Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Fraseologie in het onderwijs van vreemde talenIn mijn bijdrage wil ik de aandacht vestigen op het probleem van de fraseologie (in de westerse taalkunde beter bekend als idiomatiek - over de terminologie kom ik nog te spreken) bij het aanleren van het Nederlands als vreemde taal. De fraseologie levert in het onderwijs aan anderstaligen altijd grote moeilijkheden op. Wat het Nederlands betreft is dit gebied tamelijk verwaarloosd: een grondige wetenschappelijke studie ontbreekt, een fraseologisch woordenboek eveneens. In de bestaande woordenboeken van de Nederlandse taal zoekt men ook tevergeefs naar een adequate, consequente presentatie van de vaste woordverbindingen. P. van Sterkenburg was met zijn Woordenboek Hedendaags Nederlands de eerste die in de Nederlandse lexicografie met het fraseologisch systeem rekening ging houden. Voor andere talen, bij voorbeeld het Engels, Duits en Pools, bestaan er al lang aparte fraseologische woordenboeken, die in het onderwijs van vreemde talen goede diensten bewijzen. Het woordjes-leren is niet voldoende om een vreemde taal te beheersen. Men moet ze weten te verbinden. We kunnen met Hausman (1984) vaststellen: ‘Wortschatzlernen ist Kollokationslernen’. Het ligt voor de hand dat de combineerbaarheid van woorden in geen enkele taal helemaal vrij is. In de syntagmatiek van woorden worden we geconfronteerd met selectierestricties, met collocaties. Onder collocatie versta ik met D. Geeraerts (1986: 134): ‘(...) een idiosyncratische restrictie op de verbindbaarheid van woorden’. Een bijzonder soort collocaties vormen zogenaamde idiomen, dat wil zeggen vaste woordverbindingen die ook semantisch idiosyncratisch zijn - gefixeerde structureel-semantische eenheden. De idiomaticiteit dient dynamisch opgevat, want in de taal vinden we geen scherp afgebakende grenzen, maar veeleer een continuüm tussen niet-idiomatisch en idiomatisch. Er zijn gradaties van idiomaticiteit. Naast combineerbare woorden vinden we pasklare, vaste woordverbindingen: freaseologismen. Sommigen (bij voorbeeld Koller 1977) beweren dat deze laatste als secundaire vormen in het onderwijs in vreemde talen niet aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
orde hoeven te komen, omdat ze altijd door primaire lexemen geparafraseerd kunnen worden. Ik ben echter van mening dat ze in het onderwijs aan anderstaligen, zelfs in het basisonderwijs, wel plaats moeten krijgen. Zoals Schultink (1961: 113) terecht opmerkt wordt het routine-taalgebruik door idiomaticiteit beheerst, we kunnen ze dus als relevant kenmerk van het taalgebruik in het onderwijs niet buiten beschouwing laten. We moeten de leerlgingen al op basisniveau woorden in verband, ook geïdiomatiseerd verband, bijbrengen, om een adequate, actieve taalcompetentie te ontwikkelen. Helaas bestaan er nog geen frequentielijsten van fraseologismen die we voor dit doel zouden kunnen gebruiken. Maar ook zonder die frequentielijsten kunnen we zelf al intuïtief inzien dat dergelijke vaste woordverbindingen als ‘de moeite waard zijn’, ‘afscheid nemen’, ‘iemand iets kwalijk nemen’, ‘iets in orde brengen’, ‘in orde komen’ e.d. wel in het onderwijs van het Nederlands als vreemde taal op basisniveau thuishoren (al die voorbeelden staan trouwens ook in het Basiswoordenboek Nederlands , 1983). In zijn artikel met de veelzeggende titel ‘Kennis van vaste verbindingen: belangrijk en moeilijk’, verschenen in Neerlandica Extra Muros 50, (1988), heeft P. de Kleijn hierop gewezen. In de Sowjet-Unie, waar aan dit probleem veel meer belang gehecht wordt, heeft men het zelfs over de ‘didactiek van de fraseologie’ (‘frazeodidaktika’) als onderdeel van de didactiek van het vreemde-talenonderwijs. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Fraseologie in de taalkundeDe fraseologie als taalkundige discipline is in het Nederlandse taalgebied onbekend, wat verklaart waarom de Nederlandse fraseologismen nog geen uitvoerige behandeling gekregen hebben. Als wetenschappelijke discipline wordt de fraseologie in de Sowjet-Unie beoefend, en ook in de Duitstalige landen vindt ze geleidelijk ingang als deelgebied van de lexicologie. Aansluitend bij de theorie van Ch. Bally (1909) hebben Vinogradov (1946) en zijn leerlingen de grondslagen gelegd voor de Russische fraseologische school, die het aanzien van de germanistische fraseologie (cf. Häusermann 1977, Fleischer 1982, Pilz 1981, Burger 1982) in hoge mate bepaald heeft. In het bestek van deze bijdrage kan ik hierop jammer genoeg niet dieper ingaan.
