Colloquium Neerlandicum 12 (1994)
(1995)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands in culturele context. Handelingen twaalfde Colloquium Neerlandicum
[pagina 179]
| |
Druk in Antwerpen | |
[pagina 181]
| |
‘Sola una totus mundus est Antverpia’: humanisme en humanisten te
Antwerpen (1470-1648)
| |
[pagina 182]
| |
een systematische grondige aanpak onontbeerlijk is. Daarom ligt het voor de hand zich te beperken tot een algemene schets van context en aard van een cultuurstroming als het Humanisme en om vervolgens te wijzen op die aspecten ervan die in Antwerpen waren vertegenwoordigd. Een volledig chronologisch en thematisch overzicht kan hier niet worden geboden.Ga naar eind1 | |
HumanismeOntelbare studies zijn er reeds gewijd aan het Humanisme. In essentie is het een term die verwijst naar een welbepaalde cultuurstroming in Europa van de veertiende tot de zeventiende eeuw. Sommige onderzoekers hanteren het begrip, ook voor andere perioden (de twaalfde of negentiende eeuw bijvoorbeeld). Een ruimere verwante term als ‘Renaissance’ werd zo uitgerekt dat er vaak geen verwijzing meer is naar de oorspronkelijke inbedding in plaats en tijd. Iets dergelijks is ook gebeurd met ‘Humanisme’ als benaming van een wijsgerige stroming, die weinig of geen aanknopingspunten meer heeft met de concrete oorsprong van de term. Het Humanisme was de geleerde pijler waarop het ideële gebouw der Renaissance werd opgetrokken. Grondig en herhaald liefdevol bestuderen van de Griekse en Romeinse oudheid bracht een cultuurfilosofische inspiratie voort die beeldende kunsten en letteren eeuwenlang bleef voeden. Met grenzeloos enthousiasme werden teksten van klassieke auteurs (historici, filosofen, dichters) opgespoord, uitgegeven, becommentarieerd, vertaald (Grieks naar Latijn). Dat vormde de kern van de humanistische activiteit. Door die jarenlange betrokkenheid bij klassieke Latijnse en Griekse teksten waren deze filologen uitermate vertrouwd met het verfijnde taalgebruik. Deze teksten kozen zij dan ook als onvoorwaardelijke norm. Stilistisch uitte dat zich in een creatieve nabootsing: ‘imitatio’ (navolging) met het oog op ‘aemulatio’ (evenaren, ja overtreffen). De Italiaanse Renaissance had de Klassieke Oudheid herontdekt, nagebootst en weer tot leven gebracht. Andere Europese naties namen die vormentaal | |
[pagina 183]
| |
over en streefden ernaar Italië te overtreffen. In dit proces werden ook de volkstalen betrokken. Elke natie zocht naar verrijking (vaak door zuivering) van haar taal, waarbij de klassieken soms als ultiem kenmerk en symbool werden verheerlijkt. De Europese cultuur van de zestiende eeuw werd gekenmerkt door de paradox van het internationaal nationalisme, een ontwikkeling die samenviel met de economische, geografische en maatschappelijke expansie.Ga naar eind2 Belangrijkste kenmerk van het Humanisme was het Latijn. Die taal vormde immers de band met de Klassieke Oudheid. Op taalkundig vlak werd het klassieke Latijn (van Cicero tot Tacitus) de standaard voor de herleving. De terugkeer naar het oude maakte echter niet blind voor het nieuwe. Het Neolatijn werd de derde levende fase in de geschiedenis van Romes taal (na het klassiek en het middeleeuws Latijn). Hoezeer de taalgebruikers het ook eens waren over de kern (het klassieke Latijn), de geografische, culturele en individuele verschillen leidden tot variaties in taalgebruik en, parallel daarmee, tot de stijlontwikkeling van vroeg-Humanisme via volle Renaissance naar maniërisme, barok en uiteindelijk (neo)classicisme. Deze evolutie voltrok zich niet in elke regio van Europa (en later Amerika) op dezelfde manier en op hetzelfde moment. Uiteraard liep Italië voorop. Successievelijk volgden andere landen, zij het dat niet overal alle stadia even sterk tot ontwikkeling kwamen.Ga naar eind3 Wie hanteerde dat Latijn en in welke kring? Voedingsbodem was de Latijnse School die jongeren (jongens, geen meisjes!) vormde tot intellectuelen en geleerden. Wegens hun welhaast identieke vorming konden de afgestudeerden in heel Europa verder studeren en carrière maken. Het universele karakter van het Latijn maakte contacten over (taal)grenzen mogelijk (ook over religieuze en ideologische grenzen). Het Latijn bleef ook eeuwenlang bestuurstaal èn werkingstaal van de katholieke kerk. In streken en perioden waar ‘Rome’ invloed had was het Latijn de cultuurvorm van gelijkgezinden. Daarnaast was er de Respublica litterarum (Republiek der Letteren) die van de vijftiende tot ver in de zeventiende eeuw de Europese literatuur en cultuur mede bepaalde. Slechts wie het Latijn sierlijk hanteerde kon daar deel van uitmaken. Dat | |
