| |
| |
| |
Kameraden van den Helicon; over Nederlandstalige dichters in de
kolonie Curaçao 1812-1865 Wim Rutgers
Niet alleen in Europa, maar ook in het Caraïbisch gebied wordt er literatuur in
het Nederlands geschreven, namelijk door auteurs uit Suriname, de Nederlandse
Antillen en Aruba. Deze literatuur verwoordt evenwel een niet-Nederlandse,
Caraïbische cultuur.
De Nederlands-Caraïbische literatuur zou ik in drie perioden willen verdelen:
1. | de koloniale tot de emancipatie in 1863; |
2. | de koloniale vanaf 1863 tot rond 1954 en |
3. | de moderne literatuur. |
Het hierna volgende behandelt een aspect van de eerste periode.
| |
| |
Aan sommige Curaçaosche dichters
Poëten! staakt uw vuur en wilt uw drift
bedwingen,
Met langer op dien trant en in die maat te zingen:
De ed'le dichtkunst wordt door u geheel ontluisterd,
De taal waarin gy schryft wordt zelfs door u verduisterd.
Of is het vader Cats, die scheen voor
uwen geest,
Wiens Godenvol men thans met Hoofd en
Vondel leest?
O neen! zy die eertyds de roem van Neerland waren,
Wier namen staan met eer in 's lands historieblaren,
Zy kenden zulk een zang en zulk een taal ook niet
Als men schier iedere week in onze Cranten ziet.
Doch zou het Helmers zyn, te vroeg
voor ons verloren,
Wiens dichterlyke geest in u thans is herboren?
Of heeft de gryze Feith wiens lier
hangt aan den wand,
Zyn' wysheid en zyn kunst misschien aan u verpand?
En Tollens zal in u als hy uw verzen
leest,
Zyn mededingers zien, wier roem en naam hy vreest;
Hy zal gewis uw taal, uw styl en vuur bewondren,
Dit zal hem duis'len doen, 't zal hem in d'ooren dond'ren;
Doch neen! dit zal 't hem niet. - Hy zal van schaamte
blozen,
En over uw gezang van droefheid zuchten lozen;
Hy zal, dit is gewis, 't naauwelyks gelooven,
Dat men die schoone kunst van alles kan berooven,
Waarmee zy heerlyk prykt en alles overtreft;
En tot een halven God, den ed'len mensch verheft.
Doch was het ook de zucht om deugden te verspreiden,
Die u heeft aangezet en tot den zang kon leiden?
Waarom die dan toch niet in prosa neergesteld?
Misschien hadt ge ons vermaakt maar niet ons zoo gekweld,
Maar zyt ge er voor bestemd, op den Parnas te leven,
Is uw dit voorregt dan van uw' geboort' gegeven?
Dan vrienden hoort myn raad en trekt er-tot besluit,
Indien gy rymen moet, de volgend' lessen uit,
Tracht eerst met vlyt en spoed uw' moedertaal te kennen,
Aan hare schoonheid, kracht en rykdom te gewennen, Leest
dan met aandacht eerst 's lands beste schryveren na,
Voor dat gy in die taal met dichten verder ga,
Leest, wat het zeggen wil te zien op voet en maat,
En kykt naauwkeurig na hoe elken regel staat,
En stemt met het verband - Ziet! zoo, zoo moet 't wezen,
En niet gelyk voorheen dat wy 't niet konden lezen,
Of 't werd voor ons zoo raar en 't draaide voor ons oog,
Als of m' iets binnen had, dat op kwam naar om hoog.
Zoo gy myn raad maar volgt, als gy weer rymen moet,
Apoll' zal dan misschien U schenken van zyn gloed;
Doch hebt gy hem vergramd door in zyn taal te spreken,
Ei! wilt dan tot hem gaan, en om vergif'nis smeken,
Beleidt uw' misdaan hem, want zoo gy schuld bekent,
Zal hy vergeving biën, verhooren U in 't end.
| |
| |
Het bovenstaande gedicht verschaft mij de mogelijkheid iets te laten zien van een
terrein waarop ik enkele jaren intensief onderzoek verricht heb: poëzie in
De Curaçaosche Courant
van 1812 tot 1865.
