikels, vooral in directieve zinnen, is te vinden onder de strategieën voor negatieve beleefdheid, waarvan de tweede luidt (Brown en Levinson 1987, p. 145): ‘question, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hedge’ (betwijfel, dek je in). ‘Hedge’ wordt als volgt gedefinieerd (ib.): ‘a particle, word or phrase that modifies the degree of membership of a predicate or noun phrase in a set; it says of that membership that it is ‘partial’, or true only in certain respects, or that it is more true and complete than perhaps might be expected.’ Op partikels die aan een ‘hedge’ uitdrukking geven wordt nader ingegaan: er wordt van gezegd dat ze weinig theoretische en lexicologische aandacht krijgen, tot de frequentste woorden van een taal behoren, en dat hun functie in sommige (partikelarme) talen wordt overgenomen door intonatie (hier wordt een vergelijking tussen het Duits en het Engels getrokken, onder verwijzing naar Schubiger (1972); zie ook 3.1.2 en 4.2).
Tabel 1 Distribute van MPs over zinstypen; DECL = declaratief, INT = interrogatief, IMP = imperatief
Hier lijkt dan een verklaring voor het gebruik van partikels in het Nederlands te liggen. Maar daarbij rijzen toch twee problemen. Ten eerste verklaart de beschreven strategie van Brown en Levinson niet waarom er zoveel partikels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het Nederlands voorkomen. In mijn onderzoek naar partikels in directieven heb ik me geconcentreerd op negen modale partikels: ‘dan’, ‘eens’, ‘even’ ‘maar’, ‘misschien’, ‘nou’, ‘ook’, ‘soms’ en ‘toch’. Zij komen niet alle negen in dezelfde zinstypen voor, maar hun verspreiding over de zinstypen is toch zodanig dat er tenminste vier in één zinstype gebruikt kunnen worden (zie tabel 1). Waarom heeft het Nederlands zoveel partikels nodig om beleefdheid uit te drukken? Bovendien verklaart het model van Brown en Levinson ook niet het voorkomen van partikel-clusters: in één zin kunnen meer partikels voorkomen, gewoonlijk achter elkaar in een vaste volgorde (zie voorbeeld (5) en tabel 2).
Tabel 2 De volgorde van MPs in clusters
Een tweede probleem is het feit dat mijn intuïtie me zegt dat sommige partikels helemaal niet zo beleefd zijn. Maar door Brown en Levinson wordt weinig of geen aandacht besteed aan niet-beleefd en onbeleefd taalgebruik. Het volgende voorbeeld illustreert dit heel duidelijk. Een kind dat zich geruime tijd ondeugend en agressief had gedragen werd na diverse opmerkingen uiteindelijk door de moeder tot de orde geroepen met:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Fraser en Nolen (1981) kunnen dit niet verklaren, want het conversationele contract tussen ouders en kinderen staat ouders dit soort uitingen zonder meer toe. Ze hoeven tegenover hun kinderen beslist geen eerbiedig taalgebruik te bezigen. Volgens de definitie van Fraser en Nolen (1981) is dit dus beleefd. In de Functionele Grammatica komt een tweetal aan elkaar verwante operatoren voor die met de naam ‘mitigation’ en ‘reinforcement’ worden aangeduid (zie Dik (1989, p. 255-258) en Hengeveld (1989)). Deze abstracte termen geven twee functies aan die in eerste instantie heel algemeen zijn, maar in diverse concrete en specifieke subfuncties onderverdeeld kunnen worden (Hengeveld 1989, p. 132): ‘The general function of reinforcement is to impose the speech act more strongly upon the addressee. The goals of reinforcement... can be more specific: to convince the addressee, express impatience, show superiority, etc. ... The general function of mitigation is to reduce the force of a speech act. The goals of mitigation can be more specific: to prevent loss of face, be polite, leave room for the addressee to refuse or disagree, make the addressee feel comfortable, etc.’
