Colloquium Neerlandicum 12 (1994)
(1995)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdNederlands in culturele context. Handelingen twaalfde Colloquium Neerlandicum
[pagina 47]
| |
De culturele verwerking van het verleden in literatuur
| |
[pagina 48]
| |
van een symbolistische poëtica heeft verkeerd. Toen de reputatie van een esthetisch isolement door toedoen van New Criticism, Merlinistisch structuralisme en academische interpretaties was gevestigd, zag de kritiek spoedig de gevaren ervan in. Sommigen, zoals Carel Peeters, hebben zich altijd gereserveerd opgesteld tegenover pogingen om literatuur tot teksten, tot woorden op een bladzij, te reduceren. Diezelfde woorden werden immers ook buiten literaire teksten gebruikt en verwezen ergens naar. Zodra het geloof in de autonomie van de tekst begon te tanen, werd het echter gestut en geschraagd door de vijanden van de literatuur die hun bestaan te danken hadden aan de omstandigheid dat schrijvers en critici de maatschappelijke functie van literatuur hadden verwaarloosd: de programmamakers bij radio en televisie, de docenten maatschappijleer, de organisatiedeskundigen en de taalbeheersers die meer belang hechten aan het volgen van een bepaald model bij het schrijven van een sollicitatiebrief dan aan discussies over de zin van dergelijke modellen, de zin van het schrijven en de zin van het solliciteren. Het zou de taalbeheersers slecht uitkomen als aan het licht kwam dat de beste voorbeelden van brieven in literaire teksten te vinden zijn, niet alleen omdat een schrijver ze heeft geschreven, maar ook omdat zij in een duidelijke context zijn geplaatst zodat niet alleen de zakelijke inhoud maar ook de toon, de connotaties en de eventuele ironie worden meegedeeld, en bovendien natuurlijk het effect van zo'n brief, de reactie die hij oproept, het antwoord dat erop volgt, tenzij het de brief is van Max Delius in De ontdekking van de hemel (p. 282), die nooit wordt verzonden omdat het niet kàn, en ook dat blijkt uit de gegeven omstandigheden. De managementscursussen en adviesbureaus hebben juist in Nederland een inflatoire groei kunnen doormaken omdat Nederlanders het verleerd zijn zelf na te denken. Een van de oorzaken daarvan is dat wij geen literatuur meer lezen òf, als wij wèl lezen, de voorkeur geven aan teksten die een esthetisch isolement genereren en een wereld oproepen die weinig te maken heeft met die waarin wij leven. En als wij literatuur van een ander kaliber tegenkomen, zoals De ontdekking van de hemel (1992) van Mulisch of De naam van de vader (1993) van Nelleke Noordervliet, dan herkennen wij het nieuwe maar | |
[pagina 49]
| |
nauwelijks en, àls wij het herkennen, dan denken wij, op een enkele uitzondering na, dat het verboden is het te appreciëren.Ga naar eind3 De romans, waarop ik nader wil ingaan, stellen het nabije verleden aan de orde. Zij houden zich met onze huidige cultuur bezig. Zij beantwoorden aan het programma van de nieuwe Revisor, hoewel zij onafhankelijk daarvan tot stand zijn gekomen. In de jaren 1989-1990 is iets fundamenteel veranderd in Europa en in de wereld. Het is weer mogelijk, zelfs noodzakelijk geworden over cultuur te spreken, hoewel dezelfde risico's bestaan als in de tijd van Ter Braak. Met de omslag in de communistische landen, de ‘Wende’ en de val van de Berlijnse Muur werd een proces voltooid dat natuurlijk eerder in gang was gezet, maar dat pas sedert kort van duidelijk herkenbare symbolen is voorzien. Van de Tweede Wereldoorlog tot het einde van de jaren tachtig had de politiek een duidelijk ijkpunt. De Koude Oorlog drong een tweedeling op die goed en kwaad markeerde en een leidraad vormde in de binnenlandse en buitenlandse politiek van de Westeuropese staten en Noord-Amerika. De vitaliteit van de westerse economieën werd afgemeten aan het negatieve beeld dat de Sovjetunie te zien gaf. Omdat men zo duidelijk wist wat men niet wilde, waren de correcties die werden voorgesteld nooit van meer dan marginaal belang, met uitzondering van de kleine minderheid