| |
| |
| |
Bordewijk en de strijd om de jeugd Gianfranco Groppo
De reeds klassiek geworden lange verhalen (in ieder geval géén romans)
Blokken
(1931) en
Bint
(1934) van Bordewijk zijn door bijna alle critici geclassificeerd als
fantastisch en satirisch. Maar bij welke modernistische stroming ze eigenlijk
thuis horen, heeft nog niemand overtuigend weten te bepalen: de ‘ismen’ waarmee
zij worden verbonden, zijn expressionisme, kubisme, constructivisme,
magisch-realisme, surrealisme.
Daar beide teksten in een ‘kort, ijskoud, nuchter, streng en gedrongen proza’
(Van Vriesland 1949, p. 23) geformuleerd zijn,
worden ze meestal bij de Nieuwe Zakelijkheid ingedeeld met de summiere uitleg
dat hun nuchtere en ‘afgebeten’ stijl (ofschoon lang nog niet zo afgebeten als
die van
Knorrende beesten
) de ‘literatuur van de reporters’ bij uitstek vertegenwoordigt.
Wat mij betreft: ik ben er stellig van overtuigd dat Blokken en
Bint het produkt van een realist zijn, die er naar
streefde de werkelijkheid op een heel eigenaardige, sarcastische en ten dele ook
romantische manier weer te geven. Met de woorden van Adriaan
Morriën (1965):
Bordewijk is een realist op een monstrueuze manier () waardoor hij zich
onderscheidde van de beoefenaars der nieuwe zakelijkheid, met wie hij was
opgegroeid, en van de volbloed fantasten met wie hij is vergeleken en die hij
soms heeft nagevolgd. Bordewijks plaats ligt tussen beide, in een eigen
gebied waarop de werkelijkheid formeel intact wordt gelaten maar in wezen
veranderd en ontsteld. Deze verandering (of ontsteltenis) bereikte Bordewijk
door vereenvoudiging en overdrijving.
Duidelijker gezegd: ik geloof dat in Blokken en Bint de werkelijkheid op een groteske manier wordt weergegeven. De
vraag is: welke werkelijkheid?
In het kader van dit Colloquium, waar ik mijn betoog sterk moet beperken, zal ik
het tot dusverre schromelijk verwaarloosde, maar mijns inziens uiterst relevante
probleem van de strekking van de twee teksten belichten.
| |
| |
Wie zich met Bordewijk heeft beziggehouden, weet hoe karig hij is geweest in zijn
uitspraken over zijn eigen werk. In het interview met Piet
Calis (1962) zegt hij categorisch dat zijn boeken ‘geen tendenties
hebben’ en dat hij ‘alleen iets constateert’.
Enkele jaren eerder had hij in een vage formulering Blokken al
‘een roman van de collectiviteit, een roman van de ideologie’ genoemd (Kritisch proza, p. 41), in dit interview echter zegt hij heel
expliciet wat voor een ideologie hij eigenlijk bedoelde:
Het hoofdmotief van Blokken was uiteindelijke
vernietiging van het communisme, het communisme als geestelijke blokvorming,
eenvoudig omdat de individualiteit het op den duur toch weer zal winnen.
Over Bint zegt hij dan ook dat het door hetzelfde thema als Blokken wordt beheerst:
Wat in Blokken op een hele maatschappelijke structuur
wordt toegepast, vindt in Bint zijn parallel in een bepaald
schoolsysteem. Ook in deze roman blijkt dat het systeem tot ondergang gedoemd
is, als de menselijke krachten weer sterker worden.
Over de eigenlijk strekking van Blokken bestaat in het algemeen
geen twijfel: de tekst kan inderdaad moeilijk anders worden opgevat dan als een
doelgerichte satire op de te verwachten ontwikkelingen in de Sovjet-Unie onder
de ijzeren hand van het stalinisme.
In twee reeds gepubliceerde studies (Groppo 1982,
1985-86) heb ik ook geprobeerd aan te tonen dat dit heel zeker het geval is.
Maar... er is meer. Mijns inziens is Blokken namelijk niet
alleen op te vatten als satire op het dogmatisme van de ‘volmaakte revolutie’,
maar ook als satire op de blokvorming van de massa's door middel van onder meer
de collectieve sportbeoefening als scholing van karakter èn tevens als satire op
de al te optimistische opvatting dat de rechte lijn (zie De Stijl, Le Corbusier,
Bauhaus, Russisch Constructivisme) en de daaruit voortvloeiende plannen voor de
Socialistische Stad (‘socgorod’) beslissende elementen konden zijn bij het toen
vurig nagestreefde ideaal van de Nieuwe Mens.
