Colloquium Neerlandicum 12 (1994)
(1995)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands in culturele context. Handelingen twaalfde Colloquium Neerlandicum
[pagina 131]
| |
Grenzeloos Nederlands | |
[pagina 133]
| |
Internationale uitstraling van de Nederlandse mystieke literatuur
| |
[pagina 134]
| |
lezing dan: de doorwerking van het oeuvre van Ruusbroec in het Frankrijk van de zeventiende eeuw.Ga naar eind1 De verkenning die we zo dadelijk aanvatten is dus erg beperkt. We zullen hier onder meer te kort doen aan twee grote begijnen uit de dertiende-veertiende eeuw: de Brabantse Hadewijch en de Henegouwse Marguerite Porete.Ga naar eind2 We zullen voorbijgaan aan de internationale rol die Windesheim gespeeld heeft, vooral met het Soliloquium van Gerlach Peters en de Imitatio Christi van Thomas a Kempis.Ga naar eind3 En we komen niet toe aan de mystieke rijkdom van onze zestiende-zeventiende eeuw waarin, vanuit een internationaal oogpunt, vooral de controverse tussen de ‘abstracte’ capucijnen en de ‘christocentrische’ carmelieten opvalt.Ga naar eind4 De invloed van de Nederlandse mystieke literatuur op de Franse in de zestiende-zeventiende eeuw is een nu algemeen erkend cultuurhistorisch gegeven. Ik zou dat feit hier graag op twee manieren belichten. Eerst hanteer ik het brede historische zoeklicht: ik geef aan wanneer en langs welke wegen die uitstraling voornamelijk plaatsgevonden heeft. In de tweede plaats bedien ik mij van de tekstkritische mijnlamp: ik probeer aan te tonen hoe in een bepaald geval een typisch Nederlandse schriftuur geïnfiltreerd is in de Franse literatuur. De Nederlandse mystiek heeft in het oeuvre van Jan van Ruusbroec haar meest volkomen uitdrukking gevonden. En er zijn voornamelijk twee wegen waarlangs deze voorstelling van de eenwording van de mens met God internationale bekendheid gekregen heeft: door vertalingen van Ruusbroecs eigen werk en door de geschriften van Nederlandse nabloeiers die in het buitenland doordringen. Wat Frankrijk betreft zijn er zo twee belangrijke epigonen: Hendrik Herp († 1478) en de anonieme schrijfster van de Evangelische Peerle († 1540). In de vijftiende-zestiende eeuw hebben de kartuizers van Keulen de Nederlandse mystiek onschatbare diensten bewezen.Ga naar eind5 Ons interesseert hier het vertaalwerk dat zij geleverd hebben. En dan in de eerste plaats - maar ‘eerst’ is hier, zoals weldra zal blijken, niet chronologisch te verstaan - de Latijnse vertaling van het volledige oeuvre van Ruusbroec. Dit cruciale werk is te | |
[pagina 135]
| |
danken aan Laurentius Surius († 1578) die in 1552 te Keulen de Opera Omnia publiceert.Ga naar eind6 Surius was een Duitser (Sauer) uit Lübeck. Als kartuizer van het Keulse Sint-Barbaraklooster heeft hij onvermoeibaar geschreven en dan ook een gevarieerd oeuvre nagelaten. De vertalingen van mystieke teksten maken daar maar een gedeelte van uit. Surius publiceerde zowel Duitse als Nederlandse mystiek. Zo heeft hij ook de Opera Omnia van Tauler en van Suso uitgegeven (in 1548 en 1555). Nu vertaalde deze man niet alleen zeer veel, hij deed het nog uitstekend ook. Hij schrijft ‘un latin élégant et clair, au vocabulaire classique mais simple; ses traductions sont fidèles et épousent même, là ou cela est possible, le mouvement de la phrase allemande’. Maar de latinist is zich bewust van de