Tabel 3 Status van MPs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op basis hiervan zouden we modale partikels (in directieven) moeten kunnen verdelen in ‘reinforcers’ en ‘mitigators’. De verdeling van de negen door mij onderzochte modale partikels in directieve zinnen is weergegeven in tabel 3. Dat deze verdeling inderdaad door sprekers van het Nederlands wordt gehanteerd (onbewust uiteraard), kan geverifieerd worden door middel van bijvoorbeeld enquête-onderzoek (zie Vismans 1994, hoofdstuk 8), maar er is ook een andere manier om dit na te gaan als we aannemen dat ‘mitigation’ en ‘reinforcement’ nog andere subfuncties hebben dan de op de toehoorder georiënteerde functies die Hengeveld (1989) onderscheidt. Ik denk hierbij aan paren als de volgende:
Een woord als ‘nou’ is als bijwoord van tijd een uitdrukking van een bepaald moment. De ontwikkeling van bijwoord van tijd naar modaal partikel zonder temporele betekenis volgt dan een pad dat loopt van ‘het moment van spreken’, via ‘bepaald moment’ naar ‘uitdrukking van bepaaldheid’ en ‘reinforcement’. Het kan aan het eind van dat pad dan ook op de toehoorder georiënteerde functies van ‘reinforcement’ uitdrukken. Voor het woord ‘soms’ kunnen we hetzelfde zeggen, maar dan met betrekking tot ‘mitigation’. Dit proces, waarin een woord of uitdrukking aspecten van zijn betekenis verliest en zodoende op andere manieren gebruikt kan worden, wordt aangeduid met ‘grammaticalisering’ (zie bijvoorbeeld Hopper en Traugott 1993). De verdeling van modale partikels in ‘mitigators’ en ‘reinforcers’ beantwoordt niet alle vragen die hierboven zijn gesteld met betrekking tot de distributie van de negen genoemde partikels in directieven over de diverse zinstypen en met betrekking tot partikel-clusters. Voor het antwoord op die vragen verwijs ik naar Vismans (1994). Het geeft echter wel aan dat er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidelijke taakverdeling onder de partikels in kwestie is, en dat we, als we over partikels spreken, niet alleen met beleefdheidsstrategieën te maken hebben. Er is een ruimer kader waarin beleefd en niet-beleefd taalgebruik past. Voor het hiervolgende beperk ik mij echter weer tot beleefdheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Partikels en beleefdheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Andere beleefdheidsstrategieënNaast het gebruik van partikels zijn er andere talige middelen om uitdrukking te geven aan beleefdheid. Twee belangrijke middelen zijn het zinstype en de intonatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.1 ZinstypeHet prototype van een directief is een imperatiefzin, maar dezelfde directief kan ook uitgedrukt worden door middel van een interrogatieve of een declaratieve zin.
Er zijn overigens nog andere manieren dan de drie traditionele zinstypen:
En de declaratieve en interrogatieve directief kunnen voorwaardelijk gesteld worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afhankelijk van de concrete situatie (in het leger is (10) bijvoorbeeld eerder acceptabel dan elders) zal een Nederlandssprekend persoon (8) intuïtief beleefder vinden dan (7). Maar ook dit valt empirisch te onderzoeken door middel van bijvoorbeeld een enquête. Het resultaat van zo'n onderzoekGa naar eind5 aangaande de directief ‘de deur dichtdoen’, waarbij de proefpersonen zinnen moesten rangschikken op een schaal van 1 (te beleefd) tot 6 (zeer onbeleefd), staat in tabel 4.
Tabel 4 Beleefdheid van zinstypes op schaal 1-6
Hieruit blijkt duidelijk dat het zinstype bij de beoordeling van de beleefdheid van een uiting een belangrijke rol speelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2 IntonatieHet belang van intonatie voor de beleefdheid van een uiting kan aan de hand van een paar voorbeelden goed worden geïllustreerd. Ten eerste kijken we naar een uiting die puur syntactisch gezien ambigu is en òf als imperatief òf als interrogatief kan worden geïnterpreteerd.
Zonder leestekens en een verdere context is het onmogelijk te zeggen hoe (14) gelezen moet worden. Maar met leestekens wordt het meteen duidelijk.
De functie van het uitroepteken en het vraagteken in (14a) en (14b) is een indicatie te geven van het intonatiepatroon van die uitingen. We kunnen dat ook doen door de intonatie op een gestileerde manier weer te geven:
Het Instituut voor Perceptie Onderzoek (IPO) in Eindhoven verdeelt Nederlandse intonatiepatronen in een aantal verschillende stijgende en dalende bewegingen.Ga naar eind6 In (14a) hebben we te maken met het zogenaamde ‘punthoedje’ (configuratie 1A volgens IPO): een stijging gevolgd door een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onmiddellijke daling. In (14b) gaat het om een stijging alleen (configuratie 1 of 2). Het is duidelijk uit de voorbeelden in (14) dat een wijziging van het intonatiepatroon niet alleen syntactisch van belang is (in (14) het verschil tussen een imperatief en een interrogatief), maar ook voor de mate van beleefdheid van een uiting: (14a) is een directief en geeft de hoorder geen andere keus dan te gaan zitten; (14b) daarentegen is een uitnodiging (en daarom niet langer een directief) en laat de hoorder vrij te reageren zoals hij of zij wenst. Als we nu dezelfde intonatiepatronen toepassen op een ander voorbeeld, zien we dat het niet alleen een kwestie van syntaxis is. We hebben eerder al gezien dat een interrogatieve directief door sprekers van het Nederlands als beleefder wordt gezien dan een imperatieve directief. Ons voorbeeld was:
Door dezelfde intonatiepatronen als in (14) toe te passen op (8), krijgen we de volgende uitingen:
In (8) verandert het intonatiepatroon niet het zinstype, maar wel het type taalhandeling. In (8a) is sprake van een directief, maar (8b) lijkt eerder een vraag met betrekking tot het vermogen van de hoorder het licht aan te doen (inherente modaliteit). Zo'n vraag is van zichzelf al beleefder, want hij kan eventueel als directief geïnterpreteerd worden, maar dat hoeft niet. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dus een ‘off-record FTA’ volgens de taxonomie van Brown en Levinson (1987), die in paragraaf 2.1 is besproken. Uit het bovenstaande moge duidelijk zijn dat intonatie ook de graad van beleefdheid van een uiting beïnvloedt. Een interessant bijkomend verschijnsel hiervan is dat door de toevoeging van een MP een uiting als (8b) wel als directief te interpreteren is. Voegen we bijvoorbeeld ‘misschien’ toe aan de zinnen in (8), dan hebben we dus te maken met twee directieve interrogatieven met verschillende intonatiepatronen.