Voor het Nederlands bestaat er nog geen monografie over de fraseologie, maar enkele Nederlandse linguïsten, zoals Van Es en Kooij, hebben aan de verbale fraseologismen wel enige aandacht geschonken, zonder ze grondig te onderzoeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Es (1966: 125) gebruikt met betrekking tot deze groep de term ‘stereotyperingen’. Hij beschouwt deze als ‘een bijzonder facet van het idioom’ (1971: 80) en bespeurt hierin ‘de op alle niveaus van syntactische structuren zich manifesterende neiging tot fixering van bepaalde woordcombinaties’ (ibid.). Van Es onderkent het heterogene karakter van de groep der ‘stereotyperingen’ en wijst op de aanwezigheid van verschillende types (bij voorbeeld ‘in twijfel trekken’ naast ‘ten beste geven’), zonder echter een classificatie te beproeven. Kooij (1975: 86-90) interpreteert de verschillen binnen deze groep als ‘graden van idiomatisering of van stereotypie’ en wijst erop dat ‘idiomatisch’ een relatief begrip is en een te vage term voor syntactische beschrijving. Verder onderzoek moet er volgens Kooij in de eerste plaats op gericht zijn aan te tonen ‘(...) dat er in semantische specialisatie wel degelijk sprake kan zijn van een systeem’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. TerminologieMet het oog op het verdere betoog dienen hier enkele begrippen scherper gesteld te worden: fraseologisme, fraseologisch, idiomatisch, fraseologisering en idiomatisering. Onder ‘fraseologisme’ versta ik een structureel-semantische eenheid in de vorm van een syntagma dat onderhevig is aan bepaalde syntactische restricties en daarnaast ook vaak (maar niet noodzakelijk) een niet-compositionele betekenis heeft (dat wil zeggen dat de betekenis van het geheel niet uit die van de afzonderlijke bestanddelen af te leiden valt). Deze semantisch-structurele eenheid kan men als fraseologische gebondenheid opvatten. De processen die tot het ontstaan van dergelijke complexe eenheden leiden vat ik onder de term ‘fraseologisering’ samen. ‘Fraseologisch’ is dus een veel algemener begrip dan ‘idiomatisch’. ‘Idiomaticiteit’ is in principe een zuiver semantisch verschijnsel: het berust op het niet-compositionele karakter van de betekenis. Een fraseologisme hoeft niet idiomatisch te zijn. Om maar enkele voorbeelden te geven: ‘hulp bieden’ en ‘afscheid nemen’ zijn fraseologismen, maar niet geïdiomatiseerd. Het zijn pasklare woordverbindingen (men kan namelijk niet zeggen ‘hulp geven’ of ‘afscheid plegen’), maar de betekenis is zonder al te veel moeite uit die van de bestanddelen af te leiden. Wel geïdiomatiseerd zijn bij voorbeeld ‘een appeltje met iemand te schillen hebben’, ‘de draak met iemand steken’ enzovoort. Natuurlijk zijn er graden van idiomaticiteit. In sommige gevallen is de betekenis nog wel af te leiden uit die van de bestanddelen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij voorbeeld ‘met één been in het graf staan’, ‘niet op eigen benen kunnen staan’, in andere gevallen is dat niet meer mogelijk, bij voorbeeld ‘een blauwtje lopen’, ‘iemand de bons geven’. Hoewel datgene wat fraseologisch is, niet idiomatisch hoeft te zijn, kan men omgekeerd wel vaststellen dat een hoge graad van idiomatsiering vaak gepaard gaat met sterke structurele restricties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Verbale fraseologismenDe verbale uitdrukkingen verdienen onze aandacht door hun rijkdom en hun frequente toepassing in zowel geschreven als gesproken taal. Het is dan ook opvallend dat in de Nederlandse vakliteratuur tot nog toe geen grondige studie aan dit verschijnsel gewijd is. Juist deze leemte heeft de aanleiding gevormd tot mijn onderzoek.
Verbale fraseologismen bevatten een vervoegbaar werkwoord, in tegenstelling tot spreekwoorden, sententies, enzovoort, die met een vaste persoonsvorm optreden. Kenmerkend voor verbale fraseologismen is dat ze op het eerste gezicht niet van vrije syntagmen verschillen. Hun eigenaardigheden komen pas aan het licht als men hun transformationele eigenschappen onderzoekt, bij voorbeeld als men ze in de lijdende vorm wil zetten, van één van de bestanddelen het antecedent van een betrekkelijke bijzin wil maken enzovoort. Hierop kom ik dadelijk terug.