Nam men tot nu toe algemeen aan dat de literatuur op de Nederlandse Antillen pas
aan het einde van de 19de eeuw was begonnen, nu zien we dat ze al een kleine
eeuw eerder ontstond. Zo past Curaçao ook beter in de ontwikkeling van bij
voorbeeld Suriname (waar aan het einde van de 18de eeuw de poëzie begint) en de
rest van het Caraïbisch gebied. Vanaf de eerste publicatiemogelijkheid - De Curaçaosche Courant - schreef ‘men’ poëzie en soms ook
proza en toneel met literaire intentie.
Als we daarbij, uitgaande van het literaire communicatieproces, allereerst de
auteurs en de lezers beschouwen, zien we dat de auteurs Curaçaoenaars waren die
op dat eiland geboren waren of er al lang woonden. Ze behoorden niet tot de
hoogste elite, maar waren middenstanders: planter, handelaar, predikant of
onderwijzer. Voor zover men tenminste onder zijn eigen naam publiceerde en niet
onder pseudoniem of zelfs anoniem; van deze grote categorie weten we niets.
Dezelfde groep zal ook de lezerskring gevormd hebben: de kleine blanke bovenlaag
in een kolonie die gekenmerkt werd door slavernij. De gekleurde en zwarte
meerderheid van vrijen en slaven komt in de geschreven literatuur niet aan bod -
zelfs nauwelijks als onderwerp of thema.
Kijken we vervolgens naar de gedichten zelf, dan kunnen we iets opmerken over de
taal, de vorm en de inhoud.
| |
1. Taal
Curaçao was ook al in de 19de eeuw multilinguaal: naast Papiamento, de taal
tussen meesters en slaven en tussen Hollanders en Portugees-Joodse
kooplieden, werden Spaans, Engels en Nederlands gesproken. De laatste taal
was de officiële bestuurstaal en is dat nu nog, evenals onderwijstaal. Maar
het Papiamento was en is de normale omgangstaal. In de orale literatuur
vinden we dit Papiamento terug, maar de geschreven letteren zoals in de
koloniale elitekrant waren in de taal van het moederland: Engels in de
Engelse tijd (van 1807 tot 1816), Nederlands in de Nederlandse tijd vanaf
1816. Toneelactiviteiten vonden wonderlijk genoeg vrijwel uitsluitend plaats
in het Frans. Het bovenstaande gedicht en andere geven nadere indicaties
over wie en wat men las en bewonderde.
Een dichter heeft een lange weg af te leggen eer hij de top van de Helicon
beklommen heeft - om in de beelden van de dichters zelf te spreken. Hij moet
allereerst zijn taal, zijn moedertaal goed leren en ervoor zorgen dat hij de
grammatica beheerst. | |
| |
Daarna moet hij de beste schrijvers lezen,
als daar zijn Cats, Hooft, Vondel, Helmers, Van Merken, Feith, Tollens en Bilderdijk (dus uit de tijd van de Renaissance tot
en met de eigen Romantische tijd).
De dichters plaatsen boven hun gedichten verschillende motto 's, die iets
vertellen over wat ze lezen. Nederlandse auteurs als Vondel, Spandaw, Langendijk,
Da Costa komen voor. Daarnaast zien we motto
's uit de klassieken en de bijbel, van Engelse schrijvers (Shakespeare,
Byron), Franse (Boileau, Voltaire) en Duitse (Schiller). Men vertaalde en
bewerkte ‘een der oude Nederlandsche rymers’ of ‘een oud Hollandsch
deuntje’, het ‘Wien Neerlands bloed’ en veel Engelse schrijvers van wie
speciaal Byron en Shakespeare; enkele Duitse: Hagedorn, Klopstock en Cramer;
en ook Franse, onder wie Voltaire, Millevoi, de Lamartine en Bouffler. Men
vertaalde ook uit het Latijn, Zweeds en Italiaans. Maar het overgrote deel
van de poëzie, zo 'n 80% was toch origineel.
Al deze motto 's, leesadviezen en bewerkingen geven iets weer van wat in het
19de-eeuwse Curaçao bekend en populair was. Ze laten ons ook nog zien wat
men toen las en waardeerde. Daar zijn figuren onder die we nu als
tweederangs beschouwen, maar ook groten; ouderen en jongeren. Wat de
Nederlands auteurs betreft merk ik op dat men aansloot bij de waardering die
men in Nederland op dat moment koesterde: men was terdege op de hoogte.
| |
2. Vorm
Al oordelen we nu over deze vroeg-19de-eeuwse dichters als
gelegenheidsdichters met de nadruk op ‘gelegenheid’, de klemtoon lag voor de
betrokkenen waarschijnlijk toch wel op ‘dichters’. Uit reacties op andermans
werk en op het eigene krijgen we het idee dat men zich Dichter voelde in de
traditie van de 18de-eeuwse dichtgenootschappen.