gebrekkigheid die ook de beste vertaling aankleeft. Zo schrijft hij in het Woord vooraf bij de Suso-vertaling: ‘Sermo ejus germanicus magnam habet gratiam, adeo ut latino sermone eam assequi non poteram’.Ga naar eind7 Naar deze Latijnse Ruusbroec-vertaling, die herdrukt wordt in 1608-1609 en 1692, zullen verder vertalingen in verschillende volkstalen gemaakt worden, waaronder een Franse in 1606. Het is dus Surius die voor Ruusbroec zelf de weg gebaand heeft naar het Europese literaire podium. Zoals reeds aangestipt werd, vaart Ruusbroec ook onder de vlag van enkele succesrijke leerlingen die in feite eerder bekend worden dan de meester. De eerste is Hendrik Herp, een Noord-Nederlander die als Broeder van het Gemene Leven te Delft en te Gouda verblijft en, als minderbroeder dan, te Mechelen en Antwerpen.Ga naar eind8 Deze Herp (Harpius, Harphius, enzovoort) wordt ook buiten onze grenzen de ‘heraut van Ruusbroec’ genoemd. Zijn belangrijkste werk is de Spieghel der volcomenheit , maar er staat ook een Theologia mystica op zijn naam. Dit laatste werk is een verzameling van authentieke teksten van hem die door leerlingen bijeengelezen werd en postuum gepubliceerd. En ook Herp heeft, vanuit een Europees oogpunt en nog voor Ruusbroec, alles te danken aan de kartuizers van Keulen. De Spieghel wordt volledig vertaald door P. Blommevenna (Pieter Bloemeveen) en verschijnt als Directorium aureum contemplativorum te Keulen in 1509, | |
[pagina 136]
| |
1513 en 1516. De vertaler werkt op de beste Nederlandse, nog niet gecensureerde versie, en zijn Latijnse tekst vormt het uitgangspunt van onder meer de Franse vertalingen, waaronder de eerste die in 1549-1552 verschijnt. ‘La spiritualité française du dern0ier quart du 16e siècle doit beaucoup à Herp.’Ga naar eind9 Maar het tweede Nederlandse werk dat Ruusbroec internationale erkenning bezorgt - zeker in Frankrijk - heeft een diepgaander invloed uitgeoefend dan de Spieghel van Herp. Het is Die Evangelische Peerle ,Ga naar eind10 geschreven door een vrouw die ongetwijfeld in 1540 gestorven is, maar die we voor de rest nog steeds niet kunnen identificeren. Dit boek is bewaard in twee Nederlandse versies die, en dat zal wel niemand meer verwonderen, voor het eerst door een Keulse kartuizer uitgegeven werden. Dirk Loher (Loer) publiceert in 1535 de ‘kleine’ en in 1537-1538 de ‘grote’ Peerle. En nu wordt deze Peerle al vlug vertaald.Ga naar eind11 De eerste Latijnse tekst is van de hand van Esschius (Nicolaas Van Essche, † 1578), een priester die van 1530 tot 1538 te Keulen woont en nauw samenwerkt met de kartuizers.Ga naar eind12 Zijn Margarita evangelica verschijnt in 1545 te Keulen. Deze Latijnse Peerle zal het uitgangspunt zijn van de Franse basis-vertaling, die in 1602 te Parijs verschijnt en reeds in 1608 heruitgegeven wordt. In de jaren 1928-1930 heeft Dom J. Huijben al aangetoond dat Die Evangelische Peerle een directe invloed uitoefende op de Franse mystieke literatuur.Ga naar eind13 Die ontdekking werd in de loop der jaren steeds meer bevestigd. En het is nu een vaststaand feit: twee grote baanbrekers van de Ecole Française hebben de leer van de Peerle geassimileerd. Pierre Bérulle en, zoals we weldra meer van nabij zullen zien, Benoît de Canfield zijn op essentiële punten in de leer gegaan bij de anonieme Nederlandse schrijfster van de zestiende eeuw.
