Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||
Ervaringen met de ANS
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||
verstandig er verder op in te gaan. Hij was overigens ook al indirect gerezen in de workshop ‘Vertalen als didactische werkvorm’.
Eén manier van de ANS te gebruiken is haar in het kader van het eerstejaars programma (voor beginners dus) te plaatsen, zoals dat onder andere in Hull gebeurt. In het eerste trimester van tien weken stormen wij daar door Levend Nederlands heen, aangevuld met een wekelijks college over de behandelde grammatica aan de hand van het Engelse Self-study Supplement to Levend Nederlands . In de resterende twee trimesters wordt dat grammaticacollege gevuld met het bespreken van een aantal grammaticale onderwerpen waar Engelstalige studenten Nederlands moeite mee hebben. Hierbij wordt van de ANS veelvuldig gebruik gemaakt. Dit college is een nuttige aanvulling op het overigens praktische taalverwervingsprogramma en wordt getoetst door middel van een korte vertaling Engels-Nederlands aan het einde van het jaar. Deze vertaling bevat een aantal duidelijke grammaticale valstrikken zoals bij voorbeeld verschillende modale hulpwerkwoorden en passieve zinnen. De onderwerpen die aan de orde komen zijn woordvolgorde, modale hulpwerkwoorden, de lijdende vorm, en het gebruik van de verleden en de voltooide tijd.
In de ‘Inleiding’ van de ANS staat, wellicht ten overvloede: ‘De ANS is niet opgezet als leerboek van het Nederlands voor beginners maar hoogstens voor de gevorderde student en zeker de docent in het Nederlands als vreemde taal’ (pp.10-11). Je kunt dus niet verwachten dat een eerstejaars student zelf in de ANS gaat zitten grasduinen, aangezien het Nederlands van die student daar niet goed genoeg voor is. Bovendien is het nog maar de vraag of de ANS voor een dergelijke student wel te begrijpen is. Overigens heb ik dezelfde twijfels over tweedejaars studenten en ik vraag me af in hoeverre zelfs iemand in het laatste jaar van de studie Nederlands veel zinnigs uit de ANS weet te halen zonder deskundige hulp. Het is dus zaak de inhoud van de ANS, waar mogelijk in de moedertaal, vereenvoudigd, en liefst in schema op een ‘hand-out’ te zetten. Met behulp daarvan kan het betrokken onderwerp besproken worden, voorzien van eigen opmerkingen van de docent en/of voorbeelden uit een andere bron, met als afsluiting een aantal oefeningen.
Het leek in de context van deze workshop zinvol om ook even aandacht te besteden aan recensies die over de ANS zijn verschenen. Dat zijn er in de afgelopen paar jaar natuurlijk tientallen geweest, maar door Reinier Salverda uit Jakarta zijn er twee speciaal vanuit het standpunt van de neerlandistiek extra muros geschreven, een in Neerlandica Extra Muros en een in Forum | |||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||
der Letteren . Vooral in de laatste recensie is Salverda op zijn zachtst gezegd maar matig positief over het nut van de ANS voor de buitenlandse neerlandistiek. Hij zegt (p.57): De ANS vertoont echter ook een aantal gebreken. Zij bevat geen klankleer en baseert de taalbeschrijving soms, zoals bij de diminutief, op de spelling. De taalbeschrijving is soms erg traditioneel van opzet: zo wordt de beschrijving van het lidwoord gebaseerd op een semantisch uitgangspunt. De taalbeschrijving in de ANS is te weinig ingericht op het keuzeprobleem dat zich voordoet bij vormvariatie en alternanties. De spreektaal is in de ANS onderbedeeld; informatie over aanspreekvormen en sociale formules is niet toegankelijk. Er wordt te weinig met frequentiegegevens gewerkt. Het taalgebruik is vaak te moeilijk voor anderstaligen. Al deze punten wijzen in één en dezelfde richting: de ANS is eigenlijk een primair op moedertaal-sprekers gerichte, traditionele schrijftaalgrammatica, met, zoals we gezien hebben, een aantal aantrekkelijke extra's. Salverda doet daarnaast ook een aantal aanbevelingen. Zo pleit hij in de eerstgenoemde recensie voor een basisgrammatica Nederlands als een soort pendant van het Basiswoordenboek Nederlands , evenals dat woordenboek gericht op het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal; tevens pleit hij voor het opzetten van een instituut voor de Nederlandse grammatica als een tegenpool van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie. In de recensie in Forum der Letteren vraagt hij om de toevoeging van een klankleer, en een strakkere presentatie en grotere toegankelijkheid.
