Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De polysemie in Italiaanse en Nederlandse structuren
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel dat de talige kennis en de werkelijkheidskennis van de taalgebruiker zorgen voor de juiste interpretatie en het eenduidig maken van het betekenispotentieel.
Polysemie kan tot uiting komen en onderzocht worden in intralinguaal verband, dus binnen één en dezelfde taal, ofwel in interlinguaal verband, via contrastief onderzoek van twee talen. Interlinguale, contrastieve polysemie is opnieuw een uiterst misleidende benaming. In feite dekken de woorden van een taal zelden of nooit volledig de betekenis van de overeenkomende woorden van een andere taal. De buitentalige werkelijkheid wordt immers door elke taal en taalgemeenschap op eigen wijze onderverdeeld en geëtiketteerd; de semantische opbouw van twee talen is dus per definitie verschillend. Dit impliceert overigens dat de woorden van L1, alvorens ze vergeleken kunnen worden met L2, eerst in hun functioneren binnen het L1-systeem moeten worden bestudeerd. Hun plaats binnen het hele systeem is fundamenteel.
Nu blijkt uit contrastief onderzoek van de Nederlandse en de Italiaanse woordenschat een essentieel verschil naar voren te komen. De lexicons van beide talen neigen respectievelijk naar oligosemie en polysemie, dat wil zeggen het Nederlandse woord vertoont relatief weinig betekenissen, terwijl het Italiaanse woord in niet onaanzienlijke mate op een veelvoud van betekenisvarianten vertrouwt. Men heeft in wetenschappelijke en minder wetenschappelijke onderzoeken en vergelijkingen tussen de Franse en de Duitse taal enerzijds, de Franse en de Engelse taal anderzijds, reeds vrij veelvuldig beweerd dat het Frans graag gebruik maakt van algemene woorden, terwijl het Duits (in mindere mate misschien het Engels) een voorkeur heeft voor precieze woorden. (Men vergelijke bij voorbeeld wat Ullman en Bally, alsmede de comparatisten Malbanc, Vinay en Darbelnet zeggen.) Soortgelijke opmerkingen heeft onder meer L. Renzi gemaakt in summiere vergelijkingen tussen het Duits en het Italiaans. Weliswaar zijn deze beweringen nooit gestaafd door uitgebreid onderzoek of statistieken, reden waarom ze wel eens bekritiseerd worden, maar ze schijnen toch een zekere typologische waarde te hebben.
Bij vergelijkingen tussen de Italiaanse en Nederlandse taal dringt zich hetzelfde contrast op. Het Italiaanse lexicon maakt veelvuldig gebruik van algemene woorden, terwijl het Nederlands de voorkeur geeft aan woorden met een minder breed semantisch veld.
Dit contrast is aan te duiden in: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. de categorie der werkwoorden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1. De werkwoorden van bewegingHet Italiaans kent bij lange na niet de rijkdom die het Nederlands heeft aan samengestelde en gekoppelde werkwoorden, zodat vooral in de Nederlandse werkwoorden van beweging een veelheid aan informatie zit die de Italiaanse equivalenten niet hebben. Tegenover algemene en veelvuldig gebruikte Italiaanse werkwoorden als: ‘partire’ (vertrekken), ‘andare’ (gaan), ‘venire’ (komen), ‘uscira’ (uitgaan), ‘entrare’ (binnengaan), staan grote hoeveelheden Nederlandse samengestelde of gekoppelde werkwoorden, bij voorbeeld ‘partire’: weggaan, wegvliegen, wegrennen, weghollen, wegrijden, wegfietsen, wegschuifelen enzovoort. Doorgaans voegt het Italiaans de manier van voortbeweging alleen toe als de context niet voldoende informatie biedt, dit uiteraard om vorm en stijl niet onnodig te verzwaren. Evenmin kan het Italiaans met zoveel gemak als het Nederlands de voorzetsels met de werkwoorden verbinden, zodat groepen als ‘over de brug fietsen’ in het Italiaans doorgaans op zeer resultatieve en generaliserende wijze weergegeven moeten worden, in de trant van ‘de brug oversteken’, waarbij vormen als ‘met de fiets’ of ‘al fietsende’ alleen worden toegevoegd als de context niet voldoende informatie biedt en indien de vorm dit toelaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. De werkwoorden van actieIn het algemeen zijn de werkwoorden van actie, met name de instrumentele werkwoorden, in het Nederlands veel gedifferentieerder opgebouwd dan in het Italiaans. Bij voorbeeld ‘lavare’= wassen, maar ‘lavarsi i denti’= de tanden poetsen, ‘lavare il pavimento’= het huis dweilen. Uit de vele voorbeelden is het de moeite waard het werkwoord ‘tagliare’ te noemen, dat knippen, snijden, hakken en zelfs maaien en slijpen kan betekenen. En dan zwijgen we nog over de preciezere Nederlandse werkwoorden in de vorm van samenstellingen en koppelingen, als inknippen, uitsnijden, omhakken enzovoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. De werkwoorden van positieDe werkwoorden liggen, zitten, staan, hangen worden maar al te vaak in het Italiaans geneutraliseerd in ‘essere’ (zijn). Alleen als het echt noodzakelijk is, als de context