die een radicale omwenteling wenste: de Rote Armee Fraktion in Duitsland, de rode brigades in Italië, en soortgelijke, maar doorgaans minder goed georganiseerde en minder gewelddadige protestbewegingen elders in Europa. Doordat het negatieve ijkpunt in de vorm van het communistische politieke systeem is weggevallen, kunnen nu ook anderen dan links-radicalen het zich veroorloven fundamentele vragen te stellen. Die vragen zijn ook gesteld. De ineenstorting van het communistische systeem in de Oostbloklanden lijkt een voorwaarde te zijn geweest voor de aanpak van de mafia tot in kringen van de christen-democratische partij in Italië (vanaf 1992), het einde van de apartheid in Zuid-Afrika (1993-1994) en directe besprekingen tussen Israëli's en Palestijnen (1993-1994). De politieke gevolgen van de dekolonisatie van het Sovjet-imperium zijn duidelijk. Ook aan de economische effecten wordt veel aandacht besteed, hoewel de overwinning van het kapitalistische systeem | |
[pagina 50]
| |
ook tot zelfgenoegzaamheid heeft geleid, alsof er maar één succesvol model kan bestaan, terwijl de economische werkelijkheid veel te wensen overlaat. De culturele gevolgen van de ondergang van de communistische ideologie zijn echter sterk onderschat. Wie zou zich hierin ook moeten verdiepen? Natuurlijk kunnen de kerken een rol spelen, maar de schare der gelovigen slinkt en de intellectuele overtuigingskracht van degenen die het christelijke geloof trouw zijn gebleven is onvoldoende om weerstand te bieden aan de ideologie van de vrije markt, die tot een mercantilistisch materialisme is gereduceerd. De meeste politici beseffen het gevaar van de eenzijdige aandacht voor de economische aspecten van de samenleving. Af en toe worden, ook in de Nederlandse politiek, pleidooien gevoerd voor een herstel van christelijke normen en waarden - Lubbers heeft zelfs voorgesteld om een morele code voor de Europese Unie te ontwerpen -, maar deze pogingen vinden meestal een kritisch onthaal in de pers of worden, zoals eerder dit jaar in de verkiezingen voor het Nederlandse parlement, door het electoraat afgestraft. Het is kennelijk niet voldoende om te herinneren aan de wenselijkheid om christelijke en humanistische waarden in nieuwe geboden vast te leggen. De grondslag van die waarden en het effect dat zij in het verleden hebben gehad en in de toekomst zouden kunnen hebben, dienen opnieuw doordacht te worden. De concrete betekenis die zij in specifieke situaties kunnen hebben, moet duidelijk worden gemaakt. De literatuur, met name het verhalende proza, kan de mogelijke vormen van een persoonlijke ethiek aanschouwelijk maken. Lezers zijn vrij om hun voorkeur aan deze of gene ethische constellatie te hechten, maar zullen zich bij de bepaling van hun sympathie door kennis van de oorsprong en de effecten van de verschillende ethische modellen laten leiden. Literatuur is, zoals Musil heeft opgemerkt, een ‘Morallaboratorium’.Ga naar eind4 De aantrekkingskracht van een bepaald model wordt mede bepaald door de mogelijkheid van een emotionele identificatie, die tot het arsenaal van het verhalende proza behoort, maar zich in het politieke debat of het religieuze traktaat nauwelijks voordoet. | |
[pagina 51]
| |
Het verhalende proza leent zich bij uitstek voor de intellectuele en emotionele verwerking van het verleden, maar waarom heb ik in de titel van deze lezing over de culturele verwerking van het verleden gesproken? Wordt hierdoor het politieke en economische leven buitengesloten? Neen, ik heb het eerder willen insluiten, evenals trouwens de wereld van het geloof en de metafysica. Het is mogelijk dat mijn opvatting van het begrip cultuur u eenzijdig of idiosyncratisch voorkomt, maar ik behoor tot degenen die verder willen gaan dan de eenvoudige oppositie tussen cultuur en natuur.Ga naar eind5 Ik stel voor het begrip cultuur te interpreteren als cultureel besef, het bewustzijn dat bepaalde conventies in stand worden gehouden door bepaalde groepen personen, terwijl er ook variante oplossingen