de roman, dat wil zeggen lichamelijk werk als hoeksteen van een
nieuwe levensvorm, speelde een grote rol bij de aanhangers van Geert Groote. Ik
zie dus de cultuurhistorische wortels van Van Eedens experimenten op Walden in
de levenswijze van de Broeders des Gemeenen Levens.
De gehele structuur van de roman heeft iets middeleeuws: er is een duidelijke
dichotomie aanwezig, de dichotomie van een ‘bovenwereld’ en een ‘onderwereld’
(Bahtin 1965). Het veilige, geconsolideerde,
burgerlijke milieu is de bovenwereld; de knopenwinkel, de prostitutie op hun
beurt vertegenwoordigen de onderwereld. De bovenwereld betekent verder Hedwigs
bewuste gedachten en handelingen, terwijl haar dromen en instincten haar naar de
onderwereld leiden. Het einde is een eigenaardige synthese van de boven- en
onderwereld: de boerenwereld van de Harmsens krijgt een etherisch,
transcendentaal boven-karakter.
2. Hiermee zijn we bij het psychologische aspect beland. Na Rümke (1977) valt
daarover niet zoveel meer te zeggen. Toch kan het leerzaam zijn Hedwigs dromen
met Freudiaanse middelen van droominterpretatie te analyseren.
Dromen hebben een dubbele betekenis in de roman. Enerzijds hebben zij te maken
met een nieuwe literaire methode, een nieuw middel tot karakteranalyse,
misschien een voorloper van de ‘stream of consciousness’-techniek. Dromen dienen
de innerlijke belichting van de persoonlijkheid. De aanwezigheid van dromen
hangt verder samen met een bepaalde visualiteit in de stijl.
Anderzijds komt het gebruik van dromen om de raadsels van een persoonlijkheid
(van een sphynx) op te lossen voort uit een toen nog nieuwe wetenschap, de
psychologie. Er worden een stuk of twaalf dromen en visioenen beschreven in de
roman. De eerste komt op pagina 25 en de laatste vermelding van dromen op pagina
132 (in de Salamander-uitgave van 1983). Hun aanwezigheid kan dus geen toeval
zijn.
Dromen weerspiegelen ook de al genoemde dichotomie van de bovenen onderwereld,
zoals bij voorbeeld de droom over de eenogige bedelaar. Er bestaat een
opvallende gelijkenis tussen deze droom en een droom van Anna Karenina over een
boer met baard die onverschillig boven haar aan het rommelen is (Tolstoj 1965).
Vlak voor haar zelfmoord ziet Anna Karenina een boer op een spoorwegstation die
haar sterk aan de boer uit haar droom doet denken. Ook in Hedwigs leven
verschijnt een werkelijke figuur, een Londense vagebond, die haar aan de
bedelaar uit haar droom herinnert. Werkelijkheid en droom zijn vermengd op
dezelfde manier in beide romans. De vermenging zelf is een symptoom van de
psychische desintegratie van de twee vrouwen.