[pagina 184]
| |
leidde wel tot een culturele elite-vorming die soms gekenmerkt werd door zich arrogant te distantiëren van de ‘barbaren’, door exclusiviteit op te eisen voor ‘poetae’ (echte dichters) en door zich af te keren van ‘versificatores’ (rijmelaars). Humanisten waren ook en vooral ‘oratores’ (redenaars). Tienduizenden Latijnse redevoeringen werden uitgesproken bij wereldlijke en kerkelijke plechtigheden, diplomatieke contacten, universitaire geplogenheden, academische bijeenkomsten. Sociologisch behoorden tot deze toplaag: de meeste hogere geestelijken, leraren aan Latijnse Scholen, universiteitsprofessoren, juristen, medici, wetenschappers en diplomaten. Slechts weinig edelen en vrouwen waren daarbij. Toegepaste wetenschappen en praktische opleidingen werden in de volkstaal beoefend. Zo werd wiskunde in het Latijn gedoceerd; ingenieurs en militaire specialisten daarentegen werden in het Frans of het Nederlands (Simon Stevin!) gevormd. Nog selecter was de groep die het klassieke Grieks beheerste. Tot ver in de zeventiende eeuw werden Griekse auteurs in Latijnse vertaling gelezen (historische werken maar ook bijvoorbeeld de romans van Longus, Heliodorus en anderen). De intensieve Latijnse vertaalactiviteit bevorderde de internationalisering van de cultuur. Tevens kwamen zo ook kleinere talen en cultuurgebieden in de belangstelling. Wie zijn taal of cultuur bekend wilde maken, deed dat vaak het best via het Latijn (van IJsland tot Cyprus, van Portugal tot Finland). Woordenboeken en grammatica's van de volkstaal werden met een Latijnse component veel ruimer bruikbaar. Het elitaire Latijn werkte ook enigszins egalitair: iedereen was gelijk ten opzichte van het Latijn (al bleven de Italianen beweren dat zij de enige echte erfgenamen van Rome waren ...) - een heel andere situatie dan thans bij het monopolie van het Engels: ‘native speakers’ uit bijvoorbeeld Groot-Brittannië en de Verenigde Staten hebben een blijvende voorsprong ... Geschiedenis of topografische beschrijvingen van land, streek of stad werden internationaal verspreid via Latijnse studies (Goropius Becanus of Carolus Scribani bijvoorbeeld) of vertalingen in het Latijn (Rubens' schoonvader Jan | |
[pagina 185]
| |
Brant werkte jaren aan een Latijnse vertaling van Guicciardini's ‘Descrittione’ ...).Ga naar eind4 De humanisten, die soms exclusief het Latijn gebruikten en soms meertalig waren, vormden natuurlijk een culturele minderheid, maar wel een zeer invloedrijke minderheid. Zij beheersten de internationale cultuur zolang de Klassieke Oudheid en/of het katholieke geloof de norm was. In streken en tijden waarin deze norm minder of geheel niet meer meespeelde, verminderde of verschrompelde hun invloed. Het schoolse aspect versterkte dat nog. Steeds meer hielden zij zich bezig met steeds minder. Vanaf het einde van de zestiende eeuw werden de humanisten ‘antiquarii’, dat wil zeggen kenners van de antieke beschaving. Vaak beperkte zich dat tot losse detailkennis of tot de schijnvertoning van encyclopedische studie van een miniem onderdeel van de klassieke beschaving. Zolang het Latijnse onderwijs zich exclusief baseerde op de klassieke Latijnse auteurs bleef het ook lezers vormen die de antieke auteurs èn de humanistische literatoren en wetenschappers konden lezen en bestuderen. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw nam het Frans meer en meer de plaats van het Latijn in als taal van vernieuwde wetenschap en cultuur. Het kunstig en correct gebruik van de taal waarmee honderdduizenden leerlingen jarenlang vertrouwd werden gemaakt (soms beter dan met de moedertaal), leidde tot het ontstaan van talloze literaire werken in het Latijn, in hoofdzaak in versvorm. De gevoeligheid voor de eeuwenoude schoonheid en klankrijkdom van het Latijn bracht hoogbegaafde jongeren al vroeg tot topprestaties (Janus Secundus, Hugo Grotius). Niet weinigen hebben hun leven lang de schone vormen die ze hadden geleerd kunstig geïmiteerd. Onvermijdelijk was natuurlijk ook dat de schools verworven vormbeheersing werd gehanteerd voor een zee van vaak weinig geïnspireerde en mechanisch ge(re)produceerde gelegenheidspoëzie. Veel is ook thans door literaire modeen codewisseling achterhaald en minder genietbaar geworden. Toch is er erg veel fraais tot stand gebracht dat zich kan handhaven naast het beste dat door Oudheid en Middeleeuwen is voortgebracht. De aftakeling en het functieverlies van de Latijnse School heeft het aantal potentiële lezers en genieters | |
[pagina 186]
| |
van deze eeuwenoude Latijnse cultuur zo sterk gereduceerd dat haar verleden tijd haast is voltooid. | |
Humanisme en hervormingNiet alleen de ‘heidense’ Oudheid werd bestudeerd. Ook de eerste geschriften van het Christendom, de Kerkvaders (Hieronymus en Augustinus vooral) en de Byzantijnse bloei van de Griekse Kerk waren object van filologische studie en Latijnse vertaalarbeid. De gemeenschappelijke herbronning van cultuur en godsdienst - zo typisch voor het Humanisme van boven de Alpen (Erasmus!) - werd ook te Antwerpen als ideaal beschreven: ‘Renascuntur passim bonae litterae, renatum est Dei evangelium’ (De fraaie letteren herleven overal, Gods evangelie is herboren) schreef stadssecretaris Cornelius Grapheus ietwat uitdagend in zijn inleiding op De libertate Christiana (1521) van Jan Pupper van Goch. De uitspraak van Grapheus viel niet in goede aarde want de conservatieve theologen en gezagsdragers beschouwden de humanisten als de wegbereiders van de staatsondermijnende (Lutherse, later Calvinistische) Hervorming. Grapheus moest zijn woorden publiekelijk herroepen en werd een tijd monddood gemaakt. Toen door Luthers optreden de religieuze component sterker benadrukt werd, deed het Humanisme een stapje terug of betrok een veilige egelstelling waardoor zijn invloed op de maatschappelijke evolutie drastisch afnam. De meeste humanisten werden wel erg conformistisch en opteerden voor het hun vertrouwde stoïcisme en epicurisme.Ga naar eind5 | |
Antwerpen en het HumanismeNaar het zich laat aanzien is de evolutie van het Humanisme te Antwerpen niet ongevoelig gebleven voor de politieke, religieuze en economische ontwikkelingen. De humanisten verkeerden trouwens in de positie om die ontwikkelingen op de voet te kunnen volgen. Om ons betoog enigszins te | |
[pagina 187]
| |
structureren, behandelen wij de aanwezigheid van de humanistische cultuur in Antwerpen in drie perioden: van circa 1470 tot 1555, van 1555 tot 1585 en van 1585 tot 1648, welbekende scharnierdata in de geschiedenis van de Lage Landen. De eerste periode eindigt met het overlijden van Karel V en het begin van de Officina Plantiniana. De laatste hoofdvertegenwoordiger van het vroege Humanisme, Cornelius Grapheus sterft in 1558. In deze periode is Antwerpen een belangrijke, maar niet allesoverheersende stad in Brabant. Wat was de plaats van de humanisten in het bestuur, het onderwijs, de wereld der geleerden? Wat was hun positie in de wereld van het boek, welke teksten schreven zij? Het wereldlijke hof van Bourgondiërs en Habsburgers was, op een Mechels intermezzo na, te Brussel gevestigd. Van het Brusselse hof zijn weinig humanistische invloeden richting Antwerpen gegaan: Brussel keek eerder naar Parijs en Madrid. Het Mechelse hof was in de jaren dertig (van de zestiende eeuw) wel het centrum van de literaire Renaissance in de Nederlanden (Janus Secundus!). De daar ontstane literaire werken werden ook via Antwerpse uitgevers wereldwijd verspreid. De kerkelijke overheid stond daar als vanouds zeer terughoudend tegenover. Typerend voor Antwerpen is de humanistische aanwezigheid in het stadsbestuur: een aantal hoge ambtenaren, vaak als jurist te Orléans