Ik heb Salverda's recensies niet aangehaald omdat ik het met hem eens ben, maar omdat zijn aanbevelingen een aardige kapstok leken om een verdere discussie aan op te hangen. Zo lijkt het me onrealistisch te eisen dat een grammatica met de omvang van de ANS ook nog toegankelijk zou moeten zijn voor anderstaligen die net begonnen zijn Nederlands te leren. De taak van de docent ligt immers juist in het toegankelijk maken voor die anderstalige neerlandicus-in-spé van de gegevens en de kennis die in de ANS zijn verzameld. Het is mijns inziens ook twijfelachtig of een spraakkunst wel de juiste plaats is om een klankleer aan te bieden, hoewel ik het er weer wel mee eens kan zijn dat bij morfonologische gevallen als het diminutief van de klankleer uitgegaan moet worden. En op de presentatie en het systeem van verwijzen van de ANS kun je altijd wel kritiek blijven leveren, perfect zal zij wat dat betreft wel nooit kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||
Aan de kwaliteit van de discussie die op de inleiding van de workshop volgde en ruim een uur duurde, kan hier slechts gedeeltelijk recht worden gedaan.Ga naar voetnoot1 In het volgende verslag heb ik getracht de opmerkingen zoveel mogelijk inhoudelijk bij elkaar te zetten. Het is dus geen chronologisch verslag geworden. Ook worden de namen van slechts enkele discussianten genoemd.
Aan Salverda's oproep voor een basisgrammatica werd door dr. J. Lalleman uit Leiden gehoor gegeven. Zij liet weten samen met haar studenten bezig te zijn met een samenvatting van de ANS. In eerste instantie zal deze alleen voor studenten van het Leidse Dutch Studies programma bestemd zijn, maar mevrouw Lalleman sloot publicatie in een later stadium niet uit. Ook de heer P. de Kleijn vermeldde dat elders in het kader van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal aan een basisgrammatica gewerkt werd. In verband hiermee rees de vraag of in een dergelijke basisgrammatica dezelfde volgorde zou moeten worden aangehouden als in de ANS, aangezien op die volgorde ook wel enige kritiek te leveren viel. Zo vond een deelnemer de informatie bij voorbeeld te verspreid staan. Mevrouw Lalleman meende dat haar samenvatting als een doorlopende tekst leesbaar zou moeten kunnen zijn. Dr. J. de Rooij (lid van de ANS-redactie) haakte hier nog op in door op te merken dat de redactie zich wel bewust was van de kwestie van volgorde, maar dat de ANS tenslotte een naslagwerk was en niet een leerboek.
Er werd van diverse kanten ingegaan op het verzoek om een klankleer. De reacties hierop waren overwegend negatief, omdat de reikwijdte van de ANS als spraakkunst met een dergelijke aanvulling te groot zou worden, en er andere onderwerpen waren waarvan opname in de ANS urgenter zou zijn. Onder andere werd er gepleit voor meer informatie over het formeren van zinnen. Bovendien zouden de verschillen tussen Noord- en Zuidnederlands op het gebied van fonetiek en intonatie grote problemen met zich mee brengen. Wel werd in verband hiermee gewezen op de wenselijkheid van een instituut of academie voor de studie van de grammatica en de fonetiek van het Nederlands. Dit leidde tenslotte tot het formuleren van een resolutie die in de plenumvergadering werd aangenomen.Ga naar eind2
Onder diverse deelnemers aan de workshop leefde ontevredenheid over het gebruik dat momenteel in de ANS wordt gemaakt van het woord ‘regionaal’. Waar een vorm (of constructie) als ‘regionaal’ wordt gekenmerkt, staat niet aangegeven in welke regio('s) die vorm dan wel voorkomt. Zo stellen studenten met enige voorkennis van het Nederlands (bij voorbeeld studenten met een Nederlandstalige ouder) regelmatig vragen over regionale vormen zonder te | |||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||
weten wat nu eigenlijk wel mag en wat niet. Eveneens zou het voor studenten Nederlands in het buitenland nuttig zijn te weten of bepaalde vormen bij voorbeeld wel tot een soort Zuidnederlandse standaardtaal gerekend kunnen worden, maar in het noorden niet als standaard aanvaardbaar zijn. Hier werd door J. de Rooij tegenin gebracht dat, hoewel nadere specificering door de redactie wel in overweging was genomen, de ANS nu eenmaal trachtte de standaardtaal te beschrijven en dat kwesties van regionaliteit problemen veroorzaakten die te gecompliceerd waren om binnen de ANS opgelost te worden. Daar werd nog aan toegevoegd dat een meer vergelijkende aanpak tussen Zuid- en Noordnederlands taalgebruik een zeer grote groep raadgevers noodzakelijk zou maken.
Ook het theoretisch standpunt van de ANS werd aan de orde gesteld met de vraag of er misschien meer theorie in zou moeten staan en wellicht minder voorbeelden. Hier werd tegenin gebracht dat de kracht van de ANS juist in haar rijkdom aan voorbeelden lag. Bovendien gaat het in de ANS om een beschrijving van het Nederlands en niet om een taaltheorie, aldus J. de Rooij, die daar nog bij vermeldde dat de theorieën waarvan bij die beschrijving gebruik was gemaakt, uiteraard wel geboekstaafd waren.
Als afsluiting van de discussie merkte de heer De Rooij op dat de redactie bij de Nederlandse Taalunie een voorstel had gedaan om het werk aan de ANS voort te zetten. Op dit voorstel was door de Taalunie positief gereageerd. De ANS heeft dus blijkbaar haar plaats binnen onze taalgemeenschap gevonden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|