Wat ik verder geprobeerd heb, is te laten zien in hoeverre Blokken geïnspireerd zou kunnen zijn door vroegere anti-utopische romans,
in het bijzonder door My ( = Wij) van
Jevgenij Zamjatin (Amerikaanse editie 1924, Franse editie 1929) en... door
C.R. 133
van Maurits Dekker (1926).
| |
| |
Over de hoofdstrekking van Bint bestaan nog steeds
verschillende meningen. Als we de grove fout maken die in 1935 De Jong en Coster hebben
gemaakt en de idealen van het personage Bint gaan beschouwen als die van de
schrijver, komen we helaas tot de naïeve conclusie dat de heer Bordewijk een
barbaars en meedogenloos soort ‘opvoederij’ wilde aanprijzen. Zo gezien zou
Bordewijk dan ‘ongetwijfeld’ een zekere sympathie hebben gekoesterd voor de
manier waarop Mussolini en Hitler op weg waren de ‘jeugd der toekomst’ te
‘smeden’... Vestigen we daarentegen onze aandacht op de oorzaak van ‘Bints val’,
dan zien we hoe dit in het ‘gewoon menselijke’ ligt, dat wil zeggen in ‘dat wat
de mens tot het belangrijkste scheppingsverschijnsel maakt’. Op basis daarvan en
vooral omdat de hele tekst de toon heeft van ‘een uitmuntende
groteske’ (Ter Braak 1935), zie ik als de eigenlijke strekking van Bint geenszins de verheerlijking van autoritaire en de afschuw jegens
humanitaire vormen van pedagogiek. Anders gezegd: ook voor mij is en blijft Bint de roman van de tucht - de roman van een bepaalde tucht,
die Bordewijk grondig ontmaskerde en tot ondergang doemde in een tijd dat het
‘kerels’-ideaal in Italië en Duitsland op een reeds imposante wijze
verwezenlijkt werd. Bekijken we alleen enkele feiten die boekdelen spreken:
de ONB (= Opera Nazionale Balilla) had eind 1929 al meer dan 1.500.000
jonge Italianen in de geest van ‘credere-ubbidirecombattere’
(geloven-gehoorzamen-strijden) weten op te voeden; tijdens de ‘Reichsjugendtag
der NSDAP’ op 1 en 2 oktober 1932 marcheerden in Potsdam meer dan 100.000 jonge
Duitsers, die hun leider wilden laten zien dat zij ‘flink wie ein Windhund, zäh
wie Leder und hart wie Kruppstahl’ waren; zes maanden later telde de
Hitlerjugend al meer dan 300.000 leden en de ‘Reichsjugendführer’ Von Schirach
kon in Potsdam ‘das neue Zeitalter der Geschichte’ luidkeels en niet in het
minst ‘unzeitgemäss’ aankondigen; ter viering van de verjaardag van Hitler
werden op 20 april 1933 de eerste ‘Nationalpolitische Erziehungsanstalten’
opgericht; vanaf augustus 1934 werd iedere woensdag ‘über alle Sender’ het
programma ‘Stunde der jungen Nation’ uitgezonden.
Zoals we zien: in het jaar dat Bint verscheen was de bedreiging
van een geestelijke blokvorming ook in het Westen reeds een harde realiteit. Uit
de volgende documentatie zal blijken dat deze bedreiging ook in Nederland sterk
aanwezig was. En dat de eigenlijke problematiek van Blokken en
Bint moet worden gezocht in de | |
| |
principiële
strijd die vanaf het begin van de jaren twintig steeds feller werd: ik bedoel de
strijd om de jeugd.
Inderdaad: ‘Wer die Jugend hat, hat die Zukunft’.
| |
Documentatie (vetdruk van mij, GG)
| |
Blokken
(1931)
1) ROLAND HOLST van der SCHALK.
Uit Sowjet-Rusland
(1921)
Op een groot gymnastiekfeest, dat wij in de buurt van Moskou op
het prachtige sportterrein aan de Musschenberg bijwoonden () Een aantal
van de jongens () en de meeste vaandeldragers, waren, op
een lendendoek na, geheel naakt.Ook bij de afdeelingen, die
tezamen met meisjes turnden, (deze droegen een witte blouse
en een kort rokje) waren er velen, die niet meer droegen dan
dit allerprimitiefste kleedingstuk. Al die jonge, gebronsde lichamen in
den klaren zomerdag () dat was zóó mooi, zo edel en natuurlijk, zo vèr
uit boven de valsche schaamte en de conventies van het westersch
puritanisme () dat men het gevoel kreeg of de helleensche kultuur
herrezen of een nieuw kultuurtijdperk begonnen was.
Onder de jongelingen en vaandeldragers, waren er enkele van een statueske schoonheid (p. 108-9).
Blokken: Er waren armeeën van enkel jonge mannen, en
deze waren het schoonst / in deze groepen stak veel dat verrassend
schoon was / de korte witte rokken / de atletiek werd weder naakt
bedreven door beide seksen gelijktijdig en vaak ook gezamenlijk / het
onderlichaam bleef bedekt.
2) ROLAND HOLST-van der SCHALK.
Grondslagen en problemen der nieuwe cultuur in Sowjet
Rusland
(1932)
‘De russische jeugd is gelukkig’ verzekeren ons in koor haast
allen. Wij gelooven hen gaarne () Zij weet, te gelden in de gemeenschap;
zij ziet de toekomst () groots en heerlijk opengaan; zij is
zich bewust die te smeden () De mond lacht, de
oogen lachen; lachen; de uitdrukking der gezichten is haast zonder
uitzondering vroolijk, levenslustig en energiek (p. 135).
Blokken: Het liep in gelederen in kleine armeeën / het
mensenbewegen was vrolijk, van een massale vreugde / de gezichten
vertoonden alle kracht en blijheid.
3) HINDUS.
Ontredderde wereld
(1929, Ned. vert. 1931)
Zij zijn zóó zeker van zichzelf, van hun doeleinden, hun
denkbeelden, hun vooroordeelen, dat zij de rest van
het menschdom beschouwen als levend in den oertijd () Zij hebben nog
veel, nog heel veel te leeren ten opzichte van de zuivere waarde van de
menschelijke individualiteit.Zij moeten de waarde,
of nog beter | |
| |
de schoonheid, van eerbied voor de
menschelijke persoonlijkheid nog ontdekken (p. 159).