gevormd, brachten de nieuwe vormen en gedachten in praktijk. Pensionarissen (Jacob de Voecht/Tutor), secretarissen (Cornelis de Schrijver - Grapheus/Scribonius) en griffiers (Pieter Gillis/Aegidius) verzorgden de Latijnse correspondentie met wereldlijke en kerkelijke overheden in binnen- en buitenland, ontvingen diplomaten (Thomas Morus) en ensceneerden stedelijke vieringen (bijvoorbeeld de triomfbogen bij de Blijde Inkomst van Karel V). Door hun positie hadden zij een niet geringe invloed op het onderwijs. Ook in welvarende kringen hadden zij medestanders (Erasmus Schets, bankier van die andere Erasmus). Het onderwijs illustreert het best de doorbraak van het Humanisme. Aan het einde van de vijftiende eeuw trachtten enkele verlichte geesten de enige Latijnse School (die van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel, de ‘Papenschool’) in nieuwe banen te leiden. Daartoe werd Erasmus' grote voorganger Rudolf Agricola (1444-1485) aangezocht. Deze bedankte echter: Antwerpen was er | |
[pagina 188]
| |
nog niet rijp voor. Een generatie later kwam de vernieuwing op gang, zij het niet zonder strubbelingen. Joannes Custos uit Brecht vertrok na een tijdje weer, om in zijn geboorteplaats een eigen school op te richten. Zijn opvolger Nicolaas van Broeckhoven uit 's-Hertogenbosch nam het roer over en bracht de school op Europees niveau. In 1521 werden drie nieuwe Latijnse scholen opgericht; enige jaren later volgde nog een vierde. De expansie van de stad en het niveau van de bevolking hadden dat noodzakelijk gemaakt. Een niet onaanzienlijk deel van de schoolboeken was eveneens van de hand van Antwerpse humanisten. Behalve in het stadsbestuur en op de Latijnse School trof men ook humanisten aan in andere geleerde milieus: enkele kanunniken en kapelmeesters van het kapittel, geleerde priesters, medici zoals stadsarts Henricus Afinius (Van den Eynden) en rondreizende geleerden zoals Joachim Sterck van Ringelberg. De overgang van Middeleeuwen naar Renaissance is duidelijk te merken in de boekproduktie. Het Latijnse boek was te Antwerpen vanaf het begin het meest gedrukte boek. Zij het dat het daarbij meestal om werken van theologische of devotionele aard ging. Het aandeel van humanistische uitgaven steeg snel, zodat drukkers als Dirk Martens, Michiel Hillen en Jan Steels in de Nederlanden en West-Europa tot de topdrukkers behoorden. De hoge produktie oversteeg de lokale behoeften en werd mede mogelijk door internationale sterauteurs als Erasmus. Een extra impuls vormde de oprichting van het ‘Collegium Trilingue’ te Leuven in 1517. Het onderwijs in de drie (klassieke) talen (Latijn, Grieks, Hebreeuws) maakte een grote opgang. Voor insiders als Grapheus is Antwerpen dan al het centrum van de wereld ...Ga naar eind6
Na 1555 stond de kosmopolitische meertalige havenstad inderdaad aan de top. Economische, religieuze en politieke crisisverschijnselen (Hervorming, Opstand tegen Spanje) doorkruisten de welhaast ongebreidelde groei. Het tolerante, maar verdeelde stadsbestuur werd een speelbal in de machtsstrijd. De Latijnse school ondervond concurrentie van Hervormden (Calvinisten) en | |
[pagina 189]
| |
van de nieuwe religieuze ordes (Jezuïeten), evenals van het sterk opkomende moderne talen- en handelsonderwijs. In deze periode werd de Officina Plantiniana baken en toevluchtsoord voor humanistische auteurs. Het hoge kwaliteitsniveau en de doeltreffende verspreiding zorgden ervoor dat vele geleerden en Latijnse literatoren hun publikaties bij voorkeur vanuit de Gulden Passer wereldkundig wilden maken. Op filologisch gebied vermelden wij hier de edities van klassieke auteurs door onder anderen Theodoor Poelman en Andreas Schot, evenals het magnum opus van de Bijbelfilologie: de Polyglotbijbel onder redactie van de Spaanse theoloog en knap dichter Arias Montano. Tevens legde een humanistisch corrector als Cornelis Kiliaan de grondslag voor de Nederlandse lexicografie. Kiliaan schreef in zijn vrije tijd gravurepoëzie - waaraan het bloeiende prentbedrijf een grote behoefte had. Antwerpen zelf werd in proza (Goropius Becanus) en vers verheerlijkt.