Tot zover in grote trekken de wegen waarlangs de Middelnederlandse mystieke literatuur haar intrede gedaan heeft in Frankrijk. En nu zetten we de lens wat scherper. Ik zou graag in concreto laten zien hoe de taal van | |
[pagina 137]
| |
Ruusbroec doorgedrongen is in het tabernakel van de littérature spirituelle française. In de literaire geschiedenis van Frankrijk betekent de zeventiende eeuw een hoogtepunt. En in die klassieke bloei spelen religieuze auteurs een gewichtige rol. Het is de periode van de Ecole française, de Franse mystieke School, die na de Nederlandse, de Rijnlandse, de Spaanse mystieke tradities toonaangevend wordt in Europa. Opmerkelijk is nu dat misschien wel de meest invloedrijke figuur die mede aan de oorsprong staat van deze o zo Franse Ecole française een stuntelig-Fransschrijvende Engelsman was. William Fitch of Little Canfield was een anglicaan die zich in 1586 tot het katholicisme bekeerde en, één jaar later, intrad bij de capucijnen te Parijs. Hij staat verder bekend als Benoît de Canf(i)eld, en zijn voornaamste werk is de Règle de Perfection.Ga naar eind14 In het tweede deel van zijn Histoire littéraire du sentiment religieux en France - ‘L'Invasion Mystique (1590-1620)’ - introduceert Henri Bremond de capucijn als volgt: ‘... mais je viens droit à celui qui les dépasse tous et par la splendeur de son génie mystique et par l'étendue de son influence’. En een paar bladzijden verder preciseert hij: ‘Maître des maîtres eux-mêmes, de Bérulle, de Mme Acarie, de Marie de Beauvillier, de tant d'autres, c'est lui ... qui, plus que personne, a donné à notre renaissance religieuse (son) caractère nettement mystique...’.Ga naar eind15 Laat ons nu even die voorbeeldige Règle de Perfection van nabij bekijken. Bij een eerste lezing valt al op dat de auteur overvloedig gebruik maakt van de termen essence en essentiel. Zo is er geregeld sprake van l'essence de Dieu, van vision essentielle, van de deugden qui se pratiquent essentiellement enzovoort. Heel deze essentiële panoplie werkt de lezer niet alleen op de zenuwen, zij wekt ook de indruk dat hier een mystieke schrijver aan het woord is die filosofische begrippen probeert aan te wenden. Blijkbaar is deze man in de leer geweest bij de thomisten? Zij stellen immers het begrip essentia centraal. Zij zien de werkelijkheid als fundamenteel bestaande uit dingen die zijn voor zover ze op zichzelf bestaan, voor zover ze gedefinieerd zijn, dat is bepaald en beperkt. | |
[pagina 138]
| |
De vaak filosofisch klinkende stijl van Canfield neemt echter niet weg dat, ook reeds bij een eerste kennismaking, tal van echt mystieke passages in het oog springen. Want meestal beschrijft deze auteur, en hij beschrijft bepaalde bewustzijnstoestanden. Hij probeert, blijkbaar op zijn eigen manier, te verwoorden hoe sommige mensen meemaken dat zij ervarenderwijze één worden met God. En die beschrijvingen zijn doorgaans treffend, - ook voor de ‘gewone’ lezer die aanvoelt dat deze oude ‘auteur moderne’ iets te vertellen heeft over wat er in 's mensen ziel kan gebeuren.Ga naar eind16 Het zijn dan ook die expressieve stukken die tot nadere lezing aanzetten. En dan komt er, wat Canfield's gebruik van essence/ essentiel betreft, iets aan het licht - iets wat direct te maken heeft met de Nederlandse mystieke taal. We bekijken eerst een passage met essence. De ziel van de volgroeide mysticus, zegt Canfield ‘... s'abhorre elle-même ... pour appréhender parfaitement la totalité de cette substance (divine) ... pour s'y perdre irrécupérablement, pour y mourir totalement, et ... ce pour le nu amour d'icelle Essence ... (l'âme) hait à mort tout ce qui ... lui donne à savoir qu'elle est une, et son Epoux un autre ... Ici elle s'étend et reçoit cette Essence en elle, non comme un vase reçoit quelque chose; mais comme la lumière de la lune le Soleil. Ici elle étend ses purs et blancs bras pour plus étroitement embrasser et étreindre son Epoux’.Ga naar eind17 Dit is een heel eigenaardige manier om over de goddelijke Essence te spreken. Hier wordt zonder voorbehoud gesteld dat de mens één wordt met God - de ziel ‘reçoit cette Essence en elle’. Maar hoe kunnen twee essentiae, twee afgebakende wezens echt één worden? - Bovendien verschijnt die Essence hier als ‘Epoux’ en is er sprake van ‘étreindre, embrasser ...’