3a) MEHNERT. Die junge Generation in Sowjet-Russland
(1932)
Es leben () in der Sowjetunion hundert
Millionen Menschen, die nach 1906 geboren wurden, die also jünger sind als fünfundzwanzig Jahre () der Überschuss
der Geborenen über die Gestorbenen beträgt jährlich über
drei Millionen (p. 13). Eine Freiheit, die wir in Deutschland
für sehr wesentlich halten, obgleich auch wir uns auf dem Wege zu ihrer
immer stärkeren Einschränkung befinden () hat der Russe nicht: die Freiheit der Gesinnung (p. 205). Die Führer des
Bolschewismus sagen: ‘Während wir den Sozialismus bauen, sind ebenso wie
in einem Wettspiel, in einem Krieg Disziplin, blinder Gehorsam, unbedingte Einordnung
des Einzelnen in das Ganze das oberste Gesetz’ () Heute ist in
der Sowjetunion () ein erstaunliches Mass von
Einheitlichkeit erreicht. Am auffallendsten bei
der Jugend (p. 207-208).
3b) KRAMER.
Lichaamscultuur en sport in Sovjet-Rusland
(1933)
Chamberlain schrijft: ‘In het Rusland van heden voert de
individueele persoonlijkheid een verloren strijd tegen
een groote overmacht. Wat misschien niet algemeen wordt ingezien is, dat
de mensch zelf het eerste en belangrijkste doel van den sovjet-arbeid is
en dat het streven om den mensch, het individu, te doen plaats maken
voor den collectieven mensch () een van de
belangrijkste en meest interessante stroomingen van het sovjet-leven is’
(p. 147-14B).
Blokken: Alleen de zeer snelle opmerker
peilde het individuele / uit hun blik sprak de kantigheid hunner
gedachte. Zij transigeerden niet, nu niet en nooit / de Staat loochende
alle individuele waarden, in de eerste plaats de waarde van het
individu.
4) KRAMER. Lichaamscultuur en sport in Sovjet-Rusland
(1933)
‘De physcultuur is een organisch deel van het systeem van het
leer- en opvoedingswerk van de polytechnische school () en zal de
opkomende generatie tot ieder werk voorbereiden en haar de kracht geven,
die haar werkcapaciteiten verhoogt; tegelijkertijd zal
dit ook een militaire voorbereiding zijn. Voornaamste
doelstelling: Opvoeding tot discipline’ (p. 46-48).
Tot het gebied der physcultuur behooren () klinieken voor
mondverzorging (p. 50). De gezonde individuen worden opgevoed
tot een groote mate van algemeene weerbaarheid (p.52).
[De physcultuur] oefent invloed uit op de vorming van het
karakter () De scholing van het willen neemt
een groote plaats in. Aan militaire oefeningen wordt deelgenomen door
beide sexen (p. 73-74). In Sovjet-Rusland worden
4 schooldagen gevolgd door een vrijen dag (p. 75).
| |
| |
Blokken: De universele mondverzorging had
schitterende gebitten gekweekt, lach- en bijtgebitten / de Staat was in
laatste instantie militair. Iedere vierde vrije dag werd besteed aan de
wapenhandel. Mannen en vrouwen waren weerbaar.
| |
Bint
(1934)
5) ROLAND HOLST-van der SCHALK.
De strijd om de jeugd
(1931)
Wij weten allen dat een strijd gestreden wordt in de jeugd en een strijd, die met groote felheid gestreden wordt
om de jeugd () Van den uitslag van dien strijd zal
() het lot van deze kultuurcyclus () afhangen () Wij hebben de
overtuiging, dat een wending der tijden is
aangebroken, dat wij ons midden in een algemeene krisis bevinden
(p. 3). Verruwing, verwildering, wreedheid, verachting voor
den mensch waren nooit sterker dan ze heden zijn (p. 31).
Bint: De tijd is voorbij van gemoedelijkheid,
van verbroedering / Er is een snelle verwildering. Men moet ver
teruggrijpen en snel, naar het oude systeem van macht en vrees.
6) HARMSEN.
Blauwe en rode jeugd
(1975)
In verschillende landen bestonden paramilitaire organisaties,
die de arbeidersbeweging () dienden te beschermen. Zo ontstond in
Belgiëe reeds rand 1928 de Internationale Socialistische
Anti-Oorlogs Liga (ISAOL) onder de indruk van het drieste
optreden der Vlaamse extremistische nationalisten. De ISAOL telde binnen enkele jaren 5.000 leden en enige duizenden
militanten () In de loop van 1932 drong deze beweging ook in
ons land door. Aanhangers en leden van de NASB [= Ned. Arbeiders
Sportbond] formeerden in Amsterdam de eerste weer-afdelingen, onder de naam: vendels. Als doel gold ook
hier: socialistische bijeenkomsten te beschermen tegen fascistische
overvallen. Zes vendels van 40 man marcheerden mee in
de 1 mei-optocht () en het publiek ontving hen met gejuich (p. 308). In
navolging van de ISAOL ontstond de Nederlandse Arbeiders
Vredeswacht () In eenvoudige uniforme kleding, slechts gewapend
met zware koppelriemen en stokken voorzien van polsriem, hielden de
leden complete legeroefeningen onder leiding van instructeurs () De
militanten legden de eed van onvoorwaardelijke trouw aan de beweging en
van strijd tot aan de dood tegen het fascisme af. In
twee jaar tijd won de Vredeswacht 12.000 leden en een paar
duizend militanten (p. 309).
