Colloquium Neerlandicum 12 (1994)
(1995)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands in culturele context. Handelingen twaalfde Colloquium Neerlandicum
[pagina 203]
| |
Vreemdeling in Antwerpen
| |
[pagina 204]
| |
een bevolking van tegen de 100.000. Een derde van die buitenlanders waren, naar schatting, meerderjarige mannen.Ga naar eind2 Wanneer we voor het gemak het huidige bevolkingscijfer van de agglomeratie Antwerpen op 650.000 stellen, dan zou die een 100.000 buitenlanders moeten tellen om een vergelijkbare verhouding tussen vreemdelingen en autochtonen te krijgen. | |
De vreemdeling toen en nu: de politiek-juridische status en de beleving van het vreemdelingschapHet is onmogelijk om in kort bestek alle aspecten van het vreemdelingschap te behandelen, nog afgezien van de vraag of iemand ooit voldoende inzicht in deze materie zal krijgen om aan alle aspecten recht te doen. Ik benader dus de aanwezigen met enige schroom, in het volle besef dat ik een gezelschap voor mij heb, waarvan de grote meerderheid zelf herhaaldelijk aan den lijve heeft ondervonden, wat het betekent om ‘vreemdeling’ te zijn, misschien zelfs, wat het betekent om ‘vreemdeling in Antwerpen’ te zijn. Toch hoop ik door mijn bijdrage enige helderheid te verschaffen over de status en de positie van de vreemdeling te Antwerpen in de zestiende eeuw. Mijn indruk is dat de toenmalige status en positie tamelijk verschilden van de huidige. Maar er zijn ook duidelijke overeenkomsten. Zo is de huidige instroom van illegalen en politieke vluchtelingen niet te vergelijken met de toenmalige situatie. Wel te vergelijken zijn de politiek-juridische status en de beleving van het vreemdelingschap door de betrokkene en zijn omgeving. Ik doel hier op het onderscheid tussen ‘vreemdeling’ en ‘buitenlander’, wat in de Engelse termen ‘stranger’ en ‘foreigner’ sterker doorklinkt dan in het Nederlands. ‘Vreemdeling’ is in het Nederlands een term die verhullender werkt dan in het Engels en verhulling wijst, zoals we weten, vaak op de aanwezigheid van een taboe. Er is in Nederland geen politie voor buitenlanders, maar wel een Vreemdelingenpolitie en de buitenlander zal van die instantie nu en dan post ontvangen die begint met de ambtelijke woorden: ‘De vreemdeling(e) wordt gevorderd om ...’. | |
[pagina 205]
| |
De politiek-juridische status van de ‘vreemdeling’ kan objectief worden getoetst aan een aantal wetten en regels die op de materie van toepassing zijn. Dit wettelijke kader wordt regelmatig gewijzigd en bijgesteld, maar de toetsing van de status kent, dankzij dit kader, een zekere mate van objectiviteit. Het gevoel van vreemdeling te zijn of als zodanig te worden beschouwd, is een subjectieve aangelegenheid en daardoor moeilijk toetsbaar als het om het verleden gaat. Bovendien is het een uitermate rekbaar begrip. Dat kan zo ver gaan dat men in eigen stad of land vreemdeling is, omdat men er zich niet meer thuis voelt. Menigeen onder u begrijpt wat ik bedoel en anderen helemaal niet, zoals er ook mensen bestaan die er niet in slagen de uitspraak van de dichter Leo Vroman ‘Liever heimwee, dan Holland’ te begrijpen. In de tekst van het liedje van Willem Vermandere treft ons dat daarin sprake is van mensen die, naar de subjectieve maatstaven van hun blanke omgeving, duidelijk als vreemdelingen worden ervaren: Turken, Marokkanen, Chinezen, Chilenen, zigeuners, Tutsis enzovoort. Toch zullen er binnen die groep mensen zijn die in de loop der jaren het Belgische staatsburgerschap verwerven (of reeds verworven hebben) en die objectief gezien geen vreemdeling zijn. Anderzijds zijn Nederlanders, Fransen, Britten, Duitsers, Amerikanen in onze samenleving naar juridische maatstaven ‘vreemdeling’, maar voor het overige zijn ze vaak zozeer geïntegreerd in hun land van keuze dat ze naar eigen en andermans gevoel nauwelijks meer voor ‘vreemdeling’ kunnen doorgaan. Kortom, als het allemaal al zo ingewikkeld ligt in de