. Als deze laatste woorden nog enige pregnante betekenis hebben - en de taal van de mystici is doorgaans echt uit het leven gegrepen - dan gebeuren er volgens Canfield dingen die de filosoof doen glimlachen en de theoloog irriteren. Hier is er iets wat niet klopt. Indien essence op de wijsgerige manier gelezen wordt, dan is Canfield een mystiek vat vol tegenstrijdigheden. Maar nu zegt onze tekst juist iets over ‘vase’: ‘(l'âme) reçoit cette Essence en elle, non comme un vase reçoit quelque chose ...’. En dit - deze afwijzing van de ont- | |
[pagina 139]
| |
vankelijkheid die karakteristiek is voor een ‘vase’ - dit is een echte sleutel. Want de auteur zet zich hier onmiskenbaar af tegen de thomistische opvatting van de werkelijkheid. In Boek III, 5 van de Règle lezen we het volgende over de capaciteit van het menselijk verlangen: ‘... ainsi le désir rempli et contenté ne peut plus désirer; car comme ainsi soit que nulle chose ne peut plus recevoir qu'elle en a la capacité, selon le dire du philosophe; omne quod recipitur in aliquo, recipitur ad modum recipientis" ... s'ensuit que le désir ne peut plus rien désirer étant rempli’.Ga naar eind18 Wat is er dan aan de hand met die Essence van Canfield? De eerste Franse mystieke auteurs waren semantisch nog arm.Ga naar eind19 Hun eigen ervaring leerden zij grotendeels erkennen als mystiek door te lezen wat anderen over ‘die dingen’ verteld hadden. En die voorlopers waren buitenlanders, vooral uit de Lage Landen. Vandaar de tendens om woorden uit die vreemde taal zo letterlijk mogelijk over te nemen met de hun eigen, oorspronkelijke betekenis. Het gevolg was, dat deze baanbrekers een Frans niet-mystiek woord geregeld gebruikten in de Nederlands-mystieke betekenis. In het geval van Essence gaat Canfield zonder stilistisch omhaal de statisch-filosofische term tot barstens toe vullen met de vloeiende betekenis van een ervaringswoord: de essence van Canfield krijgt de beweeglijkheid van het wesen van Ruusbroec. Een eenvoudig woordje uitleg mag hier volstaan.Ga naar eind20 Ook in het moderne Nederlands kan ‘wezen’ nog gewoonweg ‘zijn’ betekenen. Wij kunnen bijvoorbeeld iemand in zijn wezen laten, enzovoort. ‘Wezen’ kàn dus in een bepaalde context de essentia van de filosofen weergeven, maar meestal heeft het woord een ruimere, existentiële betekenis. In het Nederlands - ook in dat van Ruusbroec en zijn navolgers - is het dus mogelijk één wezen met God te worden zonder daarom met Hem één essentia te vormen. En het goddelijk Wezen kan in het Nederlands dan ook gezien worden als een levendige Werkelijkheid,Ga naar eind21 en verder als een Persoon die met een andere persoon een werkelijke relatie aangaat - iets wat een goddelijke Essentia niet vermag te doen zonder zichzelf pantheïstisch prijs te geven. Canfield heeft dus de Nederlands-mystieke betekenis van wesen overgeheveld in zijn Franse essence. En meteen is duidelijk waarom die divine Essence een | |
[pagina 140]
| |