De Val van Antwerpen (1585) maakte een einde aan de religieuze diversiteit. Calvinisten weken uit naar het Noorden en brachten de Leidse Universiteit en de Amsterdamse Beurs tot bloei. Antwerpen werd de spil van de Contrareformatie. Dit had ook zijn weerslag op de humanistische bedrijvigheid. De dichters bezongen Madonna's in plaats van Venussen, of verheerlijkten de nieuwe Spaanse wereldorde (secretaris Joannes Bochius). Enkele ambtenaren zetten de filologische traditie voort (Jan Brant, Caspar Gevaerts). Het onderwijs kwam in handen van de religieuze ordes (Jezuïeten, Augustijnen) en werd van klassieke naar religieuze inspiratie omgebogen. De wetenschappelijke wereld plukte nog de vruchten van de grote bloei van de vorige periode: geleerde priesters (L. Beyerlinck), handelaars (F. Sweertius), dokters (L. Marcquis, L. Nonnius) en kunstenaars (P.P. Rubens). Een enkele Antwerpenaar maakte carrière in Rome (H. Chifelius). De aandacht verschoof echter van de literaire naar de archeologische belangstellingssfeer: munten en antieke beelden waren begerenswaardige objecten voor burgemeester N. Rockox en topschilder-diplomaat Rubens. De Latijnse poëzie ging ten onder in een zee van devote verzenbundels. Slechts de religieuze emblematiek (H. Hugo) had nog een eigen karakter. | |
[pagina 190]
| |
In 1651 verscheen Jacobus Eyckius' Urbium belgicarum centuria (Honderd steden uit de Nederlanden in verzen), wellicht de laatste belangrijke Latijnse bundel uit de Zuidelijke Nederlanden. Daarna concentreerde de Officina Plantiniana zich exclusief op de liturgische produktie. Met het overlijden van stadssecretaris Caspar Gevartius in 1666, stierf ook het humanisme te Antwerpen. Onderwijs en boekbedrijf, de typisch Antwerpse pijlers van het humanisme naast de ambtenaren-filologen, stellen dan reeds lang niet veel meer voor. De Gouden Eeuw van Pieter Gillis en Christoffel Plantijn was voltooid verleden tijd. Ons resten gelukkig nog hun werken, sierlijk geschreven in Europa's internationale taal, voorbeeldig vormgegeven en gedrukt door Europa's meesterdrukkers en door generaties liefhebbers van de klassieken met zorg bewaard als getuigen van een gemeenschappelijk doorleefd humanistisch patrimonium. | |
Een uit de duizend: Pieter Gillis, Antwerpse vriend van Erasmus en MorusHet voorbeeld van het (vroege) Antwerpse Humanisme is de vriendschap van Pieter Gillis met Erasmus (en Thomas Morus), door Quinten Metsys vereeuwigd in de twee grandioze schrijversportretten van Gillis en Erasmus. De in meer dan een opzicht human(istisch)e kant van hun relatie blijkt uit hun briefwisseling in 1517. Dat was een topjaar voor Gillis' literaire activiteiten, tevens een bewogen jaar op menselijk vlak (geboorte van een dochter in januari, overlijden van zijn vader in november). Op de achtergrond ontvouwt zich de beginnende Hervorming. Erasmus' stilistisch zo verschillende brieven aan Gillis (bij de geboorte in januari en het overlijden in november 1517) openbaren de mens achter de letters: een beweeglijke geest in wiens fraai gecomponeerde volzinnen de hartslag der vriendschap voelbaar blijft, ook nog na bijna een half millennium.Ga naar eind7 Maar laten we eerst even de schijnwerper richten op de Antwerpse sleutelfiguur ... | |
[pagina 191]
| |
Pieter Gillis (als humanist ‘Petrus Aegidii/Aegidius’) werd in juli 1486 te Antwerpen geboren als tweede zoon van Marie Willems en Claus Gillis (circa 1438 - circa 15-11-1517), kaarsenmaker, later deken van de meerseniers (handelaars) en tweede tresorier van de stad. Een van zijn broers, Bartholomeus, zette de kaarsenhandel voort, een andere broer, Gillis, werd kanunnik en later onder meer voogd van Pieters minderjarige kinderen.Ga naar eind8 Na de lessen aan de Latijnse school (de ‘papenschool’ van het kapittel), begon Pieter zijn rechtenstudie te Orléans (immatriculatie voorjaar 1501), hèt opleidingscentrum voor magistraten en hoge ambtenaren. In juni 1504 schreef hij zich in te Leuven, onder rector Nicolaas Everaerts (1462/63-1532). In de tussentijd had Pieters leven reeds een humanistische wending genomen. Om zijn kennis van het Latijn (en het Grieks?) was hij door drukker Dirk Martens als corrector aangetrokken. In die functie ontmoette hij in 1503 of 1504 te Antwerpen de man die Gillis' faam zou vestigen: Erasmus. Deze publiceerde bij Martens zijn eerste humanistische werken in de Nederlanden (1503 Lucubratiunculae).