moderne situatie, hoe moeten we dan iets zinnigs zeggen over die in het zestiende-eeuwse Antwerpen? Over de objectieve status en positie van de vreemdeling in het zestiendeeeuwse Antwerpen zijn we doorgaans redelijk goed geïnformeerd, over de subjectieve beleving van het vreemdelingschap veel minder. We beschikken over vuistdikke studies die in de loop van deze eeuw aan vrijwel alle categorieen vreemdelingen in het zestiende-eeuwse Antwerpen zijn gewijd. Er lijkt mij slechts één uitzondering te zijn. Mogelijk is dat mij ontgaan, maar ik ken geen grondige studie over de vreemdelingen uit Scandinavië, de Noordduitse hanzesteden en het Balticum, een groep die in het zestiende-eeuwse Antwerpen | |
[pagina 206]
| |
onder de verwarrende noemer ‘Oosterlingen’ valt. Maar over de andere vreemdelingen geldt als standaardwerk, naast de studie over de Zuidduitse kooplieden van Ehrenberg uit 1922, natuurlijk de onvolprezen Leuvense dissertatie uit 1925 over voornamelijk de Spaanse en Portugese kooplieden van J.A. Goris, die velen hier beter kennen onder zijn pseudoniem Marnix Gijsen. De archivaris van Museum Plantin-Moretus Jan Denucé publiceerde in 1934 een studie over de Italiaanse koopmansfamilies, De Smedt aan het begin van de jaren vijftig zijn standaardwerk over de Engelsen, en Coornaert tenslotte in 1961 zijn studie over de Fransen. Voor meer secundaire literatuur verwijs ik naar de bibliografie die Wilfred Brulez heeft gepubliceerd in 1975.Ga naar eind3 Meer recente bijdragen zijn waarschijnlijk het makkelijkst te achterhalen via historische tijdschriften, zoals de Bijdragen tot de geschiedenis bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant dat door het Departement Geschiedenis van onze gastheer, de UFSIA, wordt uitgegeven. | |
Vreemdelingenorganisaties: de Engelse Natie als voorbeeldIk ben niet in staat de resultaten van het moderne onderzoek naar de zestiende-eeuwse vreemdeling in Antwerpen te evalueren. Maar toen wil ik een bepaald verschijnsel signaleren dat zijn parallellen heeft in onze tijd. Dit verschijnsel is de eigen georganiseerde gemeenschap van de vreemdelingen, zoals die zijn parallellen heeft in bijvoorbeeld de huidige islamitische gemeenschappen van Turken en Marokkanen en in de eigen belangenorganisaties van Surinamers en Antillianen in Nederland. In het zestiende-eeuwse Antwerpen waren de vreemdelingen georganiseerd op grond van hun afkomst uit een bepaald land (de Italianen zelfs op grond van hun herkomst uit een bepaalde stad: Milaan, Genua, Florence, Lucca enzovoort). Het verschijnsel van de vreemdelingenorganisatie zal ik kort toelichten aan de hand van de monografie van pater Brouwers over het Hof van Liere.Ga naar eind4 U heeft het zich misschien niet gerealiseerd, maar in de zestiende eeuw zouden we ons hier te midden van Engelse zakenlieden bevinden. De UFSIA is namelijk | |
[pagina 207]
| |
ondergebracht in een gebouw, dat in de zestiende eeuw de organisatie van Engelse zakenlieden herbergde. Wanneer u straks in het oude gedeelte van dit gebouw rondloopt, kunt u van het vroegere pand nog een goede indruk krijgen. Dan krijgt u meteen ook een idee van de omvang van de Engelse aanwezigheid in het toenmalige Antwerpen. Ridder Aert van Liere, die 28 jaar lang onafgebroken hetzij schepen, hetzij burgemeester van Antwerpen is geweest, begon in 1516 aan de bouw van een vorstelijke woning in de Prinsstraat. Rond 1520 was het monumentale pand voltooid. De bouwheer stierf kinderloos en de erfgenamen verkochten zijn pand in 1544 aan de stad. Het werd eerst voor drie jaar gehuurd door de Salviati's, een Milanese bankiersfamilie en daarna trokken de Portugese kooplieden erin, maar vanaf 1550 tot 1590 werd het de zetel van de Engelse kooplieden, de Merchant Adventurers. Drie à vierhonderd Engelsen konden er terecht voor onderdak als het jaarmarkt was. Die kooplieden kwamen met hun goederen, hun dienaren en met koopmansleerlingen, die te Antwerpen niet