6a) CANNEGIETER.
Helden in den dop
(1931)
Hebben de Italiaansche jongens hun balilla, de Duitschers hun
Stahlhelm en de Oostenrijkers hun burgerwachten, wij hebben () in ons
nuchtere Nederland op 27 september 1.1. [= 1930] een ‘fascis-
| |
| |
tisch jongemannenleger’ opgericht,
waarvan dertienjarige jongens lid kunnen worden () om
‘zoo noodig den staat steeds terzijde te staan en een front te vormen
tegen het orde ontwrichtende roode gevaar’ (p.
28). Dat er () in de hier geschetste richting () gewerkt wordt, heeft de
voorzitter van het Verbond van Nationalisten in een op 29 januari 1.1.
[= 1931] te Rotterdam gehouden propaganda-avond bewezen, toen hij
verklaarde: ‘Er gebeurt op dit gebied meer in het land dan men zou
vermoeden. Het ruchtbaar maken van wàt er thans gebeurt, is niet
gewenscht’ (p. 71).
6b) HARMSEN. Blauwe en rode jeugd (1975)
Het optreden van Mussolini vond weerklank, speciaal in enkele
studentenkringen () Het eigenlijke offensief tegen het pacifisme onder
de jeugdbewegers ging echter niet uit van dit fascistisch beïnvloede
jong-conservatisme, maar van de dragers van het oude traditionele
nationalisme () Het waren geen jongeren doch volwassenen, op
vooraanstaande posten in de maatschappij, die op 22 december 1925 () de
Jongerenbond tegen eenzijdige ontwapening
oprichtten. Deze bond werd 17 december 1927 gereorganiseerd tot het Nationaal Jongeren Verbond. Het NAJV
ageerde vooral op de middelbare scholen (p. 260-61) (), waar de
ontvankelijkheid voor de meest extreme vormen van nationalisme tot
fascisme toe niet ontbrak () De NASB werd in het defensief gedrongen.
[‘Door de leden van het Verbond] worden de jongeren opgeroepen om het
vaderland te dienen, geschaard om de troon en het geweer bij de voet ()
Zij handelen zonder uitzondering onder suggestie ()
Het is de kuddegeest, die hen bezielt’ (p. 354). Van een tegenbeweging was nauwelijks sprake (p. 367).
6c) MEDEDELINGEN JVF (= Jongeren Vredes Federatie), II, 1 (juli/augustus
1932)
Op de middelbare scholen verliest de jeugdbeweging terrein,
wordt ze weggevaagd, is ze niet meer in tel. Er is een nieuwe zg.
jeugdbeweging ontstaan, die verderfelijke militaristische en
fascistische tendenties vertoont, die zich aanhangers verwerft in een
aantal en een tempo, zoals de idealistische jeugdorganisaties te zamen
in hun beste perioden nooit beleefd hebben (in Harmsen 1975, p. 347)
Bint: Dit geslacht is tè bandeloos / De jeugd
is bezig zich te constitueren tot grote groepsverbanden die elke zondag
langs de straten gaan / de groepsverbanden zijn de ontbinding van het
individu, omdat het geen gehoorzaam leert, maar macht. De mens mag niet
meer massa zijn dan voor de staatsorde nodig is. Het mag geen leger
vormen dan het staatsleger. Al deze zondagslegers zijn infect.
7) F0ERSTER. Schule und Charakter (1908)
| |
| |
Motto: Der Lehrer, der nur Kenntnisse
vermittelt, ist ein Handwerker - der Lehrer, der den Charakter bildet,
ist ein Künstler. (Colonel Parker) Die Individualität muss zu vollkommener Unterwerfung gezwungen werden () Der Weg
zur wahren Freiheit und Selbständigkeit geht nur durch Zucht und Überwindung (p. 99). Die Schule ist das Fundament
aller wahren ‘Freiheitspädagogik’ - der Pädagogik des
Gehorsams (p. 105).
Bint: De mens moet gehoorzaamheid leren en
tucht. Daardoor onderwerpt hij zijn wil en ontdekt hij zijn wil / De
Bree geloofde aan het systeem van stalen tucht, blinde gehoorzaamheid,
ontdekking van de wil door knechting, ophoping van energie, ontlading
van energie, later, op het grote voorbeeld der school / Naar het systeem
telde niet het individu, opdat individuen geteeld werden uit het
systeem. Zij die tucht leerden, konden tuchtigen later / Bint had een
manier om praten, denken zelfs, te verbieden.
8) CASIMIR.
School en tucht
(1922)
Ook hier (= in de klas) is veelheid van woorden en vormen niet
noodig, en is eenvoud het kenmerk van het ware ()
Inderdaad: bijna al het zakelijke, dat men in 't leven doen moet, komt
neer op enkele, eenvoudige dingen, die slechts korte woorden vragen. Zoo
alleen ook hamert men iets in de hoofden, dat er in
blijft en richtsnoer wordt (p. 40-41). De school is een gemeenschap, met een leider (p. 45).