Op 28 november 1509 nam Pieters ambtelijke loopbaan een aanvang: hij werd griffier in stadsdienst (dat wil zeggen juridisch ambtenaar onder de vier stadssecretarissen, die op hun beurt in dienst stonden van de twee pensionarissen). Een jaar later reeds werd hij eerste griffier na het overlijden van Adriaan (van der) Bliçt. Naast de lopende zaken zorgden de griffiers ook voor het verzamelen en harmoniseren van bestaande statuten, privileges en andere reglementeringen. Hun vaste wedde werd aangevuld met ‘zitgeld’ en ‘vonniskosten’. Enige dynastievorming was bij dergelijke functies niet ongebruikelijk. Zo werd Gillis later opgevolgd door zijn schoonzoon Peter de Colenaer, zoon van Pieters collega Jan. Gillis' status werd zeker verhoogd toen hij in april 1512 te Orléans promoveerde tot licentiaat in de beide rechten (civiel en canoniek recht). In juli 1514 huwde Pieter met Cornelie Sandrien alias Daneels. Bij haar overlijden in augustus 1526 had het paar acht kinderen in leven. Datzelfde jaar nog hertrouwde Pieter met Marie Deni(j)s, die eind 1529 of begin 1530 | |
[pagina 192]
| |
zou overlijden bij de geboorte van een dochter. In 1530 trad hij voor de derde maal in het huwelijk en wel met Katlyne Draecx. Uit dat huwelijk werd nog een zoon geboren. In 1532 hield Pieter om gezondheidsredenen op met werken (zijn opvolger wordt op 29 november 1532 als zodanig vermeld). Hij overleed op 6 (of 11?) november 1533, 47 jaar oud. Hoewel niet onbemiddeld, kende Pieter wegens zijn grote gezin en schommelende beroepsinkomsten geregeld financiële zorgen. Uitbreiding van zijn woning vereiste herhaaldelijk het overnemen van erfdelen van familieleden. Het is hier de plaats om nogmaals een vaak herhaalde legende te ontzenuwen. Gillis' huis werd steeds geïdentificeerd met het pand ‘De Spiegel’ (hoek Oude Beurs - Grote Markt). Daar zou hij dan zijn humanistische vrienden hebben ontvangen. In 1988 echter toonde G. Degueldre op basis van archivalia aan dat ‘De Spiegel’ toebehoorde aan een ‘Peter Gielis meersenier’, wellicht een broer van Claus Gillis en grootvader van pensionaris (1556-1581) Jan Gillis. Het ‘groot huys’ van Claus en (na 1515) van Pieter Gillis was echter ‘De Biecorf’ op de Oude Veemarkt (huidige Eiermarkt). In 1479 was Claus er eigenaar van geworden; in de periode 1518-1530 was dat Pieter. Zijn laatste jaren bracht hij door in het huis dat zijn derde vrouw erfde van Adriaan Pot (in de Hoogstraat of het H. Geeststraatje). Pieter Gillis is echter vooral bekend gebleven als humanist. Als zodanig behoorde hij tot het uit Italië afkomstige type van de ‘civic humanist’: de literair onderlegde hoge stedelijke ambtenaar, die zijn talenten in dienst stelde van de uitbouw van een burgelijke stadscultuur, die zo onafhankelijk mogelijk was van kerk en vorst. Gillis' vroege contacten met Erasmus groeiden uit tot een Antwerpse humanistenkring die trad in het spoor van de grote Nederlander. Leden waren onder meer stadssecretaris Cornelis de Schrijver, schilder Quinten Metsys, bankier Erasmus Schets. Spil van het gezelschap was Erasmus. Voor hem was Gillis een goede vriend, een belangrijke bron van informatie uit de Nederlanden, een bereidwillige gastheer en een tijdlang financieel adviseur. Gillis, die Erasmus reeds vroeg had leren kennen bij Dirk Martens, bleef bemiddelen bij Erasmus' contacten met Antwerpse drukkers (vooral Michiel | |
[pagina 193]
| |
Hillen) èn met Dirk Martens die zich in 1512 opnieuw te Leuven had gevestigd. In 1514 schreef Erasmus een Epithalamium bij Gillis' huwelijk (in een herziene versie gepubliceerd in de Colloquia van 1524). Hetzelfde jaar nog (1514) droeg hij hem zijn Parabolae op. Via Erasmus ontmoette Gillis de Engelse humanist en diplomaat Thomas Morus. Diens verblijf te Antwerpen in de herfst van 1515 inspireerde hem tot de voltooiing van de Utopia. Het was Gillis die de publikatie ervan bij Dirk Martens te Leuven begeleidde. In 1517 liet Gillis zich met Erasmus door Metsys portretteren. Het schitterende tweeluik schonken zij samen aan Morus als getuigenis van hun vriendschap. In de periode 1516-1517 had Gillis zorg gedragen voor twee bloemlezingen met brieven van Erasmus. Hun beider correspondentie, begonnen in 1505, is slechts lacuneus overgeleverd, vooral voor de periode 1520-1525. Er zijn aanwijzingen dat Erasmus in die jaren wat afstand nam van de Antwerpse kring, vooral nadat Grapheus in moeilijkheden was geraakt