niet voldoende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitsluitsel biedt, zal het Italiaans de positie verduidelijken. (Zie D. Ross, 1986.)Ga naar eind1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De categorie der voorzetselsHet Italiaanse voorzetsel heeft, veel minder dan het Nederlandse, de steun van de context nodig om tot volledige betekenisaanduiding te komen. Bij voorbeeld het voorzetsel ‘da’ geeft richting (naar), vertrekpunt (van), situatie (bij) aan en heeft onder andere ook temporele waarde (sedert). Het voorzetsel ‘a’ geeft onder andere zowel de richting (naar) als de plaats (in) aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De categorie der substantievenMen treft menig geval aan van Italiaanse substantieven die algemener en polysemischer zijn dan de Nederlandse equivalenten. Het woord ‘nodo’, bij voorbeeld, komt overeen met knoop, maar ook met knooppunt (van het verkeer), met knelpunt, vraagstuk, kwestie. ‘Intervento’ is interventie, maar ook optreden, ingrijpen (van de politie), (medische) ingreep, maar ook toespraak, redevoering, betoog (in de Kamer). ‘Fede’ is het geloof, maar ook trouwring, om slechts een kleine greep te doen uit de talrijke voorbeelden.Ga naar eind2
Het Nederlandse lexicon blijkt dus over het geheel genomen veel specifieker te zijn dan het Italiaanse. Dit betekent echter niet dat een willekeurige Nederlandse tekst meer informatie geeft dan een overeenkomstige Italiaanse. De Nederlandse woorden hebben in het algemeen een grotere semantische autonomie, zijn onafhankelijker van de context. De Italiaanse woorden zijn gauw contextgebonden, hun betekenis is implicieter, aangezien ze meer op de context vertrouwen. De Italiaanse neiging tot semantische vaagheid en generalisering impliceert wellicht een genuanceerder syntactisch functioneren.
Voor sommige auteurs duidt de contrastieve polysemie erop hoezeer de talen onderhevig zijn aan willekeur. Hoe nauwer twee talen met elkaar verwant zijn, hoe ongemotiveerder en willekeuriger de verschillen die ze tonen. Onder andere Wandruszka uit zich herhaaldelijk in dergelijke termen, en hij noemt de ‘faux amis’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs de ‘kroongetuigen van het toeval’ (224). (Wat hij overigens bij de ‘faux-amis’ rekent is veelal niet te onderscheiden van polysemie in het algemeen.) Een dergelijke opvatting strookt met het idee dat woordbetekenissen los van elkaar staan, dat ze gescheiden eenheden zijn. Tegenwoordig spreekt men evenwel liever van het betekeniscontinuüm. De lexicale eenheden alsmede de betekenisvarianten lopen in elkaar over, zijn althans niet scherp gescheiden. Dit komt min of meer overeen met wat de buitentalige werkelijkheid te zien geeft, want hoe is precies het verschil vast te leggen tussen bij voorbeeld een berg en een heuvel? Het Italiaans onderscheidt niet een trap van een ladder en noemt beide ‘scala’. Het Nederlands spreekt meestal grofweg over ‘blauw’, terwijl men in het Italiaans meteen deze tint moet specificeren: ‘celeste’, ‘azzurro’ of ‘blu’? En andere talen leren betekent andere grenzen leren trekken, want iedere taalgemeenschap segmenteert op haar manier de werkelijkheid. Het zou echter te drastisch zijn te beweren dat dergelijke segmentaties en afgrenzingen volledig toevallig zijn en dat alle interlinguale contrasten aan willekeur zijn toe te schrijven. In de laatste jaren zijn tamelijk veel studies verschenen, vooral Amerikaanse, waarin dit idee van willekeur, waar tot dan toe in de taalverschijnselen zo'n grote rol werd toebedeeld, enigszins wordt herzien. Tegenwoordig neigt men er ook toe het idee dat de lexicale structuren van de verschillende talen uiterst heterogeen zijn, ietwat af te zwakken. Op verscheidene gebieden, allereerst in het kleurenlexicon, daarna ook in het lexicon van dierenamen en plantenamen, is men gestoten op zekere constanten, op een zekere regelmaat, zodat men tot nu toe kan concluderen dat de lexicale systemen van diverse talen weliswaar variëren, maar binnen bepaalde marges.Ga naar eind3 Er zijn constante factoren, biologische, sociale, culturele, ecologische enzovoort die de taalkundige willekeur enigszins aan banden leggen en een beperkte motivatie tot stand brengen. Een soort van relativiteit dus in het verklaren van intralinguale verschijnselen en interlinguale verschillen. Als schoolvoorbeeld van ongemotiveerdheid en willekeur in de taal is altijd beschouwd het grammaticale genus. Zelfs daar bespeurt men momenteel een zekere regelmaat en motivatie: zie Zubin en Köpcke.Ga naar eind4 Tot slot wil ik erop wijzen dat het in deze bijdrage behandelde contrast tussen het Nederlandse en het Italiaanse lexicon uiteraard niet als een absolute dichotomie gezien moet worden, maar als een typologische indicatie over het functionerren van beide talen, welke speciaal in de vertaaldidactiek van nut is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|