8a) MUSSOLINI. Discorsi del 1925
Camerati, mi pare che basti: anche perché il parlare prolisso è squisitamente democratico: il parlare
prolisso è squisitamente vecchio regime. La Corporazione che non è stata ancora fondata e che io chiamerò dei silenziari, abolirà praticamente i
discorsi (p. 271-272, Discorso al Primo Congresso Nazionale
della Corporazione della Scuola, Roma 5.12.1925).
8b) KRIECK. Nationalpolitische Erziehung (1932)
Eine dringliche Aufgabe der deutschen Schule ist die Zucht zur
deutschen Sprache und die Zucht durch die Sprache.
[Vor allem in der Schule muss man gegen die] Verlotterung der Sprache,
wie sie in Zeitung, Politik, Geschäftsverkehr und dem ganzen
öffentlichen Lebens eingerissen ist, steuern () Sprache ist nicht bloss
äussere Form, gute Sprache nicht Schmuck des Lebens, sondern Ausdruck
der völkischen Denkform und Denkweise. Zucht der Sprache ist zugleich
Zucht des Denkens und des Charakters (p. 147).
Bint: Ik houd van weinig woorden... / ik
waardeer het vanavond gevoerde debat. Het was precies, concies / ieder
woord in de klas moet een bevel zijn. Het bevel is kort. Het woord in de
| |
| |
klas kan korter zijn / wij moeten de spreekwoordelijke
wijdlopigheid van de Nederlander bekampen, logenstraffen. De taal van de
regering, hoog en laag, de taal van de wetten, de taal van de kranten is
mij een gruwel / wij gaan onder aan onze taal, met onze taal / negerjazz
() is niet mooi, het is meer. Het is hortend, verscheurd, oer. Zo moet
onze taal wezen. De welsprekendheid is dood.
9) MUSSOLINI. Discorsi del 1925
La scuola italiana deve essere formativa del
carattere italiano () Non è necessario imbibire i cervelli con
l'erudizione passata e presente () E allora, o colleghi, ecco che il
vostro compito diventa di un'importanza enorme. Voi () avete delle
responsabilità tremende e ineffabili: di lavorare sul
cervello, sulla coscienza, sugli animi (p. 271-272, vgl. 8a).
9a) PROGRAMMA NSB (1931)
Leidend beginsel: Voor het zedelijk en
lichamelijk welzijn van een volk is noodig een krachtig Staatsbestuur,
zelfrespect van de natie, tucht, orde () Programma punt D 16: Opvoeding van de jeugd tot () orde, tucht () Bevordering van de vorming van leidende, karaktervolle persoonlijkheden () Toelichting: Ons volk geniet terecht een zekere
beruchtheid om de tuchteloosheid der jeugd; op dit gebied ligt nog een
vrijwel onbeperkt arbeidsveld ter bewerking () De daarvoor aangewezenen
zijn in de eerste plaats onderwijzers en leeraren () Bij een behoorlijke
organisatie, zullen zij zeker tegen hun taak opgewassen blijken. Maar
dan dient men hun de noodige bevoegdheden (o.a. een gepast
tuchtrecht) niet te onthouden. Honderden en nog eens honderden
onderwijzers en leeraren vallen geheel noodeloos ten offer aan de
tuchteloosheid van de jeugd, wegens een volkomen onvoldoende selectie van de leerlingen en het ontbreken van een
harde hand (p. 44-45).
Bint: Ik wil een kweek van reuzen kweken,
niet wetenschappelijk, maar maatschappelijk / Die zullen gehoorzamen /
[in de klas 4D] was een neiging tot losbandigheid, maar nooit een
neiging tot verzet, collectief. 4D deed geen greep naar de macht / Nox
zou op een sombere manier orde houden () zijn oorvegen sloegen tegen de
grond / De Bree had op het voorbeeld van Bint een taai riet () Bek
houden, bende!
10) INDEN. Onze taak (1933)
Slechts een aaneengesloten bloc kan de
nationale gedachte behoeden voor ondergang (p. 7). Noodzakelijk () is in
de eerste plaats () gezamenlijk een geordende groep te
vormen en gedragen door een gemeenschappelijke
historie. [Onze vijanden] zijn degenen, die de wereld-vervulling
zien in een algeheele verbroedering
| |
| |
(p.9). De navolgende punten van actie staan in ons streven
op den voorgrond:
1. | Eerbiedigen en onvoorwaardelijk steunen van het
Gezag. |
2. | Bestrijden van alle revolutionaire actie;
bevorderen van orde en tucht
(p. 13). |
() Overtuigd van de kracht van de, veelal ondergrondsche,
revolutionaire propaganda () achten wij het onzen plicht als goede
Vaderlanders deze met alle ons ten dienste staande middelen te
bestrijden. Wij denken hierbij ondermeer aan krachtig tegengaan van de
communistische actie op de scholen (p. 14). Ten
aanzien van wat gemeenlijk ‘het’ koloniale vraagstuk genoemd wordt,
stelt het [Nationaal Jongeren] Verbond zich principieel en
onvoorwaardelijk op het standpunt: Handhaven der
Rijkseenheid! (p. 15). Meer dan 5000 jongeren
() vormen nu [= mei 1933] een krachtig bloc van Nationaal Jongeren, een
gezamenlijke actie voor het opwekken van () nationale geestdrift (p.
18-19).