wegens zijn sympathie voor de Hervorming. Tevens was Erasmus geïrriteerd over Gillis' financieel beleid. Vanaf 1525 maakte hij dan ook uitsluitend gebruik van de bankservice die hem door Erasmus Schets was aangeboden. In 1526 en 1530 schreef Erasmus nog enige grafdichtjes bij het overlijden van Gillis' echtgenotes. Van latere contacten zijn er geen sporen bewaard. De eigen geschriften van Pieter Gillis zijn gevarieerd, maar niet omvangrijk. Als jurist publiceerde hij in 1517 Summae sive argumenta legum (Leuven, D. Martens), een uitgave van de Lex Romana Wisigothorum. In 1519 dichtte hij Threnodia sive lugubris Cantio in funus Maximiliani, een rouwdicht op het overlijden van keizer Maximiliaan I (1459-1519) (Antwerpen, M. Hillen; met herdrukken te Augsburg en Straatsburg). Belangrijker waren zijn editoriale activiteiten. Als eerste werk publiceerde hij op 4 mei 1510 Angelus Politianus' Epistolae (Antwerpen, D. Martens), met een opdracht aan Joannes Custos Brechtanus en een gedicht voor de leraars, duidelijk bestemd voor de Antwerpse Latijnse school. Op 31 januari 1511 volgden Rodolphus Agricola's Opuscula (Antwerpen, D. Martens). Op 21 september 1513 verscheen een collectie Fabulae van Aesopus en anderen, bezorgd door M. Dorpius, met een gedicht van Gillis (Leuven, D. Martens; herdrukt op 17 augustus 1517 en | |
[pagina 194]
| |
in januari 1520). Op 16 oktober 1516 en in april 1517 kwamen de Erasmusbrieven van de pers bij D. Martens te Leuven. In december 1516 was ook de Utopia van Morus verschenen. 1517 was duidelijk een topjaar voor Gillis: naast Erasmus' brieven, Aesopus' Fabulae en zijn eigen Summae schreef hij ook een drempeldicht voor de Questiones tres van de Lierse medicus Henricus Afinius (Antwerpen, W. Vorsterman), alsmede een opdracht bestemd voor de leerlingen van de Latijnse School ter inleiding bij Lucianus' Dialogi (Antwerpen, M. Hillen; herdrukt in 1518, 1521, etcetera). In 1520 volgden nog de Hypotheses bij de Blijde Inkomst van Karel V te Antwerpen. De laatste tijdens zijn leven gepubliceerde tekst is een gedichtje op L. Valla's Elegantiae (Antwerpen, Jan Thibault voor Fr. Byrckman) uit 1526.
Pieter Gillis was geen eersterangshumanist. Zijn eigen literaire werk beperkt zich tot gelegenheidsteksten - overigens lang het eerste kenmerk van Renaissanceliteratuur. Wel is hij een belangrijk bemiddelaar bij de ontwikkeling van het Humanisme in de Nederlanden. Hij introduceerde de Italiaanse grootmeesters (Poliziano, Valla) in het onderwijs, en werkte mee aan schooluitgaven van Nederlandse humanisten (teksten van Aesopus, Lucianus). Vooral echter plaatste zijn vriendschap met Erasmus en Morus Antwerpen mee aan de top van het humanisme ten noorden van de Alpen. Het is deze relatie met de echt groten die afstraalt op Gillis' faam. Metsys' portret van de innemende, broze, speelse, geleerde schrijver is een blijvend eerbetoon aan en tevens een symbool van de doorbraak van de echte Renaissance in het Noorden. | |
[pagina 195]
| |
Bijlage 1a.URBIS ANTVERPIAE PRECONIUM, iambico trimetro
Paradison hoc in orbe vis? Antverpia est,
Quaeris voluptates? adito Antverpiam,
Opes petis? confert opes Antverpia,
Rerum omnium vis copiam? est Antverpiae,
5[regelnummer]
Suavissimam cupis vitam? ito Antverpiam,
Frequentiam optas? plurima est Antverpiae,
Aedificia oblectant? videto Antverpiam,
Videre vis doctos? videto Antverpiam,
Vis strenuos viros? dat hos Antverpia,
10[regelnummer]
Ter splendidas matres? dat has Antverpia,
Ter candidas nymphas? dat has Antverpia,
Artes colis? dat his honorem Antverpia,
Fortunam amas? Dea illa habitat Antverpiae,
Virtutem aves? abundat hac Antverpia,
15[regelnummer]
Humanitatem quaeris? est Antverpiae,
Amoenitatem quaeris? est Antverpiae,
Urbs celebris, urbs insignis est Antverpia,
Munifica, liberalis est Antverpia,
Augusta, splendida, inclyta est Antverpia,
20[regelnummer]
Bonos alit, fovet bonos Antverpia,
Miseros beat per saepe sola Antverpia,
Orbem trahit spectaclo amoeno Antverpia,
Totum allicit mundum beata Antverpia,
Quidquid habet orbis sola id habet Antverpia,
25[regelnummer]
Est patriae decusque honorque Antverpia,
SOLA UNA TOTUS MUNDUS EST ANTVERPIA.
Cornelius Grapheus, De nomine florentissimae civitatis Antverpiensis . Antwerpen, Joannes Grapheus, 1527, ff. A3v-4r | |
[pagina 196]
| |
Bijlage 1b.LOFTROMPET OP DE STAD ANTWERPEN, in jambische trimeters
Wil je het paradijs hier op aarde? Antwerpen is
dat.