Algemeen kunnen we stellen dat verbale fraseologismen bestaan uit een werkwoord en een niet-werkwoordelijk deel, die samen een structuur- en betekenisgeheel vormen. Het niet-werkwoordelijk deel kan bij voorbeeld bestaan uit: lijdend voorwerp (de toon aangeven), voorzetselbepaling (tegen windmolens vechten), lijdend voorwerp en voorzetselbepaling (geen blad voor de mond nemen), lijdend voorwerp en bepaling van gesteldheid (het hart hoog dragen), bijwoordelijke bepaling (stiefmoederlijk behandelen), enzovoort. In vergelijking met de vrije syntactische structuren vertonen de verbale fraseologismen zeker beperkingen in hun syntactisch paradigma. Morfosyntactische criteria kunnen toegepast worden voor de afgrenzing van de verbale fraseologismen enerzijds en de vrije syntactische groepen anderzijds. De analyse brengt de volgende beperkingen aan het licht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Informatievragen die tot het isoleren van een element van de woordgroep zouden moeten leiden zijn niet mogelijk. Het nietwerkwoordelijk deel kan evenmin door een voornaamwoord vervangen worden (substitutieproef). Bij voorbeeld: Hij neemt afscheid van de gastvrouw II. Het nominale deel lijkt op het eerste gezicht een lijdend voorwerp te zijn. Nu kan een echt lijdend voorwerp volgens Van den Toorn (1979: 25) aan het licht gebracht worden door de ‘gekloofde zin-proef’. Deze leidt in het geval van de fraseologismen tot een ongrammaticale zin: * Wat hij van de gastvrouw nam was afscheid. III. Als er bij een werkwoord een echt lijdend voorwerp staat, kunnen we er altijd een betrekkelijke bijzin aan koppelen, bij voorbeeld Het boek dat hij me gaf was interessant. Bij weinig geïdiomatiseerde uitdrukkingen met lijdend voorwerpachtig element is dit eveneens mogelijk, bij sterk geïdiomatiseerde niet meer: (een gesprek voeren) De graad van transformationele defectiviteit weerspiegelt de graad van idiomatisering van een uitdrukking.
IV. De meeste verbale fraseologismen kunnen niet passief gemaakt worden, tenzij het om een onpersoonlijk passief gaat: Zij namen de benen. Mogelijkheid tot toepassing van de passief-transformatie schijnt op een geringere idiomatiseringsgraad te wijzen: een beslissing nemen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Het werkwoord kan in het verband van een fraseologisme een andere valentie aannemen, maar hoeft dat niet noodzakelijk. Zonder valentiewijziging: Hans zet alles op het spel. Met valentiewijziging: De zieke gaf de geest. De verandering van valentie gaat gepaard met afwijkingen in de semantische connectiviteit (woorden als ‘geest’ treden normaal niet op als lijdend voorwerp van een werkwoord als ‘geven’).
VI. De voorzetsels in het niet-werkwoordelijk deel verliezen hun locaal of temporeel karakter: iemand op een gedachte brengen VII. De modificatie door attribuering van het niet-werkwoordelijk deel is aan aanzienlijke beperkingen onderhevig: Het voorstel werd ter discussie gesteld. In sommige gevallen is attribuering wel mogelijk: een interessant gesprek voeren VIII. Het gebruik van lidwoorden ligt vast en is niet te verklaren op grond van de algemene regels voor het optreden van lidwoorden in vrije constructies. Zonder lidwoord: afscheid nemen, pret maken, hulp bieden Met lidwoord - bepaald: de vlucht nemen, het woord nemen, op de hoogte brengen Meer dan één mogelijkheid: gelegenheid / de gelegenheid bieden IX. Het nominale deel vertoont doorgaans geen oppositie enkelvoud/meervoud: Hij nam het woord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Minder geïdiomatiseerde constructies vertonen wel deze oppositie: Ik meet nog een boodschap/boodschappen doen. De uit het onderzoek blijkende defectiviteit van het syntactisch paradigma (transformationele beperkingen en beperkingen wat de functie als zinsdeel betreft) is het gevolg van de fraseologisering, dat wil zeggen van de lexicale en syntactische stabiliteit van de onderzochte verbale fraseologismen, die gepaard gaat met idiomatisering, oftewel met het proces van semantische isolering. Hoe groter de syntactische onregelmatigheden, des te sterker is ook de semantische specialisering van het fraseologisme. Tot besluit zou ik nogmaals de aandacht willen vestigen op de noodzaak van het aanleren van de fraseologie in het onderwijs aan anderstaligen. Ik hoop aangetoond te hebben dat ‘fraseologisch’ een breder begrip is dan ‘idiomatisch’. Het zou verkeerd zijn zich te beperken tot het aanleren van idiomatische woordverbindingen. Deze zijn een meer opvallend verschijnsel, omdat ze voor de leerling onbegrijpelijk zijn als hij ze niet geleerd heeft.
Niet-geïdiomatiseerde fraseologismen kan hij wel begrijpen, maar hij kan ze niet actief gebruiken zonder ze geleerd te hebben. Beheersing van de fraseologie is dus een essentieel bestanddeel van de taalvaardigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|