‘Epoux’ kan zijn en de eenwording van de mens met God niet naar het model van de starre ‘vase’ moet verstaan worden die niet méér vermag te ontvangen dan wat past in haar ‘definitie’. Heeft Canfield zich dan, door mystieke intuïtie alleen geleid, aangesloten bij de denk- en schrijfwijze van Ruusbroec? Wellicht. Maar deze connectie is ook langs een heel concrete taalweg tot stand gekomen. Zoals we verder nog zullen zien, heeft de Franse capucijn méér nog dan bij Herp zijn licht opgestoken bij de schrijfster van de Evangelische Peerle. En nu staat de zestiende-eeuwse Peerle niet alleen dichter bij Ruusbroec dan de vijftiende-eeuwse Spieghel der volcomenheit, de Franse vertaling van 1602Ga naar eind22 - waarin Canfield zich ongetwijfeld verdiept heeft - doet iets opmerkelijks met het Nederlandse wesen. De Perle vertaalt niet door essence maar door être.Ga naar eind23 Het is dus de Perle évangélique die ons het concreet-literaire antwoord geeft op de vraag naar de aanwezigheid van de Nederlandse terminologie in de Règle de Perfection van Canfield. Laat ons nu een passage uit diezelfde Règle bekijken waarin essentiellement te voorschijn treedt. In III,14 behandelt Canfield de manier waarop de volmaakte mysticus de deugden beoefent.Ga naar eind24 ‘Par cette oisivité et cessation d'opération, on est constitué en une parfaite abstraction et dénudation d'esprit, où l'âme chasse loin tous vices et impuretés, et où sont pratiqués toutes les vertus et perfections; bien que essentiellement et sans multiplicité d'actes particuliers.’Ga naar eind25 Canfield stelt dus dat in de mystieke beleving de deugden op een ‘wezenlijke’ wijze in praktijk gebracht worden. Maar wat kan zulk een àl te paradoxale combinatie - van wezenlijk en praktijk - betekenen? Indien essentiellement hier een filosofische term is, dan denkt de auteur waarschijnlijk aan de tegenstelling tussen de ideale, essentiële deugd die één is en de concrete deugd die maar voorkomt in steeds wisselende vormen. Ziet Canfield de mysticus als iemand die het domein van de bepaalde en bijgevolg veelvuldige toepassing ontstijgt en zich contemplatief concentreert op het unieke, algemene concept? Iemand die in wijsgerige trant bespiegelingen houdt over veelheid en | |
[pagina 141]
| |
eenheid en daarbij gefascineerd geraakt door ‘de eenheid waarin de veelheid des levens bestendig verdwijnt’? Maar voor zulk een interpretatie - die impliceert dat er van praktijk niet veel in huis komt - is om te beginnen het werkwoord pratiquer een struikelblok. Een beetje verder zegt Canfield nog dat in dit geval ‘toutes ces vertus ... s'y pratiquent essentiellement, comme en leur source et fontaine plutôt qu'actuellement, selon qu'en dit quelque bon docteur modern’.Ga naar eind26 Een mens die zich op bespiegeling toelegt beschouwt misschien de wezenlijke deugd, hij ‘beoefent’ ze niet. En als essentiellement nu eens een woord was dat naar een bepaalde bewustzijnstoestand verwijst? Een woord dat de beleving van bepaalde mensen weergeeft en geen algemene speculatieve term? Een nadere lezing van de Règle de Perfection brengt inderdaad aan het licht dat de auteur met essentiellement een psychische toestand en, in onze passage, een uitzonderlijke manier om de deugden te beoefenen op het oog heeft die kenmerkend zijn voor de volkomen mystieke beleving. De mysticus is namelijk iemand die ondervindt dat hij ‘passief’ wordt.Ga naar eind27 Hij voelt zich van binnen bewogen worden in plaats van zich uit eigen kracht te bewegen. Hij wordt in zichzelf een impuls gewaar die niet uit hemzelf komt. In III,3 heeft Canfield het over de manier waarop het geestelijk leven van de mens zich kan ontwikkelen tot - ‘voortgezet worden’ - tot mystieke beleving. Dat gebeurt onder directe invloed van de Andere Wil alleen: ‘Mais cette continuation se fait ... par la seule influence, soüefve opération et très intime inaction de cette seule Volonté, par lesquelles elle anéantit toutes les actions de l'âme, et la simplifie ... ’Ga naar eind28 Twee woorden verdienen hier speciale aandacht. ‘Simplifie’ verwijst naar het bekende mystieke fenomeen van de ‘vereenvoudiging’ van de ziel. Die bestaat hierin, dat de verschillende geestelijke vermogens die bij de nietmysticus afzonderlijk te werk gaan en overwegend op de buitenwereld gericht staan bij de mysticus naar binnen toe samengetrokken worden onder invloed van die goddelijke ‘opération’. Hier ontdekt de mysticus dan in zichzelf de éne bron, de grond waaraan zijn vermogens ontspruiten. Nu geef ik met deze àl te korte maar correcte verklaring van Canfields term ‘simplifie’ tegelijk een | |