Bint: Het land is vol, maar de koloniën zijn
uitgestrekt / Een sterke figuur vindt nog ruimte voor daden () hij slaat
ruimte om zich heen / het was de droom van Bint zijn land nog eens zo
groot te maken als in het verleden / De Bree keek er de leer lingen
scherp op aan of hij door de kindergelaten al de brede kaken der
voorvaderen zag doortrekken / De Bree vroeg zich af of niet juist de hel
was van de grootste geestelijke eentonigheid () of in deze strafkolonie
wel reuzen der toekomst staken.
11) KRIECK. Nationalsozialistische Erziehung begründet aus
der Philosophie der Erziehung (1933)
Persönlichkeit wird notwendig zum Führer, und
andere Persönlichkeiten kennen und anerkennen wir nicht (p.
18). Der Führer ist der oberste Volkserzieher, und sein Werk findet
Fortsetzung und Erfüllung in den künftigen Ordnungen des
völkisch-politischen Gemeinwesens wie in der Schule des Dritten Reiches
(p. 23-24).
11a) RUST. Rede (1933)
Unsere deutschen Schulen haben den Einzelnen für
sich erzogen und nicht für ein Volk. Hier liegt die entscheidende
Wendung, die die deutsche Schule heute zu vollziehen hat. Sie
hat sich auszurichten nach dem Geiste unseres grossen feldgrauen Heeres
(p. 41). Wir wollen dieses junge deutsche Menschenvolk zusammenschmelzen
zur Volksgemeinschaft, auf das es in einem einzigen Guss zu einem
grossen organischen Gebilde werde. Und dies Gebilde soll sein hart wie Kruppstahl. Wir brauchen eine Jugend, die
bereit ist zu eiserner Disziplin. Meine Herren Lehrer,
Sie sind die S.A-Führer der deutschen Volksbildung! (p. 42).
| |
| |
11b) VON SCHIRACH. An der Gruft Friedrichs des Grossen
(1933)
So wie die politische Bewegung die beste ist, die dem Volk sein
Brot und seine ewige Ehre gibt, so ist die Jugenderziehung die
wertvollste, die das heranwachsende junge Volk für den
Kampf des Lebens stählt und eine Gemeinschaft
von Persönlichkeiten heranbildet. Auf diese kommt es
an, nicht auf eine Masse oder uferlose Zahl. Nicht, dass wir die grö te
Jugendbewegung der Welt geworden sind, sondern dass wir ein Führerkorps schaffen konnten von kraftvollen
jugendlichen Persönlichkeiten, ist die grösste
Leistung unserer Gemeinschaft (p. 11-12). Wir haben auch in der
Jugend eine Revolution für die Ordnung gemacht (p.
13). Preussentum und Jugend sind dasselbe! (p. 16).
11c) IN 'T VELD. Fascismus militans (1934)
De fascistische opvoeding zal zorgen voor de ontwikkeling van
den toekomstigen Leider (p. 35). Wij moeten een
geslacht krijgen, dat op de schoolbanken al geleerd heeft, dat Nederland
iets waard is, iets beteekend heeft en weer iets beteekenen moet (p.
36). Het spreekt vanzelf dat de nieuwe opvoeding geheel zal gericht zijn
op de ontwikkeling van den fascistischen geest () Er zal
aangekweekt worden een geest van tucht, orde (p. 39-40).
11d) SPENGLER. Jahre der Entscheidung (1933)
Die Zeit kommt - nein, sie ist schon da! - die keinen Raum mehr hat für zarte Seelen und schwächliche Ideale.
Das uralte Barbarentum () wacht wieder auf (p. 12). Der
Kampf ist die Urtatsache des Lebens, ist das Leben selbst (p.
14).
Bint: De Bree bleef lachloos grijnzen,
verachtelijk / deze handdruk, zei De Bree is onze oorlogsverklaring /
storm nu maar aan, ik weet wie de sterkste is / ik zou jullie
gemakkelijk stuk voor stuk kunnen fijnknijpen () verduiveld jammer
alleen maar, dat het niet mag / hij grijnsde, kauwde tweemaal dreigend /
langzaam, luid () zei De Bree: Ik tem / Toe maar, zei De Bree tussen
zijn tanden / Toe maar, zei hij. Het werd zijn stopwoord / Toe maar, zei
De Bree dreigend, en grijnsde met een macht van dreiging / Hij grijnsde
nu werkelijk infernaal. - Hebben jullie me ooit horen zeggen: het is
voortaan vrede tussen ons? Nee, kereltjes, sarde De Bree, het is
oorlog, het is en blijft oorlog () Hij sloeg zijn open opschrijfboekje
op het blad dat het klapte () Zijn maarschalksblik ging naar de vijand.
- Mijn vesting, zij hij.
12) VORRINK.
Het vuur dat niet wordt uitgeblust
(1934)
Wij moeten ons rekenschap geven van het feit, dat een deel der
jeugd in beweging is gekomen, waarop wij en alle andere
jeugdorganisaties uit de eerste na-oorlogsjaren, geen of weinig invloed
| |
| |
vermochten uit te oefenen. Van deze jeugd in beweging
heeft men als haar voornaamste kenmerk aangeduid haar begeerte om te
volgen, als massa zich in blind vertrouwen te onderwerpen aan het bevel
van een leidersfiguur, die zij vanuit een of andere duistere beweeggrond
bereid is als ‘de’ ware, de alwetende, de vlekkeloos zuivere, de
geroepene, de begenadigde ‘Leider’ te erkennen. De jeugd van
tegenwoordig verlangt weer te gehoorzamen () rond het
vraagstuk van het gehoorzamen speelt zich de geestelike en zedelike
krisis van onze tijd () Lang niet alleen in Duitsland.