Zoek je pleziertjes? Ga dan naar Antwerpen.
Heb je veel geld nodig? Antwerpen kan dat opbrengen.
Wil je een overvloed aan waren allerlei? Die is er in Antwerpen.
5[regelnummer]
Verlang je naar een allergenoeglijkst leven? Ga dan in Antwerpen
wonen.
Wil je veel volk zien? In Antwerpen ben je nooit alleen.
Zie je graag mooie gebouwen? Kom eens in Antwerpen kijken.
Wil je intellectuelen zien? Kijk eens rond in Antwerpen.
Of liever stoere binken? Antwerpen heeft ze.
10[regelnummer]
Of de prachtigste dames? Antwerpen heeft ze.
Of de schitterendste bruidjes? Antwerpen heeft ze.
Ben je een kunstkenner? Antwerpen is ARTwerpen.
Hou je van Fortuna? Die godin woont ook in Antwerpen.
Ben je uit op talent? Antwerpen heeft dat in overvloed.
15[regelnummer]
Zoek je beschaafde conversatie? Antwerpen biedt die.
Zoek je een aangename plek? Antwerpen biedt die.
Een vermaarde stad, een opvallende stad is Antwerpen.
Genereus en niet bekrompen is Antwerpen.
Eerbiedwaardig, schitterend, beroemd is Antwerpen.
20[regelnummer]
Antwerpen voedt zijn burgers en begunstigt ze.
Sukkelaars brengt Antwerpen zelf er keer op keer bovenop.
Antwerpen verrukt haar omgeving met een aangenaam schouwspel.
Antwerpen die Rijke verovert de hele wereld.
Wat de aarde ook te bieden heeft, Antwerpen heeft het exclusief.
25[regelnummer]
Wat een sieraad en een eer voor het vaderland is Antwerpen.
HEEL ALLEEN DE HELE WERELD: DAT IS ANTWERPEN!
| |
[pagina 197]
| |
Bijlage 2a. Allen 516
| |
[pagina 198]
| |
Bijlage 2b. Allen 715
| |
[pagina 199]
| |
Rijkdommen bezat hij niet, maar wel ruim voldoende om goed te leven en - een grote zeldzaamheid in deze dagen - hij had het eerlijk en zonder fraude verworven. Hij had zich een ambacht gekozen dat hem zonder bedriegerijen in staat stelde zijn gezin te onderhouden en de armen te steunen met milde hand. Elk van zijn kinderen liet hij een voldoende inkomen na, zelfs al hadden zij daarbuiten niets. Hij bekleedde verscheidene ambten. Meer nog en hogere ook had hij kunnen verwerven indien hij daarvoor ambitie had gehad. De ambten die hij heeft bekleed kwamen nooit in opspraak. Huiselijke twisten waren hem even gruwelijk als de pest en met geen enkele medeburger leefde hij ooit in onmin, zo vriendelijk was hij van aard. Hij zou eerder afstand hebben gedaan van zijn rechten dan de eendracht eronder te laten lijden. Niemand heeft hem ooit dwaze, vulgaire of beledigende taal horen gebruiken. In zo'n dichtbevolkte stad had hij toch geen vijanden. Bij zijn overlijden rouwden velen om hem als om een goede vader, vooral de armen. Met hoeveel moed doorstond hij niet dagenlang lijden - want geen sterven is pijnlijker dan als gevolg van verstopte urinewegen. Op zijn sterfbed vroeg hij zijn kinderen enkel om in vrede en godsvrucht te leven. De erfdelen waren zo samengesteld dat het geen verschil uitmaakte wie eerst of laatst mocht kiezen. Niemand is er komen opdagen die aanspraak meende te mogen maken op enige schuld. Zou je niet ondankbaar lijken door te blijven rouwen om zo een vader? Haal eerder inspiratie uit zijn gelukkige gedachtenis en acht hem geprezen omdat hij uit de wisselende stromingen van dit leven de haven der onsterfelijkheid mocht bereiken. Ga voort in zijn spoor met je correcte handelswijze - je volgt hem immers al lang na op dat vlak - en leer je zoon, hoe jong ook nog, de grootvader wiens naam hij draagt in herinnering te brengen door zijn voorbeeldige levenswandel, en leer hem ook zijn vader en oom te evenaren in geleerdheid. Laat hem nu reeds de voorschriften van de Evangelische filosofie drinken als waren ze melk voor de ziel. Laat hem nu reeds het zaad in zich opnemen van Grieks en Latijn, zodat hij zijn vader kan vermaken door in beide talen te brabbelen. Pieter mijn vriend, mogen jij en je allerbeste echtgenote Cornelia | |
[pagina 200]
| |
een gelukkige oude dag bereiken met de eerbare vreugde die voortreffelijke kinderen kunnen schenken. Adieu, mijn onvergelijkelijke vriend. |
|