Het verschil in beleefdheid tussen (15a) en (15b) is mijns inziens duidelijk. Er schijnt een verband te liggen tussen intonatiepatronen die eindigen met een daling en een mindere mate van beleefdheid enerzijds, en intonatiepatronen die eindigen met een stijging en een grotere mate van beleefdheid anderzijds.Ga naar eind7 Ook het effect van intonatie op de beleefdheid van een zin is in principe empirisch te toetsen. Het is echter veel ingewikkelder, omdat er meer bij komt kijken. Een dergelijk onderzoek is mij dan ook niet bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.3 Aanspreekvormen en verkleinwoordenTwee andere beleefdheidsstrategieën die hier kort vermeld moeten worden, betreffen het gebruik van verschillende aanspreekvormen en van verkleinwoorden. De eerste strategie behoeft nauwelijks introductie. In een van eerste lessen Nederlands voor buitenlanders wordt altijd melding gemaakt van de twee verschillende persoonlijke voornaamwoorden voor de tweede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
persoon enkelvoud: ‘u’ en ‘jij’. Voor Engelstaligen die geen kennis van andere talen hebben, is dit vaak een nieuw gegeven, maar we weten van niet-westerse talen dat het Nederlandse systeem van de persoonlijke voornaamwoorden relatief eenvoudig is. Ook andere aanspreekvormen kunnen de beleefdheid van een uiting beïnvloeden, en vooral in de schrijftaal bestaat er voor het Nederlands een tamelijk ingewikkelde etiquette (die overigens aan slijtage onderhevig is). Men denke bijvoorbeeld aan vormen als ‘weledel’, ‘weledelgeboren’, ‘weledelachtbaar’ enzovoort. Het gebruiken van een verkleinwoord heeft ook doorgaans een beleefd effect. Ook dit gegeven is bekend bij neerlandici ‘extra muros’ die met studenten te maken hebben wier moedertaal dit verschijnsel niet of nauwelijks kent. (16a) is minder indringend dan (16b):
Een aardige bijkomstigheid in verband met MPs is dat het bijwoord ‘even’ een van de bijwoorden in het Nederlands is die ook een verkleinde vorm kennen: ‘eventjes’. Dit maakt het mogelijk voor de spreker van het Nederlands om een al redelijk beleefde directief nog beleefder te doen overkomen:
Overigens kan mijns inziens iets dergelijks gezegd worden van het gebruik van woorden uit de spreektaal of het bargoens. Het informele karakter van (18a) doet het te lenen bedrag minder groot lijken dan in (18b):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of we hier nog kunnen spreken van beleefdheid is uiteraard een kwestie van definitie en context. Mijn grootmoeder zou (18a) weinig beleefd hebben gevonden, maar studenten en marktkooplui hebben er ongetwijfeld minder moeite mee. Empirisch onderzoek naar de mate van beleefdheid van verkleinwoorden en diverse aanspreekvormen (en termen uit het bargoens) is mij niet bekend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Interactie tussen de strategieënBeleefdheidsstrategieën worden vrijwel nooit alléén in stelling gebracht. Vaak komen we in een directief meer beleefdheidsvormen tegen. Dit is waarschijnlijk het duidelijkst in het geval van een interrogatief, met MPs die ‘mitigation’ uitdrukken, en een stijgende intonatie:
Dit kan uiteraard uitgebreid worden met andere strategieën, zoals een voorwaardelijke vorm, een formeel voornaamwoord, een verkleinwoord. Hierbij is wel van belang dat te beleefd, overdreven taalgebruik als onbeleefd wordt gezien. De hoorder van (20) zal snel geneigd zijn te denken dat met hem de draak wordt gestoken:
Anderzijds is het zo dat het gebruik van een bepaalde strategie het effect van een andere strategie kan versterken of verzwakken. Als we in (19) ‘misschien’ vervangen door ‘nou’, krijgen we een minder beleefde uiting:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het interessante hiervan is dat door ‘nou’ te gebruiken een stijgende intonatie veel minder vanzelfsprekend wordt. Dit heeft te maken met het feit dat ‘nou’ een reinforcer is, en derhalve incompatibel met het gebruik van een ‘beleefde’ intonatie. Het is het samenspel van alle strategieën, beleefd en niet-beleefd, waardoor de uiteindelijke kracht van een uiting bepaald wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Engelse en