Waarneembaar in alle Europese landen. Ook in ons land. Dit verlangen naar militaire kadaverdiscipline () is de grootste bedreiging, waaraan de Europese beschaving sinds vele
tientallen jaren werd blootgesteld.
Bint: De Bree wenste wel eens tien jaar
verder te zijn. Hij wilde graag ervaren wat de school maatschappelijk
opleverde () De Bree geloofde in het systeem / Mijn ervaring, zei Bint
() bewijst, dat het schoolonderwijs slecht aansluit aan de eisen van de
maatschappij. Je moet dus een van tweeën, de school veranderen of de
maatschappij / De Bree geloofde vast dat het nieuwe systeem tot andere
uitkomst leidde () Hij wenste tien jaar verder te zijn.
| |
| |
| |
Literatuurlijst (ad hoc)
| |
1) Bordewijk
| CALIS, P. ‘De schrijvende advocaat’. Interview met mr. F.
Bordewijk, Algemeen Handelsblad 22.10.1962. |
| DAUTZENBERG, J.A en TROMP, W. Ik ben eerst advocaat,
dan schrijver. Teksten van en over F. Bordewijk. Z.p., KRO
1983. |
| DUBOIS, P.H. Over Bordewijk. Rotterdam/
's-Gravenhage, 1953. |
| DUBOIS, P.H. ‘Facetten van het schrijverschap’, in: Dubois, Mettertijd. Amsterdam, 1971, p. 49-77. |
| JANSONIUS, F. ‘Enkele aspecten van het werk van Bordewijk’, Levende Talen, 266 (1970), p. 204-216. |
| NIEMEYER, A.C. ‘Bordewijk als auteur van het magisch realisme’,
De Gids, 116 (1953), p. 374-393. |
| OVER F. BORDEWIJK. 's-Gravenhage, 1982. |
| ROTHUIZEN, W. ‘De angsten van een deftige kwibus’, HP
- Boeken 11.12.1982. |
| URI, S.P. ‘De ontwikkeling van F. Bordewijk’, Critisch Bulletin, 18 (1951), p. 241-251. |
| VRIESLAND, V.E. van. F. Bordewijk.
's-Gravenhage. 1949; nu ook als herziene versie in: Van Vriesland,
Onderzoek en vertoog I. Amsterdam, 1958, p.
464-483. |
| |
2) Blokken
| DAUTZENBERG, J.A. ‘De meest vervolmaakte orde op aarde
bereikbaar’, in: H. Schenkeveld e.a. (red.): Over
verhalen gesproken. Groningen, 1982, p. 37-60. |
| DONKER, A. ‘Bespreking’, Critisch Bulletin, 3
(1932), p. 28. |
| DUPUIS, M. ‘F. Bordewijks anti-utopie Blokken (1931) in het licht
van modernisme en formeel experiment’, De Spiegel der
Letteren, XVIII (1976), 3-4, p. 176-201. |
| GROPPO, G. ‘Blokken: Bordewijk e la quadratura del cerchio’, Aion-n. Studi Nederlandesi, Studi Nordici, XXV
(1982), p. 191-235. |
| GROPPO, G. ‘Due distopie entropiche: My e Blokken’, Aion-n. Studi Nederlandesi, Studi Nordici, XXVIII-XXIX
(1985-6), p. 7-26. |
| LUKKENAER, P. ‘Bordewijks Blokken: politieke kabbalistiek’, in: L.
De Vos (red.), Laatst nog... Antwerpen, 1985, p.
147-164. |
| VIJFVINKEL, R. ‘Bordewijks roman Blokken en Eisensteins film
Pantserkruiser Potemkin’, Literatuur, 3 (1986), 1,
p. 23-30. |
| |
2a) Rondom Blokken
| BLIJSTRA, R. Voorspel en voorspelling.
Leiden, 1970. |
| |
| |
| CASCIATO, M., PANZINI, F. en POLANO, S. (red.). Olanda 1870-1940 - Città, casa, architettura. Milano,
1980. |
| DEKKER, M. C.R. 133. Een toekomst-roman.
's-Gravenhage, 1926. |
| HINDUS, M. Humanity uprooted. London, 1929 =
Ontredderde wereld. Amsterdam, 1931. |
| KRAMER, L.D.E.J. Lichaamscultuur en sport in
Sovjet-Rusland. Utrecht, 1933. |
| LISSITZKY, E.: Russland. Die Rekonstruktion in
der Architektur in der Sowjetunion. Wien, 1930 = Russland: Architektur für eine Weltrevolution.
Berlin, 1965; Ricostruzione dell'architettura in
Russia. Firenze, 1969; Russia: an
achitecture for world revolution. London, 1970 en
Cambridge, Mass., 1970. |
| MEHNERT, K. Die junge Generation in
Sowjet-Russland. Berlin, 1932 = De jonge
generatie in Sovjet-Rusland. 's-Gravenhage, 1932. |
| MICHELIS, M. de en PASINI, E. La città sovietica
1925-1937. Venezia, 1976. |
| MILJUTIN, N.A. Socgorod (1930). Milano,
1971. |
| OORTHUYS, G. ‘Architetti olandesi e avanguardie russe
1919-1934’, in: AA. VV. Socialismo Città
Architettura. URSS 1917-1937. Roma, 1971. p. 309-321. |
| REINSMA, R. Rzn. Van hoop naar waarschuwing.