denkbaar zijn en soms daadwerkelijk door andere groeperingen zijn gerealiseerd. In de opvatting van cultuur als cultureel besef zal tenminste impliciet altijd naar die andere mogelijkheden worden gevraagd en de eigen, vertrouwde conventie van vraagtekens worden voorzien. Die andere mogelijkheden kunnen van politieke, economische, ethische, religieuze en metafysische aard zijn en wellicht ook nog op andere gebieden betrekking hebben. In ieder fundamenteel onderzoek naar de eigen cultuur zal de mogelijkheid van andere culturele conventies - van alternatieve wereldbeschouwingen - moeten worden overwogen. In de literatuur die ik zal bespreken gebeurt dat ook. Ook vóór de ineenstorting van het communistische wereldrijk zijn fundamentele vragen gesteld in de Nederlandse en Vlaamse literatuur. Bij Hugo Claus vinden wij in zijn magistrale roman, Het verdriet van België (1983), een ingrijpende verwerking van herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, maar minder analytisch dan in De ontdekking van de hemel en De naam van de vader . Zowel Mulisch als Noordervliet lijken onder de indruk van de urgentie van hun programma, wat hen ertoe brengt te zinspelen op actuele gebeurtenissen zoals het hervormingsbeleid van Gorbatsjov en de val van de Berlijnse Muur. Het lijkt alsof nu eerst een duidelijk beeld mogelijk is van Provo, van de rebellerende studenten in Parijs en Amsterdam, van Nieuw Links, van de Praagse lente, en tegelijk van de gapende leegte die zichtbaar is geworden nu het vijandbeeld van de periode van de Koude Oorlog geen | |
[pagina 52]
| |
legitimatie voor actuele beslissingen meer kan verschaffen. Die legitimatie moet nu elders vandaan komen, maar waarvandaan? In De ontdekking van de hemel presenteert Mulisch een fantastisch plot, hoewel de schrijver die Max op Cuba ontmoet en die ongetwijfeld veel met Mulisch gemeen heeft en wiens woorden dan ook als expliciete interne poëtica kunnen worden opgevat, zegt: ‘Ik fantaseer nooit iets ... Ik herinner het mij. Ik herinner mij dingen, die nooit gebeurd zijn. Net als jij wanneer je mijn roman leest’ (p. 207). Als wij hieruit mogen concluderen dat de intrige van De ontdekking van de hemel géén verzinsel is dan betekent dit dat de scheiding tussen fantasie en werkelijkheid niet meer gemaakt kan worden en dat beide samenkomen in het verhaal van de herinnering, dat in dit geval een laatste verhaal is dat een einde maakt aan alle grote verhalen. Het ‘laatste’ verhaal dat in De ontdekking van de hemel wordt verteld, gaat over het terugbrengen van de Tien Geboden naar de hemel, waartoe enkele hemelse wezens in opdracht van hun Chef hebben besloten. Deze engelen, die wij gemakshalve zo zullen noemen hoewel zij nergens als zodanig worden aangeduid, bewerkstelligen via tal van manipulaties de geboorte van een heel mooi en hoogbegaafd kind, Quinten. Wanneer hij zestien, zeventien jaar is, maakt hij een reis naar Italië waar hij zijn vermeende vader terugvindt. Quinten vermoedt dat Mozes' stenen tafelen zich in een kapel in Rome bevinden, waaruit hij ze weet te ontvreemden. Vanaf dat moment nemen de wonderbaarlijke ontwikkelingen, die al ruimschoots aanwezig waren, alleen maar toe tot het moment dat Quinten vrijwel geheel naakt, alleen met een doek om zijn lendenen, door het raam van zijn hotelkamer in Jeruzalem verdwijnt en met de woorden van de stenen tafelen ten hemel vaart of, zoals het er letterlijk staat, terugkeert ‘in het Licht’ (p. 898). Ik denk dat er twee hoofdthema's zijn in deze roman. Enerzijds het ethische probleem van de ordening van de samenleving, een ordening die nergens naar lijkt of zelfs zonder meer een hel is. Door de figuur van Max Delius, wiens Joodse moeder mede door toedoen van zijn nazistische vader is vergast, wordt de lezer met de vervolging van de Joden geconfronteerd. (In De naam van de vader is Melchior Beerbaum kristallisatiepunt van dit thema.) | |
[pagina 53]
| |