alleen de geheimen van het koopmansvak, maar ook de taal leerden. Er waren in het gebouw ruimten die werden gereserveerd voor reizende Engelse diplomaten, voor het dagelijks bestuur van de Merchant Adventurers, voor de administratie, voor de conciërge, voor de opslag van goederen enzovoort. Geen wonder dat er niet voor elke Engelse bezoeker plaats was, want ze waren veel te talrijk. Daarom probeerde het bestuur van de Engelse Natie hen zoveel mogelijk op kamers in de buurt onder te brengen. Dit gebeurde niet alleen om verkooptechnische redenen, maar ook uit disciplinaire overwegingen. Naast een eigen bestuur en administratie had de Engelse Natie ook een eigen rechtbank. Dit alles betekent dat de eigen organisatie over de instrumenten beschikte om haar mensen in de hand te houden. Ze ving haar landgenoten bij aankomst op en zorgde ervoor dat ze vanuit de eigen kring hun weg vonden in de Antwerpse maatschappij. Wanneer een Engelsman zich onverhoopt misdroeg, werden disciplinaire maatregelen in eigen kring op effectieve wijze toegepast. De Antwerpse stadsregering kon bovendien verhaal halen bij het bestuur van de Engelse Natie en allerlei problemen werden in onderling overleg bij voorbaat uit de weg geruimd. Een vergelijkbare | |
[pagina 208]
| |
organisatiestructuur kenden ook de overige vreemde naties te Antwerpen. Weerzin van de autochtone bevolking tegen de op die manier georganiseerde gemeenschappen wordt nergens gesignaleerd. Integendeel, in de literatuur van die dagen, met name in de stukken van het Antwerps landjuweel in 1561, staat men over het algemeen juist zeer positief tegenover de vreemdelingen.Ga naar eind5 Gegevens over de georganiseerde vreemdelingen, over hun reglementen en bepalingen, het hele juridische en politieke kader, zijn volop te vinden in de eerdergenoemde studies. Ook hun handelsactiviteiten en deelname aan het openbare culturele leven komen daarin soms uitvoerig aan de orde. Het spreekt vanzelf dat het veel moeilijker is om iets te vinden over de armoedzaaiers uit den vreemde, de tegenhangers van onze illegalen en economische vluchtelingen. In de literatuur vindt men daar pas een en ander over in de Spaanschen Brabander van Bredero, maar dan zijn we al in het begin van de zeventiende eeuw en bovendien in Amsterdam. De subjectieve kant van de zaak, de beleving van het vreemdelingschap, krijgt nauwelijks enige aandacht in studies over de vreemdeling. Kennelijk is dat een te moderne probleemstelling, die pas onder druk van de huidige vreemdelingenproblematiek als interessant wordt ervaren. Daarom heb ik ervoor gekozen u kennis te laten maken met het literair-historische werk van een kritische zestiende-eeuwer en de studies over de politiek-economische werkelijkheid min of meer buiten beschouwing te laten. | |
Lodovico Guicciardini: het oog van de vreemdelingDe belangrijkste vreemdeling en tijdgenoot die uitvoerig over het zestiendeeeuwse Antwerpen heeft geschreven, is Lodovico Guicciardini. Aan hem zijn al verscheidene studies gewijd, waarvan de belangrijkste een biografie is van Touwaide uit 1975.Ga naar eind6 Zelf heb ik ook over hem geschreven in mijn dissertatie uit 1987.Ga naar eind7 Later in datzelfde jaar verscheen een vertaling uit het Italiaans van Guicciardini's Descrittione di tutti i Paesi Bassi (Beschrijving van de gehele | |
[pagina 209]
| |
Nederlanden) van de hand van Monique Jacqmain.Ga naar eind8 Mevrouw Jacqmain heeft niet de hele Descrittione vertaald. Slechts het gedeelte dat aan Antwerpen is gewijd, is in extenso vertaald, van waardevolle voetnoten voorzien en aangevuld met een bloemlezing uit de rest van het werk. Dit jaar tenslotte is Dina Aristodemo te Amsterdam gepromoveerd op de kritische uitgave van de Italiaanse tekst van de Descrittione. Hiervoor baseerde zij zich op Guicciardini's autograaf en op telkens één exemplaar van de uitgaven uit 1567, 1581 en 1588.Ga naar eind9 Guicciardini is in 1521 te Florence geboren