Men wees het rijm niet af, maar wel de rijmelarij. Uit diverse gedichten is
impliciet of expliciet op te maken aan welke eisen een gedicht kennelijk
moest voldoen volgens de 19de-eeuwse Curaçaose poëtische maatstaven. Rijm
moet onopvallend en origineel toegepast worden; het mag niet versleten zijn
en men mag het niet ‘slaafsch’ of dwangmatig gebruiken. Woorden moeten
bewust geschreven worden, zonder dat er een letter teveel gebruikt wordt.
Het gedicht moet men polijsten: men schoeit de woorden als op een leest...
De dichter moet maat houden; het gedicht mag niet ‘in en uit de maat
huppelen’. Daarnaast moet de dichter ‘geest’ en ‘vernuft’ bezitten; zijn
taal en stijl moeten blijk geven van ‘dichtvuur’ en ‘Apollo 's gloed’; een
treurspel zonder ziel... verjaagt zelfs kwaadaardige spoken! De dichters
hebben de pen vol van Apollo, de Olympus, Pegasus en de ‘zanggodinnen’.
| |
| |
In de 19de-eeuwse Curaçaose poëtica staat proza tot poëzie als gewoon tot
verheven, geheel volgens de algemene literaire opvatting van die tijd. Als
een werk niet verheven genoeg is, dan schiet het poëtisch te kort en wordt
het gekraakt als een ‘prozaïsch’ stuk. Als je geen dichtvuur bezit kun je
beter proza schrijven, maaar als de poëzie wel het juiste ‘vuur’ bezit kan
ze de mens tot een halve god verheffen: poëzie is voor de goden.
| |
3. Inhoud
Meer dan de helft van de ongeveer 250 gedichten die ik vond was zuivere
gelegenheidspoëzie. Men zag een veelheid van aanleidingen om naar de pen te
grijpen.
Curaçao komt slechts zo'n vijftien keer voor als onderwerp. Interessant is
het te constateren dan men in 1834 wel schrijft over 200 jaar Nederlandse
koloniale aanwezigheid, doch niets over de emancipatie van de slaven in
1863. Vooral dat laatste lijkt me onthullend. De herdenking van 300 jaar
kerkhervorming in 1817 was wel goed voor een drietal gedichten. De poëzie is
duidelijk die van de blanke protestantse bovenlaag.
Enkele dichters schreven over belangrijke feiten uit de Zuidamerikaanse
onafhankelijkheidsstrijd van Bolivar en Brion tegen de Spanjaarden; Curaçao
koos voor de opstandelingen zonder daar consequenties aan te verbinden voor
de eigen situatie. Nederland en Curaçao zijn één: de Nederlandse Vorst en
zijn plaatsvervanger in de kolonie (de gouverneur) worden uitgebreid
bezongen op verjaardagen en hoogtijdagen; amusant zijn de anti-Belgische
gedichten naar aanleiding van de Belgische Revolutie in 1830. Daarnaast had
men ook aandacht voor het wereldgebeuren in ruime zin: de Franse tijd en de
nederlagen van Napoleon en zijn verbanning; de Grieks-Turkse oorlog; de
Barbarijse zeerovers, enzovoort.
Tot slot noem ik de persoonlijker poëzie in de vorm van
humoristisch-belerende gedichten of de verheerlijking van deugd,
huiselijkheid en godsdienst.
Vorm en inhoud kenschetsen de poëzie van het koloniale Curaçao als
burgerlijk, ‘status-quo’-bevestigend gelegenheidswerk. Maar daardoor geeft
deze literair-esthetisch weinig waardevolle poëtische overlevering ons juist
een aanvullend beeld van de Curaçaose maatschappij. Als zodanig is ze
waardevol en werd ze tot nu toe ten onrechte veronachtzaamd.
Voor een volledig overzicht: Wim Rutgers: Het nulde hoofdstuk
van de Antilliaanse literatuur; Koloniale poëzie in De Curaçaosche
Courant. Uitgegeven door Charuba op Aruba, 1988, 399p.
|
|