Max bezoekt Auschwitz en gaat later in Westerbork wonen, waar hij als sterrenkundige werkt. Onno Quist, boezemvriend van Max en evenals hij de mogelijke vader van Quinten, laat van zijn kant zijn licht op het Nederlandse calvinisme, de Nederlandse politiek met inbegrip van Nieuw Links en de christen-democratie, en de problematiek van de macht schijnen. Beider slotsom is hopeloos negatief. Max wordt op betrekkelijk jonge leeftijd door een meteoriet gedood, Onno haakt af nadat eerst zijn vrouw Ada, de moeder van Quinten, bij een auto-ongeluk in een coma is geraakt waaruit zij niet meer ontwaakt, en vervolgens zijn vriendin Helga bij een roofoverval om het leven is gekomen. Op dat moment is ook een einde gekomen aan zijn politieke carrière. Zijn broers en zusters spreken over hem als een drop-out. (Ook Melchior Beerbaum is dat in zijn latere jaren.) De gebeurtenissen in het verhaal bevestigen het morele failliet van de wereld en maken aannemelijk dat de hemel besloten heeft de tekst van de Tien Geboden terug te halen en daarmee het verbond tussen God en de mensen te ontbinden. Niet alleen met een knipoog naar Jean-François Lyotard heb ik de roman van Mulisch een ‘laatste’ verhaal genoemd.Ga naar eind6 Want welk verhaal valt er nog te vertellen als er geen verschil meer is tussen goed en kwaad? Aan een omkering van goed en kwaad waagt Mulisch zich niet. De roof van de stenen tafelen en de terugname van de wetstekst door de helpers van de Chef moeten worden opgevat als een slag in het gezicht van de gehele mensheid, als een scherpe veroordeling en als een waarschuwing: de decaloog is immers ‘de fundering van alle moraal’ (p. 784). Zonder moraal kan geen samenleving bestaan en ontbreekt het verband waarzonder een verhaal niet mogelijk is. In feite wordt de lezer van De ontdekking van de hemel uitgenodigd zich voor te stellen hoe een wereld zonder moraal eruit zal zien, of een verhaal zonder moraal. De omkeringen die wij in het verhaal van de wonderbaarlijke roof van de stenen tafelen aantreffen zijn van epistemologische, niet van morele aard. Op het metafysische niveau van de vraag naar de validiteit van onze kennis confronteert Mulisch de lezer met zijn paradoxale redeneringen. De intrige is gebaseerd op een ambiguïteit die soms letterlijk tweevoudigheid, soms dubbel- | |
[pagina 54]
| |
zinnigheid betekent. Meestal mag de lezer kiezen. Wat betekent het dat Maxen Onno op dezelfde dag zijn geconcipieerd, namelijk de dag van de Rijksdagbrand? Waarom is het nodig dat het vaderschap van Quinten onduidelijk blijft omdat Ada op eenzelfde dag zowel met Max als met Onno gemeenschap heeft gehad? Waarom trouwen Ada en Onno op de dag waarop Max jarig is? Waarom moet Ada's vader sterven op het moment dat haar zelf een auto-ongeluk overkomt? En tenslotte, waarom is Ada gecremeerd op precies hetzelfde tijdstip als Quinten ten hemel is gevaren? Het probleem van de causale samenhang wordt enkele malen gethematiseerd. In een monologue intérieur, die in de vrije indirecte rede is gerapporteerd, vraagt Max zich af: ‘Bestond Hegels Wereldgeest misschien inderdaad en was de mensheid in haar geheel onderhevig aan eb en vloed van raadselachtige grondzeeën, die zich niets aantrokken van politieke verschillen? Dat was het soort vragen waar geen antwoord op was, maar in het klein gebeurde iets vergelijkbaars nu ook in zijn persoonlijke omstandigheden. ‘Een ongeluk komt nooit alleen’ luidde het onuitstaanbare gezegde; maar sinds hij tegen de vijftig liep, begon hij te beseffen dat clichés eenvoudig waarheden waren. Ofschoon het er niets mee te maken had, leek het achteraf alsof Onno's vertrek ook het einde had ingeluid van hun verblijf op Groot Rechteren.’ (p. 594) Onno verwijt op een gegeven moment Quinten dat het hem alleen om betekenissen en samenhangen gaat, niet om de dingen zelf (p. 870). Quinten had eerder bekend dat hij soms het idee heeft ‘dat de wereld wel heel ingewikkeld is, maar dat daarachter iets verborgen zit dat heel eenvoudig is en tegelijk niet te begrijpen’ (p. 740). Zoals ook Max, de sterrenkundige, speurt Onno naar een alles omvattende verklaring, een zin, maar hij komt niet verder dan de erkenning dat alles onzinnig is, het hele leven en de hele wereld, en dat ‘van de weeromstuit alleen het onzinnige nog een soort zin’ | |