uit een Toscaans adellijk geslacht. Zijn oom Girolamo kwam in 1519 naar Antwerpen om er een filiaal van het familiebedrijf op te zetten. Dat was een handel in wijnen, graan en verfstoffen. Een andere oom, Francesco genaamd, is ambassadeur van twee Medici-pausen en raadsman van de Florentijnse groothertog Cosimo I geweest. Maar Francesco Guicciardini is vooral beroemd geworden als geschiedschrijver, vanwege zijn Storia d'Italia (Geschiedenis van Italië), een werk waarin zijn vaderstad Florence op dezelfde manier centraal stond als Antwerpen later in de Descrittione van zijn neef Lodovico centraal zou staan. Lodovico Guicciardini werd in 1538 door zijn vader Jacopo voor drie jaar naar Lyon gestuurd om bij een filiaal van het familiebedrijf te werken. In 1541 kwam hij te Antwerpen aan, waar hij zijn verdere leven zou doorbrengen. Vanaf 1552 probeerde hij het koopmanschap en het schrijverschap te combineren, maar zijn voorkeur ging daarbij duidelijk uit naar het schrijverschap. De Descrittione is zijn belangrijkste boek geweest. Het was een enorm succes. Er zijn maar liefst 59 edities van teruggevonden, waarvan 29 die de volledige tekst bevatten. Het boek is ook in zijn geheel vertaald in het Frans, Latijn, Duits en het Nederlands. Verkorte bewerkingen zijn verschenen in het Engels en in het Spaans. In 1589 is de man die de voorkeur gaf aan het schrijverschap boven het koopmanschap, verarmd en eenzaam te Antwerpen gestorven. Zijn Descrittione is een geografisch-historische studie van de Nederlanden waarvoor de auteur zich grondig heeft gedocumenteerd. Model hiervoor stond (waarschijnlijk) de Descrittione di tutta Italia (1550) van Leandro Alberti, zoals mevrouw Aristodemo heeft laten zien.Ga naar eind10 | |
[pagina 210]
| |
In de Descrittione van Guicciardini wordt per gewest stad na stad behandeld. Daarmee heeft hij bij ons de aanzet gegeven tot het ontstaan van een nieuw genre dat in de loop van de zeventiende eeuw in de Republiek een hoge vlucht zou nemen. Ik doel hiermee op het genre van de stadsgeschiedenis, waarvan er in Holland toen tientallen zijn verschenen, gewijd aan steden zoals Amsterdam, Leiden, Haarlem, Dordrecht, 's-Hertogenbosch enzovoort. Onderzoek naar dit in Holland produktieve genre is inmiddels ter hand genomen en heeft tot nu toe uitgewezen dat de aanpak van onze auteurs van zeventiende-eeuwse stadsgeschiedenissen terug te voeren is op Guicciardini's Descrittione.Ga naar eind11 In haar inleiding bij de moderne vertaling heeft mevrouw Jacqmain een interessante uitlating gedaan, waar ik - gezien het thema van deze bijdrage - niet aan voorbij mag gaan. Zij schrijft daarin het volgende over Guicciardini: ‘Zijn enthousiasme kent geen grenzen als hij het over de kosmopolitische sfeer heeft die in Antwerpen heerst, of over het gewest Holland, waarover blijkbaar uitsluitend in superlatieven kan worden gesproken. Dit alles doet de vraag rijzen of Guicciardini zichzelf eigenlijk nog wel als een vreemdeling in de Nederlanden was blijven beschouwen.’Ga naar eind12 Deze uitlatingen verdienen hier enkele kanttekeningen. De opmerking over Guicciardini's enthousiasme is terecht, maar minder juist vind ik het vervolg van mevrouw Jacqmains observatie. We komen immers in de Descrittione her en der voldoende opmerkingen tegen, die laten zien dat Guicciardini vanuit het gezichtspunt van een vreemdeling schrijft, zelfs uit het gezichtspunt van een Florentijn. Veel van zijn observaties kunnen slechts door een vreemdeling worden gemaakt. We beginnen met een type observatie dat in een gids voor toeristen ook nu nog gebruikelijk is. ‘Een verplichte verkoopsprijs bestaat enkel voor gewoon brood, wijn en bier, niet voor vlees en andere eetwaren. Dit is ontzettend jammer want, ofschoon er in Antwerpen een overvloed aan voedingsmiddelen te koop is, is alles hier even duur.’Ga naar eind13 | |
[pagina 211]
| |