Nederlandse strategieënHeel kort wordt in deze paragraaf een vergelijking gemaakt tussen het Nederlands en het Engels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 PartikelsDat het Engels geen MPs zou hebben is wellicht een overdrijving. Het gebruik van het woord ‘just’ correspondeert vaak met het gebruik van ‘even’ in het Nederlands. Niettemin is het duidelijk dat de rijke schakering van het Nederlands op dit gebied in het Engels ontbreekt. En ook ‘just’ is niet altijd equivalent aan ‘even’, want de syntactische context kan een heel ander effect teweeg brengen. Vergelijk ‘just’ in een imperatief en een interrogatief:
(22) komt mijns inziens veel minder beleefd over dan (23), maar ook de intonatie speelt hierbij een belangrijke rol. Het partikelarme Engels zal het dus van andere strategieën moeten hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 IntonatieUit vergelijkend onderzoek tussen de Nederlandse en Engelse intonatie (De Pijper (1983); vgl. ook Bolinger (1989) en Schubiger (1972, 1980) met betrekking tot het Duits en het Engels) wordt duidelijk dat de Engelse intonatie rijker geschakeerd is dan die van het Nederlands. In hoeverre dit betrekking heeft op beleefdheid is minder duidelijk. We kunnen hier slechts een paar voorbeelden de revue laten passeren. Volgens Bolinger (1986, p. 141) kent het Engels een patroon (hij gebruikt de term ‘profiel’) dat bestaat uit een daling gevolgd door achtereenvolgens een stijging en weer een daling. Op een directieve interrogatief als (24):
komt dit over als volgt:
In het Nederlands is dit niet mogelijk:
Dit profiel bestaat in het Engels naast een viertal andere profielen die het Nederlands wel kent: (i) een stijging gevolgd door een daling (de ‘punthoed’ van het IPO; zie 3.2.1 hierboven), (ii) een stijging alleen, (iii) een daling alleen, (iv) een stijging gevolgd door een daling en een stijging. In feite onderscheidt Bolinger (1986, p. 141) nog een zesde profiel voor het Engels waarin een daling en een stijging elkaar tweemaal volgen. Het is zeldzaam, maar kan mijns inziens wel op een directieve interrogatief als (24) geprojecteerd worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit profiel is voor het Nederlands helemaal uitgesloten. De rijkere schakering van de Engelse intonatie leidt ertoe dat een spreker van het Engels meer nuances kan leggen in een uiting en een logisch gevolg is dat door middel daarvan een rijkere schakering van beleefdheid in de intonatie in te bouwen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 TagsHet Engels staat ook bekend om het gebruik van zogenaamde tags. Hiermee kan bijvoorbeeld een declaratieve zin in een interrogatief omgevormd worden:
In het Nederlands komt dit verschijnsel ook wel voor:
maar de mogelijkheden in het Engels zijn veel uitgebreider. In directieven kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van tags op de volgende manier:
Verdere variaties hierop worden gevormd door negatie van de tag of door hem voorwaardelijk te maken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is in het Nederlands geheel onmogelijk. Voor een empirisch-evaluatieve studie van beleefdheid in het Engels waarin ook aandacht wordt besteed aan deze tags, zie Butler (1988). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. BesluitIn deze lezing is in het kort ingegaan op de rol van partikels als beleefdheidsstrategie in het Nederlands, op de samenhang van deze ene strategie met een aantal andere strategieën (met name zinstype en intonatie), en op het verschil tussen het Nederlands en het Engels wat de uitdrukking van beleefdheid betreft. Enerzijds is duidelijk geworden dat er nog veel onderzoek gedaan kan worden naar de effecten van de diverse strategieën en hun interactie. Anderzijds heb ik hopelijk kunnen illustreren dat er tussen het Nederlands en het Engels geen eenvoudige overeenkomsten bestaan. We kunnen niet even snel een MP in de ene taal met een gelijkwaardig MP in de andere taal vertalen, of voor een bepaald intonatiepatroon in de ene taal hetzelfde patroon in de andere taal gebruiken. Dat dit pedagogische gevolgen heeft, is logisch.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|