[pagina 55]
| |
heeft. ‘Als alles absurd is, dan is binnen dat absurde uitsluitend het absurde niet absurd!’ (p. 680) Het is deze paradox die tegelijk ontkenning en toekenning van betekenis mogelijk maakt, toeval en causale samenhang naast elkaar laat bestaan en met evenveel overtuigingskracht onder woorden brengt dat ‘Niets in zijn leven was wat het leek’ (p. 538) en toch ‘Alles was zoals het was’ (p. 540). Dat het eerste citaat op Max slaat en het tweede op Onno is hier van minder belang, want ook Max kan zeggen: ‘Het is zoals het is’ (p. 276). De zin van het leven en de zin van de dood, waarover ook Quinten filosofeert, worden niet door onze kennis bepaald maar door een verhaal, waarin de scheiding tussen fantasie en werkelijkheid is opgeheven en vervangen door de herinnering. ‘Alleen wie alle verhalen kende, kende de wereld’, beseft Quinten (p. 706). In deze opvatting kan ambiguïteit blijven bestaan; zij kan zelfs niet worden opgelost. Dat omkeringen in epistemologische zin toelaatbaar zijn wordt bevestigd door een uitspraak van Max die in een van de dialogen met Onno zegt: ‘Misschien is het ultieme criterium in de wereld niet de waarheid, maar de schoonheid’ (p. 193). Onno concludeert dat in een onzinnige wereld alleen het onzinnige zinnig is (p. 762). In zo'n wereld biedt alleen de ironie een uitweg. Ironie is overduidelijk aanwezig in de dialogen tussen Max en Onno, die vooral in het eerste deel hoogtij vieren, en waarin ernst en humor moeilijk te scheiden zijn. Quinten denkt later in een terugblik op die vroegere vriendschap dat de grappen ernst waren, ‘zonder daardoor minder grappen te zijn’ (p. 798). Ook de schrijver Mulisch kan niet zonder de ironie, niet zonder de meewarige berusting waarmee een overdaad aan verbanden wordt gelegd, die overigens geen enkele zekerheid opleveren. Hier is geen sprake van een epistemologische twijfel die wij uit het werk van de modernisten kennen, maar van een epistemologische wanhoop die eerder postmodernistisch genoemd moet worden. Een van de belangrijkste criteria van het postmodernisme is de teloorgang van de betrouwbare referentie. Onze kennis heeft geen vast fundament meer, niet in de wetenschap, niet in een alomvattend geloof, niet in een | |
[pagina 56]
| |
onaanvechtbare ideologie. De grote verhalen die in het verleden ons bestaan hebben gelegitimeerd, hebben in het overtuigende betoog van Lyotard hun geldigheid verloren. Alleen kleine verhalen zijn nog mogelijk, en bij hoge uitzondering een enkel groot verhaal, zoals De ontdekking van de hemel , dat met ironie tenietdoet wat het aan ernst behelst, of anders gezegd, waarvan de waarheidspretentie dankzij ironie aanvaardbaar wordt. De onmogelijkheid van een betrouwbare referentie in het postmodernisme leidt hetzij tot een tekort, hetzij tot een teveel aan samenhang, tot entropie dan wel tot paranoia - in de betekenis die Pynchon aan de term heeft gegeven. Er is geen sprake meer van een eenduidige beschrijving van de sociale werkelijkheid (als in het realisme), zelfs niet meer van plausibele hypotheses (als in het modernisme). De ontdekking van de hemel, dat op het eerste gezicht zich in de traditie van Der Zauberberg en Doktor Faustus lijkt te plaatsen, staat in feite dichter bij Pynchon's Gravity's Rainbow, Eco's De naam van de roos en Rushdie's Satanic Verses. Mulisch heeft voor de overdeterminering, voor het teveel aan samenhang gekozen: voor de verbinding van mythe en cliché, van individueel bestaan en politieke gebeurtenissen, van persoonlijke vriendschap en metafysica. De schrijver in de roman ontkent dat hij fantaseert. Quinten overweegt dat de werkelijkheid een droom kan zijn en een droom werkelijkheid kan worden (p. 796). Alles lijkt met alles samen te hangen; het ondenkbare en het onmogelijke gebeuren (p. 767, 891). Als dit nog niet voldoende is om Mulisch' roman met het