Guicciardini's raad is hier dus: neem een dikke portemonnee mee, als u naar Antwerpen gaat. Zowel voor de buitenlandse toerist als voor de zakenman lijken de opmerkingen bedoeld te zijn die Guicciardini wijdt aan de vreemdetalen-kennis van de Antwerpenaar. Deze kennis schrijft hij toe aan het goede onderwijs en aan de omgang met vreemdelingen: ‘De theoretische kennis van het Frans die de jeugd op school opsteekt kan in praktijk worden omgezet, en de Franse woordenschat verruimd, door de dagelijkse omgang met vreemdelingen, zodat het voor een Antwerpenaar mogelijk is na korte tijd even vlot Frans te spreken als zijn moedertaal. Bovendien zijn er in de stad ook leraars Spaans en Italiaans. Kortom, Antwerpen is aan het uitgroeien tot het gemeenschappelijke vaderland van de hele christenheid en verdient zeker dit te zullen worden, als niets zijn evolutie zal komen afremmen.’Ga naar eind14 Het is duidelijk dat deze observatie kan worden beschouwd als een handige tip voor de vreemdeling: Frans is in Antwerpen de lingua franca waarmee men overal terecht kan, maar besef wel dat het niet de moedertaal is van de Antwerpenaren. Verderop in het boek roemt hij de kennis van vreemde talen herhaaldelijk. Zo merkt hij over de Nederlanders in het algemeen op: ‘De mensen die nooit in het buitenland zijn geweest en desondanks vreemde talen spreken zijn niet te tellen. Vooral met het Frans zijn de mensen hier goed vertrouwd; veel Nederlanders kennen Duits, Engels, Italiaans en Spaans; anderen beheersen talen uit verre landen.’Ga naar eind15 Het is verleidelijk om veel meer passages te citeren waaruit het oog van de vreemdeling blijkt, zoals de vele passages over de vrijheid die de Nederlandse vrouwen genieten. Helaas leidt die vrijheid wat al te zeer tot ‘bazigheid’, een gedragspatroon dat hij minder geslaagd vindt. Maar nog een paar inzichten | |
[pagina 212]
| |
van de Florentijn wil ik u hier niet onthouden. Het is hem namelijk opgevallen dat de Nederlanders doorgaans goedgebouwd zijn: ‘Zowel mannen als vrouwen hebben vooral mooie benen’ schrijft hij.Ga naar eind16 Verder heeft ook de lengte van de Nederlanders zijn aandacht: ‘Vooral in Holland zijn zij groot, en in Friesland zéér groot’.Ga naar eind17 Maar, merkt hij op, gelukkig zijn ze minder lang dan in de tijd van Julius Caesar en Karel de Grote. Dat de Nederlanders van zijn eigen tijd minder lang zijn dan vroeger kan worden verklaard uit het feit dat ‘zij zich vermengd hebben met de talrijke vreemdelingen die hier altijd tot op de huidige dag hebben verbleven, en die altijd kleiner waren dan de inheemse bevolking’.Ga naar eind18 Een dergelijke verklaring bevredigt de kritische Guicciardini evenwel geenszins. Volgens hem zit het zo: ‘Persoonlijk ben ik eerder de mening toegedaan dat deze verandering te danken is aan een betere kwaliteit van het voedsel en aan een gezondere, meer sobere levenswijze ...’Ga naar eind19 Dit is het tegenovergestelde van wat we nu geneigd zijn te denken. Zo maar vanuit de zestiende eeuw krijgen we hier tevens een verklaring aangereikt voor de lang uitgeschoten jeugd van tegenwoordig. Het wordt ons nu duidelijk dat het innemen van ‘junk-food’, ‘fun-food’, het nachtbraken, het gebrek aan gezonde lichaamsbeweging en het in de watten leggen van onze jongeren op elk gebied hun buitengewone lengte veroorzaakt. Misschien kan men zich op het Departement van Volksgezondheid eens over deze verrassende invalshoek buigen? We treffen ook sporen van sociale kritiek aan in de Descrittione die typerend zijn voor de pen van een Florentijn. Zo vindt Guicciardini het vreemd dat de adel ten noorden van de Alpen zijn handen niet wil vuil maken aan de goederenhandel. In Italië is dat juist gebruikelijk.Ga naar eind20 Scherpe kritiek oefent hij uit op de deviezenhandel die vooral door de rijkste kooplieden wordt bedreven. Deze speculanten scheppen een kunstmatige geldmarkt ten nadele van alle andere mensen. Ook de Nederlandse adel doet daar volop aan mee. Door hun geld niet meer in gronden of veestapels te beleggen, veroorzaken | |