[pagina 142]
| |
staal van pure, onvervalste Ruusbroec. Maar hoe heet die geestelijke kern van de mens, dat centrum van de hele levende persoon in het mystieke Brabants? Het wesen van de mens. En van iemand die dat diepste niveau in zichzelf ontdekt - doordat dáár de ‘aanraking’ (dat gherinen) door de Ander gebeurt - wordt dan ook gezegd dat hij weselec gaat leven, zich bewust van zijn eigen grond. Zoals in de opvatting van Ruusbroec God wel een wesen is maar niet uitsluitend in de zin van de filosofische essentia, zo is de mens in wezen geen beperkte, besloten essentia maar ‘een wilde, woeste woestijn, waar God in leeft die ons regeert. En in deze woestijn moeten wij verdolen, ontdaan van onze eigen wijzen en manieren’.Ga naar eind29 Het tweede opmerkelijke woord in deze passage is inaction. Dit is de letterlijke omzetting van de geijkte Nederlandse term inwercken, die precies verwijst naar die goddelijke invloed in het wesen, waardoor de mens in een weseleke toestand komt. Bovendien is inaction in de Franse bijt een erg vreemde eend. Het Frans heeft van huis uit enkel inactivité, wat praktisch het tegengestelde betekent van het Franse Neerlandisme inaction.Ga naar eind30 De herkomst en de betekenis van een uitdrukking zoals ‘s'y pratiquent essentiellement’ is nu wel duidelijk. Volgens Canfield en zijn voorlopers verkrijgt de mysticus niet zoiets als een nieuw speculatief inzicht in de wezenlijke deugd. Hij krijgt een nieuwe, weseleke wijze van bewustzijn: deze mens neemt de bron van al zijn ethische activiteit waar, en dat is zijn eigen wesen waarin Gods eigen inwercken plaatsvindt: ‘toutes ces vertus, comme absorbées en la divinité, s'y pratiquent essentiellement, comme en leur source et fontaine ...’Ga naar eind31 Deze laatste uitdrukking brengt ons nog maar eens terug naar de Evangelische Peerle en verder naar Ruusbroec. Canfield heeft blijkbaar in zijn Perle het volgende gelezen: ‘Dieu est le fond et source de toutes les vertus’. En ook: ‘Il est donné à l'âme cet être ou essence de toutes les vertus, qui est Dieu même’.Ga naar eind32
Als ik uw geduld op de proef gesteld heb door hier enkele passages uit de Règle de Perfection van Benoît de Canfield te analyseren, dan is dat niet uit | |
[pagina 143]
| |
enige antiquarisch-filologische geneigdheid. Deze concentratie diende alleen om een cultuurhistorisch gegeven van groot formaat op een solide, aantoonbare leest te schoeien. Of mag ik het wat scherper formuleren? Ik hoop dat dit korte semantisch onderzoek - dat trouwens essentiële punten van de mystieke beleving belicht - u heeft laten zien dat onze mystiek de Franse spiritualiteit niet alleen thematisch beïnvloed heeft. Zo is de Evangelische Peerle niet enkel de directe bron van het christocentrisme van Bérulle en van de ‘annihilation’ van Canfield geweest. De Nederlandse mystieke schriftuur heeft de Franse mystieke taal bevrucht en mede gevormd. En dat gaat zo ver dat zulke belangrijke uitdrukkingen als ‘pratiquer essentiellement’ en ‘inaction’ niet kunnen verstaan worden door wie geen weet heeft van weselec en inwercken. Zoals zo vaak, la réalité dépasse la fiction. En is dit geen feestelijk feit, waardig om deze feestrede voor de neerlandici die zich extra muros inzetten te beëindigen? | |
[pagina 144]
| |
|