postmodernisme in verband te brengen, dan moeten wij ons de passage over het absurde en Camus in herinnering roepen. Zoals Gerhard Hoffmann aannemelijk heeft gemaakt is er een genealogisch verband tussen existentialisme en postmodernisme.Ga naar eind7 Wie na de constatering dat alles absurd is nog verhalen vertelt, mag ook absurde verhalen vertellen, verhalen waarin de referenties en samenhangen onbetrouwbaar zijn. Opmerkelijk is dat Mulisch de ethische problematiek hierbuiten houdt. Het spel met de stenen tafelen interpreteer ik als ernst. Ook voor Mulisch lijkt te gelden dat de Holocaust grenzen stelt aan het fictionele experiment.Ga naar eind8 Bovendien sluit hij aan bij de latere fase van het postmodernisme waarin de historiografische | |
[pagina 57]
| |
metafictie (Linda Hutcheon) en de autobiografie (Alfred Hornung) de vrijblijvendheid van het postmodernisme aan banden hebben gelegd.Ga naar eind9 Anders dan Louis Ferron's Turkenvespers, dat een overtuigend voorbeeld van het vroege postmodernisme in de Nederlandse literatuur is, heeft Mulisch een belangrijke plaats ingeruimd voor de morele dimensie, waardoor De ontdekking van de hemel tevens een geëngageerde roman is geworden. Als Mulisch de traditie van Thomas Mann voortzet, dan richt Nelleke Noordervliet zich met haar roman De naam van de vader naar het voorbeeld van Joyce, niet alleen op grond van de provocerende openingsscène onder de ‘plasboom’, maar ook door de vele monologues intérieurs, de stream of consciousness, die meestal in de vrije indirecte rede wordt gerapporteerd en zich niet tot één personage beperkt. De intrige, als er een intrige is, moet blijken uit flashbacks. Het is opmerkelijk dat de thematiek in vrij sterke mate overeenkomt met De ontdekking van de hemel, dat een jaar eerder is gepubliceerd. Net als Mulisch verwijst Noordervliet naar Parijs '68 en de Amsterdamse imitatie daarvan. De persoonlijke geschiedenis van Augusta de Wit, de dochter van een Duitse soldaat en een Nederlandse vrouw, verbindt herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog met de ‘Wende’, waardoor het mogelijk is dat Augusta haar vader gaat zoeken, die overleden blijkt te zijn. Wel ontmoet zij zijn zuster, wier verhaal weer een andere geschiedenis oplevert. Een episode in Praag, samen met Melchior Beerbaum en de Amerikaanse Tsjech Pavel Hašek is belangrijk omdat zij Melchior de verdenking aan de hand doet dat hun dochtertje niet door hem, maar door Pavel is verwekt. De geschiedenis van Melchior Beerbaum lijkt op die van Max in De ontdekking van de hemel, maar hij haakt af zoals Onno. Zelfs de astronomie krijgt bij Noordervliet een plaats toebedeeld: ‘Omdat er volgens een moderne mythe ooit een instabiliteit in het niets optrad waaruit, met een knal die naresoneert in een kosmische ruis, materie ontstond en daardoor tijd en ruimte, en omdat sindsdien de snelheid waarmee de dingen zich van elkaar af bewegen | |
[pagina 58]
| |
precies groot en klein genoeg is om een tijdelijke samenhang te verlenen aan deeltjes, en planeten en sterrenstelsels te doen klonteren en wentelen, daarom was het onvermijdelijk dat Augusta op een ochtend in augustus uit de douche stapte ...’ (p. 9) Een enkele maal wordt ook de mogelijkheid van causale samenhang gethematiseerd in termen die aan Mulisch herinneren hoewel ik ervan overtuigd ben dat van beïnvloeding geen sprake is. Op bezoek bij de zuster van haar vader in Oost-Duitsland ziet Augusta een schaal appelen op tafel staan: ‘(De appelen) deelden mee dat de dingen zijn zoals ze zijn en dat alle veranderlijke en vergankelijke levensvormen op elk moment in zichzelf gekeerd zijn en het voorbije en het causale ontkennen.’ (p. 197) Augusta de Wit stelt vragen en zoekt naar causale samenhangen. Zij wil weten waarom haar vader zijn Joodse vriend heeft verraden, waarom haar pleegvader haar heeft geslagen, waarom Melchior Beerbaum haar op de dag van de begrafenis van hun dochtertje heeft verlaten (p. 257), maar vindt het antwoord niet. Wel weet zij dat, zoals in De ontdekking van de hemel, het contract tussen God en mens is verbroken, ‘Ethiek heeft geen fundament. Het is wat men vindt’ (p. 256). Mulisch' roman stelt de onderlinge samenhang van kennis, ethiek en religieuze overlevering aan de orde, waarbij de ethiek haar fundament wordt ontnomen zonder dat zij wordt gerelativeerd. Bij Noordervliet gebeurt iets dergelijks. Historische kennis is iets persoonlijks, gebonden aan een standpunt, een verhaal, dat ‘feit en fictie tegelijk’ is (p. 219). Het religieuze of metafysische fundament is in diskrediet geraakt, maar de ethische vragen blijven gesteld worden. De transcendente verlichting die Melchior denkt te vinden blijkt te verhinderen dat hij zijn dochtertje hoort roepen dat verdrinkt (p. 337). De ethische normen van Noordervliet zijn van deze wereld. Vanuit het standpunt van Vera Goldbach, de tante van Augusta de Wit, wordt, een eenvoudige ethiek geschetst: | |
[pagina 59]
| |
‘Normaal is dat een mens in vrede en liefde leeft en gezond is en zijn talenten kan ontplooien en zorgt voor de ander. Al het andere kwetst hem, kneust hem en verandert hem in een schaduw van wie hij wezenlijk is. Maar het normale is niet gebruikelijk.’ (p. 221) Het zijn deze ethische stelregels die Augusta de Wit aan het einde van de roman ertoe brengen om haar oude, demente moeder op te zoeken in een verzorgingstehuis om daar nogmaals aan te horen dat zij het kind is van een Duitse soldaat. Is De naam van de vader nu ook een postmodernistische roman? Vooropgesteld moet worden dat mogelijk geen enkele roman uit de wereldliteratuur voor de volle honderd procent samenvalt met het abstracte model dat wij ons van het postmodernisme hebben gevormd. Een literaire tekst kan in bepaalde opzichten postmodernistisch zijn, in andere niet. De naam van de vader mist de fantastische intrige van De ontdekking van de hemel, de incorporering van het onmogelijke. Maar in vergelijking met Mulisch vinden wij bij Noordervliet meer intertekstualiteit, verwijzingen naar Kafka, Dostojevskij, Pirsig en zoveel meer. Noordervliet lijkt ook de les van de kleine verhalen te hebben geleerd. Haar roman bestaat uit fragmenten die niet chronologisch zijn geordend. Bij haar speelt ook, maar in mindere mate dan bij Mulisch, de ironie een rol - een ironie die Janet Luis in haar bespreking van de roman niet heeft opgemerkt. De ‘grote woorden’ die Noordervliet verweten worden,Ga naar eind10 zijn de woorden die in gesprekken en gedachten circuleren, pasmunt die in de roman een ironische functie heeft. Juist die ‘grote woorden’ die zichzelf ondermijnen houden een belangrijke waarschuwing in voor degenen die hun fundament in taalbeheersing zoeken. De grote woorden staan immers niet voor grote zaken, maar zijn slagen in de lucht, brokken taal die naar niets verwijzen, clichés van een meditatie die ontmaskerd worden door de noodlottige verdrinking van het dochtertje. Zij zijn ingeklemd tussen de reinigende werking van de natuurlijke waterstraal aan het begin en van de douche aan het einde van de roman. Deze literatuur | |
[pagina 60]
| |
ondermijnt de verwijzing van taal naar een historische werkelijkheid doordat de validiteit van onze kennis van de wereld betwijfeld wordt: taalondermijning in plaats van taalbeheersing. Als gevolg hiervan wordt geschiedenis een persoonlijk relaas. Het verleden dat ook anders had kunnen zijn en vanuit verschillende standpunten ook inderdaad anders is, vereist een geïndividualiseerde interpretatie. Deze is bij uitstek mogelijk in de vorm van een roman. Op deze manier kan literatuur, zoals de redactie van De Revisor het formuleerde, weer ‘het geweten’ worden van een samenleving, waarbij het dan wel gaat om een samenleving die niet ophoudt bij de Nederlandse grenzen. Ook al hebben sommige critici het moeilijk met dit wijdere perspectief,Ga naar eind11 schrijvers als Mulisch en Noordervliet hebben overtuigend aangetoond dat literatuur weer interessant kan worden als zij zich geen beperkingen oplegt, zeker niet die van een esthetische autonomie. |
|