[pagina 213]
| |
zij voedselschaarste. Het goederenverkeer stagneert en de prijzen van de eerste levensbehoeften stijgen enorm, zodat de kleine man op allerlei manieren wordt uitgezogen door de kapitaalkrachtigen.Ga naar eind21 De gal loopt bij Guicciardini zelfs over, als hij opmerkt: ‘Ik zou menig voorbeeld kunnen aanhalen, maar de talrijke faillissementen en onregelmatigheden die zich de jongste tijd in handelsondernemingen voordoen spreken voor zichzelf, en ik wil mij hier geen vijanden op de hals halen, dus zal ik er verder maar het zwijgen toe doen.’Ga naar eind22 Guicciardini uit zich ook over wettelijke bepalingen die het mogelijk maken dat vreemdelingen zich vermengen met de Antwerpse bevolking. Daarbij stuitte ik onverwachts op een feit dat vanuit een moderne optiek gemakkelijk over het hoofd kan worden gezien. Ik doel hier op het verwerven van het Antwerpse burgerrecht, het poorterschap, door vreemdelingen. Voor iemand die in Antwerpen zijn brood verdiende, was het helemaal niet moeilijk om burger of poorter van de stad te worden. Men verwierf het poorterschap middels een snelle, eenvoudige procedure waarbij achttien karolusguldens in de stadskas moesten worden gestort en een gering bedrag in de kas van het ambacht waarin de kandidaat-poorter wenste te worden opgenomen. De kandidaat in kwestie moest enkele poorters bereid zien te vinden die voor de rechtbank verklaarden in te staan voor zijn betrouwbaarheid en burgerzin. De kandidaat moest een eed van trouw afleggen aan de hertog van Brabant (in Guicciardini's tijd was dat Filips II) en moest ook beloven de burggraaf van Antwerpen (dit was Willem van Oranje) bij te staan bij de verdediging van de stad en haar grondgebied. Wanneer die formaliteiten waren vervuld, genoot de nieuwe poorter alle privileges die aan het poorterschap waren verbonden. Maar voor mijn betoog is een toegevoegde clausule omtrent het poorterschap van belang. Die hield in dat wie niet in Brabant was geboren, geen hoge openbare ambten kon bekleden. Dit laatste was slechts voor de kinderen van de nieuwe poorter weggelegd, mits die in Brabant waren geboren. Dit wil dus | |
[pagina 214]
| |
zeggen dat een nieuwe poorter die bijvoorbeeld uit het Balticum of uit Portugal afkomstig was, evenveel rechten had te Antwerpen als iemand die in een van de Nederlandse gewesten buiten Brabant was geboren. Een nieuwe poorter, afkomstig uit Florence of Sevilla, had te Antwerpen dezelfde status als een Gentenaar of Amsterdammer die het Antwerpse poorterschap had verworven. De consequentie van deze juridische bepaling is dat er te Antwerpen veel meer vreemdelingen moeten hebben gewoond dan de 15 % buitenlanders uit Italië, Engeland, Spanje enzovoort. Hoe het voelde om als Rotterdammer of Atrechtenaar te Antwerpen te wonen, dat is, bij mijn weten, nog nooit als een kwestie gezien. We weten slechts dat Antwerpen een enorme zuigkracht uitoefende op vreemdelingen in het algemeen, of ze van binnen of buiten de Nederlanden afkomstig waren. We weten ook dat deze vreemdelingen, dankzij het geestelijk klimaat dat te Antwerpen heerste, vaak tot enorme prestaties zijn gekomen. Zo heeft Lode van den Branden erop gewezen dat de culturele bloei van Antwerpen in de zestiende eeuw nauwelijks denkbaar is zonder de prestaties van uitgevers en drukkers uit Frankrijk (men denke aan Christoffel Plantijn), uit Duitsland en uit Italië.Ga naar eind23 Maar ik heb u aan het begin beloofd dat ik niet zal proberen om u door tal van voorbeelden te overtuigen dat Antwerpen zijn grote culturele en economische bloei te danken heeft gehad aan de bijdragen van vreemdelingen. Als docenten in de neerlandistiek in den vreemde bent u al geen ‘vreemdeling in Jerusalem’ meer, wat uw kennis van de Lage Landen betreft. Wanneer u zich nu, mede dankzij mijn lezing, ook iets minder ‘vreemdeling in Antwerpen’ voelt dan voorheen, heb ik mijn doel volledig bereikt. |
|