Amsterdam, 1970. |
| RIORDAN, J. Sport in Soviet society.
Cambrigde, 1977. |
| ROLAND HOLST-van der SCHALK, H. Uit
Sowjet-Rusland. Rotterdam 1921. |
| ROLAND HOLST-van der SCHALK, H. Grondslagen en
problemen der nieuwe kultuur in Sowjet-Rusland,
Amsterdam, 1932. |
| TOSCANO, C. L'educazione dei Balilla e delle
Piccole Italiane. Messina, 1935. |
| ZAMJATIN, J. ‘Over literatuur, revolutie en entropie’ (1923),
in Zamjatin, Teken van leven. Amsterdam, 1969,
p. 134-141. |
| ZAMJATIN, J. My. New York, 1924; Nous Autres. Paris, 1929; Noi. Bergamo, 1955; Wij. Amsterdam,
1970. |
| ZEVI, B. Poetica dell'architettura
neoplastica. Torino, 1974 (2e druk). |
| |
3) Bint
| BORDEWIJK, F. ‘Drie vijanden van Bint’, De
Gemeenschap, (1935), 12, p. 885-889. |
| BORDEWIJK, R.F. ‘Geen mythenvorming over bedoeling van Bordewijks
Bint’, NRC Handelsblad 27.10.1984. |
| BRAAK, M. ter. ‘Tien maal gehoorzaamheid’, Het
Vaderland 27.1. 1935, later in: Ter Braak, Verzameld werk, deel V: Kronieken.
Amsterdam, 1980 (2e druk), p. 417-423. |
| COSTER, D. ‘Bint of de kroning der schoften’, De
Stem, 15 (1935), p. 783-791. |
| |
| |
| SCHOLTEN, H. ‘Over de strekking van de roman Bint van F.
Bordewijk’, Bzzlletin, 96 (1982), p. 44-48. |
| SCHMITZ KÜLLER, H. ‘Kwestie van Karakter’, in: Voor
H.A. Gomperts. Amsterdam, 1980, p. 196-202. |
| STOMPS, M. ‘Bespreking’, Nederland, 7 (1942), p.
243-247. |
| |
3a) Rondom Bint
| CANNEGIETER, H.G. Helden in den dop. Baarn
1931. |
| CASIMIR, R. ‘De school en de tucht’, in J. Bemelmans e.a., Ons volk en de tucht. 's-Gravenhage, 1922, p.
35-55. |
| FOERSTER, F.W. Schule und Charakter. Zürich,
1908 (5e druk). |
| HANSEN, E. ‘Fascism and Nazism in the Netherlands 1929-39’,
European Studies Review, II (1981), p.
355-385. |
| HARMSEN, G. Blauwe en rode jeugd. Nijmegen,
1975 (2e druk). |
| HILLER, F. Die ‘Deutsche Schule’.
Langensalza usw. 1933. |
| HILLER, F. (red.) Deutsche Erziehung im neuen
Staat. Langensalza usw. 1935. |
| INDEN, W. Onze taak. Uitgave van het
Nationaal Jongeren Verbond. Den Haag, 1933. |
| JANSE, A. Nationaal-socialistische
fascisten-politiek. Aalten, 1933 (2e bijgew. druk). |
| JONGE, A.A. de. Crisis en critiek der
democratie. Assen, 1968. |
| JONGE, A.A. de. Het Nationaal-Socialisme in
Nederland. Den Haag, 1979 (2e verb. druk). |
| MUSSOLINI, B. Discorsi del 1925. Milano,
1928 (2e druk). |
| OSTENC, M. L'éducation en Italie pendant le
fascisme. Paris, 1980. |
| OTTEN, J.F. Het fascisme. Amsterdam, 1928. |
| PROGRAMMA der Nationaal Socialistische Beweging in Nederland,
dec. 1931; toelichting van het Programma, jan. 1932. |
| ROLAND HOLST-van der SCHALK, H. ‘De strijd om de jeugd’. Rede
gehouden op 8 maart 1931 in het Gebouw Bellevue, Amsterdam. |
| ROOD ROTTERDAM in de jaren '30. Rotterdam, 1984. |
| RUST, B. ‘Rede’ bei der Einweihung der landgebundenen
Hochschule für Lehrerbildung in Lauenburg am 24. Juni 1933, in:
Hiller 1935, p. 41-45. |
| SCHAEPMAN, F. Het fascisme naar zijn beginselen
beoordeeld. Nijmegen-Utrecht, 1931. |
| SCHIRACH, B. von. Revolution der Erziehung. München, 1938. |
| SCHWEDTKE, K. Adolf Hitlers Gedanken zur
Erziehung und zum Unterricht. Frankfurt am Main, 1933. |
| VELDT, H. in 't. Fascismus militans.
Eindhoven, 1934. |
| |
| |
| VOLPE, G. Wording en wezen van het fascisme.
Voor Nederland bewerkt en van een inleidend woord voorzien door
W.M. Westerman. 's-Gravenhage, 1930. |
| VORRINK, K. ‘Het vuur, dat niet wordt uitgeblust’.
Afscheidsrede uitgesproken op het Pinksterfeest 1934, Amsterdam
1934. |
|
|